Tentamen paper 'kritische reflecties op seksualiteit'

KRITISCHE REFLECTIES OP SEKSUALITEIT EN IDENTITEIT
Dit artikel is een bewerking van mijn examen van het vak 'Sexuality Studies: Critical and Theoretical Reflections', aangeboden door het Institute for Gender Studies, verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Dank gaat hierbij uit naar de docente, renee hoogland, die dit fascinerende vak zeer interessant heeft gegeven.
HET HOMOSEKSUELE LICHAAM
Jennifer Terry beschrijft in hoofdstuk vijf van haar boek “Deviant Bodies: Critical Perspectives on Differences in Science and Popular Culture” (1) de zoektocht van 19e en 20e eeuwse wetenschappers naar een vermeende biologische oorzaak en typologie van homoseksualiteit. Volgens haar onderzoek probeerden seksuologen als Richard von Krafft-Ebing en Havelock Ellis aan het einde van de 19e eeuw te bewijzen dat homoseksualiteit een aangeboren morele inferioriteit, een lagere evolutionaire positie en een fout van de biologie was ten opzichte van ‘normale’ heteroseksuele personen en relaties. Deze zoektocht moet in de tijdgeest worden bekeken: gelijkaardige waardeoordelen dienden ook om de biologische superioriteit van de blanke man ten opzichte van vrouwen, buitenlanders, armen en criminelen te ‘bewijzen’.
Volgens Richard von Krafft-Ebing zou homoseksualiteit een gevolg zijn van stress in het zenuwstelsel bij individuen die niet mee konden met de moderne evolutie, en daarom terugvielen op 'primitievere instincten' als genderroltransgressie, promiscuïteit, biseksualiteit, imbeciliteit, excentriciteit en soms zelfs artistieke genialiteit. Havelock Ellis zag homoseksualiteit eerder als een gevolg van individuele overspecialisatie in een steeds complexere maatschappij. Zo zouden intelligente vrouwen of excentrieke artiesten minder gewillig zijn om zich voort te planten, wat homoseksualiteit zou veronderstellen. Beide seksuologen hadden ook oplossingen voor handen. Von Krafft-Ebing stelde een verbod op masturbatie voor, en pleitte voor het heteroseksuele huwelijk. Ellis zei dat een homoseksuele predispositie best werd tegengegaan via een actieve inmenging van het gezin, de school en de maatschappij in de opvoeding.
In het begin van de 20e eeuw ontstond de eugenetica. Deze ‘wetenschap’ maakte ‘types’ lichamen om eens te meer de superioriteit van de blanke heteroseksuele man te bewijzen. In de Verenigde Staten organiseerden wetenschappers als Robert Latou Dickinson en George Henry tussen 1935 en 1941 de ‘Sex Variant Study’. Deze moest dienen ter bescherming van de zogenaamde ‘sociale hygiëne’, die onder druk zou staan van kleurlingen, armen en homoseksuelen. Vanuit het streven naar een huwelijk van ‘de meest fitte mensen’, stelden de onderzoekers een lijst op van ‘typisch homoseksuele kenmerken’, om deze mensen af te raden te huwen.
De studie kan amper wetenschappelijk objectief worden genoemd. De onderzoekers bekeken enkel personen die zeiden dat ze homoseksueel waren. Ze koppelden alle ietwat ongewone kenmerken die ze vonden aan homoseksualiteit. Ze negeerden de opmerking van de individuen die zeiden dat ze soms ook heteroseksuele relaties hadden. Het ganse onderzoek vertoonde een duidelijke pejoratieve en pathologische terminologie. En er werd geen onderscheid gemaakt in seksualiteit en genderidentiteit. Zo zag George Henry lesbiennes als agressief, onafhankelijk en seksueel bitter, en bekeek hij hun sympathie voor het feminisme en hun weerstand tegen typische vrouwelijke of moederlijke taken als pathologisch. Volgens hem gaven mensen door ongecontroleerde lusten genetische zwaktes door en diende de overheid en de omgeving sturend te werken in de seksuele selectie en een correcte genderexpressie.
Alfred Kinsey bekritiseerde de methodologie van de studie en organiseerde in 1941 een uitgebreid statistisch onderzoek naar de werkelijke reikwijdte van seksuele variatie in de Amerikaanse samenleving, de befaamde 'Kinsey Study'. Daaruit bleek dat 30% van de Amerikaanse mannen wel eens tot een orgasme was geprikkeld door een andere man. Dit ondermijnde de vaste onderverdeling tussen hetero- en homoseksualiteit en maakte heel wat mensen onzeker. Na de Tweede Wereldoorlog mondde dit uit in een jacht tegen homoseksuelen die gelijkliep met die op communisten: homoseksualiteit werd 'onpatriottisch' onder Joseph McCarthy. (2)
Daarnaast grepen dokters Kinsey's onderzoeksresultaten aan om te proberen homoseksuelen te genezen. Immers: als homoseksualiteit niet biologisch was, was genezing mogelijk. Dit zorgde ervoor dat homoseksuelen teruggrepen naar de biologische classificatie: ze konden niet worden 'genezen' omdat hun conditie 'aangeboren' was. Deze tendens zien we later ook terugkeren bij de opkomst van AIDS, dat eerst werd omschreven als een exclusieve 'homoziekte'. Waar Kinsey erop wees dat er niet zoiets bestond als strikte hetero- of homoseksualiteit, werd dit door de maatschappij enerzijds en de homobeweging anderzijds opnieuw ingevoerd. Dit uit zich onder andere in discoursbotsingen ten opzichte van biseksualiteit, dat deze categorisatie en de bijhorende vaste identiteit weer op losse schroeven zet .(3)
HET ONTSTAAN VAN HET ONDERBEWUSTZIJN
Er zijn weinig personen die zozeer de gemoederen verhitten als Sigmund Freud: het lijkt erop dat elke leek een - veelal negatief - oordeel heeft over zijn ideeën. De grootste kritiek op Freud is zijn onvermogen de vrouwelijke seksualiteit te erkennen en te waarderen, waardoor zijn ganse ideeëngoed vaak als patriarchaal wordt afgedaan. Psychotherapeut Roger Horrocks probeert in hoofdstukken 3 en 4 van zijn boek "An Introduction to the Study of Sexuality" (4) aan te tonen dat Freud's werk ook ondanks de nodige tekortkomingen nog steeds zeer revolutionair is met betrekking tot de menselijke seksualiteit.
Het is de verwezenlijking van Freud dat hij in het onderzoek naar seksualiteit de focus verlegde van het lichaam naar de psyche, ook al liet hij de biologie nooit totaal los - wellicht omdat dit een hoop gezag bezat en omdat mensen liever geloofden in aangeboren dan in aangeleerde 'afwijkingen'. 'Objectkeuze' werd belangrijker dan lichaam: iemand met een mannelijk lichaam vindt niet steeds 'van nature' iemand in een vrouwelijk lichaam opwindend, en omgekeerd. Freud weigerde seksualiteit gelijk te schakelen met heteroseksualiteit, reproductie, genitalia of volwassenheid, en keek vooral naar het feit dat elk kind eerst 'polymorf pervers' is: de seksualiteit van het kind is in eerste fase gericht op bevrediging van lusten die zich weinig aantrekken van de heersende waarden en normen. Neuroses ontstaan als de innerlijke driften van de mens botsen met de eisen van de omgeving en het maatschappelijk functioneren in de weg gaan staan. Niet-toegestane driften worden naar de achtergrond verdreven, waar ze het onderbewustzijn vormen. Freud stelde voor dat therapeuten individuen met neuroses helpen om dit onderbewuste bewust te maken, zodat de persoon deze kan confronteren en overstijgen. Hieruit groeide de psychoanalyse.
Roger Horrocks beaamt Freud's geloof in het belang van het onderbewustzijn vanuit zijn ervaring als psychotherapeut: in zijn praktijk ziet hij zien dat veel mensen niét zeker zijn over hun seksualiteit of hun genderidentiteit, en dat internalisatie van heersende waarden en normen nooit een totaal succes is, omdat elke identiteit steeds een compromis is tussen de innerlijke drijfveren en de heersende moraal van de samenleving. Zo is het voor velen niet makkelijk om zich eenduidig man of vrouw, homo of hetero te noemen. Onstabiele identiteiten ten opzichte van aangeleerde waardepatronen maken de mens onzeker. Horrocks duidt dit met het voorbeeld dat veel homofoben zo geobsedeerd over homoseksuelen dat men vragen kan stellen over hun eigen heteroseksualiteit. Ook wijst het bestaan van gender dysforie (5) , op het feit dat mannelijkheid en vrouwelijkheid geen wederzijds uitsluitende categorieën zijn die altijd onlosmakelijk verbonden kunnen worden met het geboortelichaam. Meer nog, verschillende gedragspatronen en gevoelsniveaus kunnen naast elkaar staan in één individu: zo kan iemand zowel heteroseksuele als homoseksuele gevoelens ervaren en kan men zich afwisselend actief of passief of mannelijk of vrouwelijk voelen. De implicatie van Freud's ideeën over het onderbewustzijn is dat dergelijke gevoelens en wensen geen grenzen hoeven te kennen: er kan een serieus verschil heersen tussen de menselijke fantasie en de volwassen rationele persoon die we elke dag tonen.
BOTSENDE IDENTITEITEN
Diane Fuss en Stuart Hall leggen in hun respectievelijke artikels "The Question of Identity Politics" (6) en "Who Needs Identity" (7) de vinger op de wonde die wordt toegebracht door de confrontatie van identiteit met politiek. Vaak kiezen homo's en lesbiennes ervoor om het culturele credo te accepteren dat er iets bestaat als een eenduidige homoseksuele identiteit met wortels in de genetica, terwijl deze 'gay gene' ook na fervent onderzoek tot op heden niet werd gelocaliseerd. Anders gezegd: een mens zou als homo of hetero worden geboren en vanaf dat punt worden opgenomen in één van beide clubs, die elk hun eigen groepsidentiteit bezitten. Op zich heeft dit voordelen wat betreft activisme: een groep waarin iedereen dezelfde taal spreekt, kan makkelijker een gelijkaardig politiek verhaal verdedigen. Ook kan het helpen om persoonlijke standpunten ten opzichte van het leven te vertolken: je homovriend meebrengen naar een familiefeest kan voor heel wat mensen een hele bewustmaking betekenen. Dit staat bekend als ‘Identity Politics’: je positionering is je politiek.
Deze denkwijze ontmoet kritiek vanwege het 'rol-essentialisme' dat het kan bevatten: de veronderstelling dat elk lid van de groep dezelfde is, en iedereen buiten de groep anders. Zo leverde de eertijdse feministische veronderstelling dat "mannen verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking van de vrouw" enerzijds een gesloten slagorde op, maar anderzijds ook onredelijke oordelen: op deze manier worden pasgeboren jongetjes maar ook mannen als Martin Luther King gediscrediteerd op basis van hun geslachtsdelen. Soms sluit het ook transseksuelen uit: transmannen kunnen overlopers worden, transvrouwen indringers. Dit nieuwe minderheidsdiscours kan dus hard botsen met de realiteit en zorgen voor een nieuwe mainstream en marge.
Ook is een dergelijke vaste groepsidentiteit problematisch voor het individu zelf. Zo stelt Jacques Derrida (8) zich vragen bij de waarachtigheid van elke identiteit, omdat deze steeds een vervormd spiegelbeeld is van de eigen positie binnen de groep: identiteit is vaak een positie die je inneemt, in plaats van je werkelijke zielsessentie. En deze positie is niet waardenvrij: de leden van de groep ondervinden druk om zich te conformeren. Dit zorgt ervoor dat men op eerste indruk reeds denkt te kunnen zeggen tot welke groep een individu behoort, op basis van systemen van positionering en typologering als ‘de verfijnde homo’.
Sommige holebi's uiten zich zeer negatief over het in vraag stellen van de groepsidentiteit: het zou de homoseksuele traditie en symbolen bedreigen. Toch is het nodig voor een effectieve politieke strijd: de grenzen van de identiteit ten opzichte van de Ander zorgen voor nieuwe schisma's tussen mensen die een gelijkaardige gevecht voeren: sommige homoseksuelen zijn openlijk misogyn, sommige lesbiennes vinden biseksuele vrouwen verraders als ze op mannen vallen, sommige holebi's protesteren als transseksuele mensen het strijdpunt verleggen van seksualiteit naar genderexpressie, sommige transseksuele mensen hebben geen begrip voor transgenders die niet wensen te kiezen tussen mannelijkheid of vrouwelijkheid, enzovoort. Daarnaast vergeten veel LGBT's (Lesbians, Gays, Bisexuals, Transgenders) dat ze onderling ook verschillen vertonen in sociale klasse, leeftijd, religie en ras.
Volgens Judith Butler (9) worden mensen opgeroepen een gender te kiezen - man of vrouw - en zich aan de normen van dit gender te houden. Zodoende wordt een man man en een vrouw vrouw op basis van hun capaciteit om als het ene of het andere herkend te worden. Mensen die hierin niet slagen, geraken in de problemen, omdat de taal de marge van het Zijn bepaalt: de populaire cultuur staat bol van oordelen over vrouwelijkheid en mannelijkheid en investeert heel wat in elkaar aanzetten tot 'correct gendergedrag'. Michel Foucault (10) koppelt dit conformisme van mensen ten opzichte van een vaste seksualiteit en genderrol aan macht: als je mensen in een discours kunt doen geloven, kan je hen ook sturen en controleren.
TYPISCH...
'Homo's pik je er zo uit', is de heersende gedachte. Sommige holebi's gaan er ook prat dat ze via hun 'gaydar' andere homo's kunnen herkennen. Maar is deze inschatting wel steeds correct? En schuilt er geen oordeel in?
Richard Dyer ontmaskert in zijn werkstuk 'Stereotyping' (11) stereotypes over homoseksuelen als negatieve beelden over personen die volgens de cultuur deel uitmaken van een geminachte marge. Zo gebruiken media allerhande 'cues' om een karakter in één blik als homo te plaatsen: een handje omhoog, een extravagant kapsel, een grote ring, een stijlvol kostuum in een speciale kleur, enzovoort. Dit stereotype heet verfijnd te zijn, op het decadente af. Het handje omhoog definieert het type als 'verwijfd'. Deze 'verwijfdheid' koppelt in ons hersenbeeld homoseksualiteit aan vrouwelijkheid. Dat er veel heteroseksuele mannen 'vrouwelijk gedrag' vertonen, dat er ook dokwerkers zijn die in zichzelf homoseksuele gevoelens ontdekken, of dat er ook transgenders kunnen schuilen achter deze uitingen, botst met het beeld in ons hoofd en wordt dus niet opgemerkt.
Vele homo's investeren in dit stereotype omdat het hen herkenbaar maakt voor andere homo's, en maken het zo deels tot waarheid. Dit beeld heeft zijn weerslag in een 19e eeuws denkpatroon: een man is mannelijk en valt op vrouwen, dus als een man op andere mannen valt, moet deze innerlijk vrouwelijk zijn. En vrouwen hebben meer stijl dan mannen, dus zijn homo's prima geplaatst om op te draven in 'extreme makeover' programma's, waar ze 'echte venten' kunnen leren om eindelijk de toiletbril naar beneden te doen...
Er schuilen echter veel vijandige en vernederende oordelen in dergelijke stereotypes. In human interest programma's zien we dan ook veelal de meest extravagante 'valse nichten' opdragen, die heel wat weerzin opwekken bij 'normale' heteroseksuelen. Als dusdanig verdringen de archetypes van "lesbiënnes die halve venten zijn, homo's die met hun handjes wapperen en travestieten met pluimen in hun gat" de veel talrijkere groep homoseksuele of transgender mensen die zeer alledaags zijn. Op deze manier dient de acceptatie van dit stereotype de heersende normen: ten opzichte van de 'normale' heteroseksueel staat 'de afwijking', die iemand blij maakt om heteroseksueel te zijn. Ook dient het als afschrikking: als je homo, lesbienne of transgender bent, dan ben je veroordeeld om te botsen met deze heersende beelden, en 'van nature' veroordeeld om 'zo' te worden.
Richard Dyer plaatst de stereotypes in een groter kader: de mainstream cultuur gaat ervan uit dat hun normen tijdloos en universeel zijn. Daarnaast eist deze dat de eigen normen voor iedereen opgaan. De onmogelijkheid om deze normen te volgen wordt gezien als een aangeboren, pathologische zwakheid of syndroom. De cultuur focust ook vaak op de drama's die verondersteld worden voort te komen uit de geaardheid: breuken met de familie, sociaal isolement, lege seks in plaats van echte liefde - als je dat als holebi mee zou maken, komt het door je andersgeaardheid...
De homobeweging heeft heel wat geïnvesteerd om er op te wijzen dat ook zij 'normaal' zijn. Dit is één van de grootste kritiekpunten van diegenen die vanwege hun 'abnormale' seksualiteit of genderexpressie nog steeds allerhande onderdrukking ervaren: de beweging heeft de kans laten liggen om deze onderverdeling in mainstream en marge te doorbreken, door te wijzen op het feit dat er heel wat meer variatie zit in menselijke seksualiteit en genderexpressie dan is erkend in de maatschappelijke normen en waarden, zoals de hierboven gequoteerde Kinsey Studie van 1941 en het onderzoek van Freud bewijzen. Samengevat dient de culturele investering in de negatieve archetypes over homoseksualiteit en genderroltransgressie dus het status quo: zo is een man, zus een vrouw, beiden zijn tot elkaar aangetrokken, en wie daar niet in meekan is een te minachten afwijking. Dyer stelt dan ook voor dat homoseksuelen stoppen met zich voor te doen als 'normaal' door zich in te kopen in stereotype patronen. Hij vraagt daarentegen dat men de aanval opent op de neiging van de heteroseksuele maatschappij om zichzelf als norm te omschrijven.
QUEER - VOOR OF TEGEN?
Een antwoord dat voortkwam uit de voorafgaande uitdagingen, is 'Queer'. Velen hebben er de mond van vol, maar wat is dat beest nu eigenlijk? Queer is een eertijds Engels scheldwoord dat werd gebruikt om mensen te belasteren die een afwijkende seksualiteit of genderexpressie vertoonden. Vandaag verschijnt het woord zowel in het Engels als het Nederlands als een parapluterm die deze mensen wenst te verenigen in een nieuw radicaal discours. Queer is een geuzennaam geworden voor diegenen die geen vaste identiteit accepteren en die zich ook niet als 'normaal' wensen te omschrijven in dit verband. De voorstanders van Queer claimen daarentegen een non-identiteit die zich openstelt voor iedereen die zich erin terugvindt. Queer biedt een richting aan maar definieert geen doel, en kent als beweging (nog?) geen leiders. Als dusdanig biedt Queer een vrije ruimte voor mensen om zichzelf te zijn, of hun genderidentiteit of geaardheid geaccepteerd is of niet.
Queer wordt echter niet overal op gejuich onthaald door vrouwen- en holebibewegingen. Annamarie Jagose (12) verzamelde in haar tekst 'Contestations of Queer' allerhande kritieken ten opzichte van deze nieuwe tendens.
De belangrijkste kritiek op Queer komt vanuit de gevestigde holebi-bewegingen: deze vinden dat Queer de verwezenlijkingen van homoseksuele activisten onterecht in vraag stelt, en zo twijfels brengt over de gemeenschappelijke identiteit. Een stabiele groepsidentiteit zou immers nodig zijn voor een effectieve politieke actie. Niet iedereen is happig om hetgeen reeds werd afgedwongen, weer op losse schroeven te zetten ten opzichte van een concept dat naïef en te idealistisch wordt genoemd. Daarnaast legt Queer ook een kloof bloot tussen generaties activisten: vele veteranen wensen zich niet te verenigen onder een eertijds scheldwoord, en wijzen erop dat ook veel sympathiserende derden, zoals sommige politici, deze term nooit zullen verdedigen.
Daarnaast is er geen garantie dat ook Queer niet zal verzanden in recuperatie. Critici wijzen erop dat dit deels reeds aan de gang is: de gangmakers van Queertheorie zijn soms intellectuelen die de luxe hebben om vanuit comfortabele stoelen in universiteiten ingewikkelde, abstracte theorieën op te bouwen die ongrijpbaar zijn voor zij die in de straten met onderdrukking worden geconfronteerd. Daarnaast bestaat het risico dat Queer door de acceptatie van iedereen die anders is, een lege doos wordt. Gevreesd wordt ook dat pedofielen, sadomasochisten, pooiers en andere door de maatschappij uitgespuwde 'hetero's' hun weg zouden vinden naar Queer.
Tenslotte wijzen de critici van Queer in hun bezwaren telkens weer op hun eigen agenda's. Sommige holebi's verwijten Queer de aandacht af te leiden van seksualiteit, omdat transgenders er ook een genderverhaal van maken. Daarnaast vinden sommige feministes gendertransgressie reactionair. Wat te doen bijvoorbeeld met een butch lesbienne die plots beweert een man te zijn? Zij wordt hij en lijkt zo betrokken partij te worden in een discours over onderdrukking door mannen. Daarnaast wordt de lesbische partner van de eertijdse butch plots weer een vrouw in een heteroseksuele relatie... Dit zorgt voor nieuwe vragen en antwoorden. (13)
Kritieken op Queer tonen allerhande grenzen en barricades tussen feministes, holebi's en transgenders, met de nodige schisma's binnen deze groepen. Het gevolg is een verspreide slagorde en een pak onderlinge gevechten. Maar Queer en de mensen die daarin geloven zijn er om te blijven, en aan hun verhaal wordt dagelijks bijgeschreven.
Maarten “Tiresias” Van Hove
vanhovemaarten@yahoo.com
Artikel vrij te verspreiden mits bronvermelding.
BRONNEN
(1) Jennifer Terry & Jacqueline Urla, “Anxious Slippages Between ‘Us’ and ‘Them’, in Deviant Bodies: Critical Perspectives on Differences in Science and Popular Culture, 1995, 129-169
(2) http://en.wikipedia.org/wiki/Societal_a ... osexuality
(3) http://www.bialogue.org/index.html
(4) Roger Horrocks, "Freud I: From Biology to Psychology" & "Freud II: Male and Female Sexuality", An Introduction to the Study of Sexuality, 1997, 25-67
(5) http://en.wikipedia.org/wiki/Gender_identity_disorder
(6) Diana Fuss, "Lesbian and Gay Theory: The Question of Identity Politics", Essentially Speaking: Feminism, Nature and Difference, 1989, 97-112
(7) Stuart Hall, "Introduction: Who Needs 'Identity'?", Questions of Cultural Identity, 1996, 1-17
(8) http://en.wikipedia.org/wiki/Jacques_Derrida
(9) http://en.wikipedia.org/wiki/Judith_Butler
(10) http://en.wikipedia.org/wiki/Michel_Foucault
(11) Richard Dyer, "Stereotyping", The Columbia Reader on Lesbians & Gay Men in Media, Society & Politics, 1999, 297-301
(12) Annamarie Jagose, "Contestations of Queer", Queer Theory: An Introduction, 1996, 101-132
(13) http://www.stonefemme.com/FemmeMagazine/feature1.htm
Dit artikel is een bewerking van mijn examen van het vak 'Sexuality Studies: Critical and Theoretical Reflections', aangeboden door het Institute for Gender Studies, verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Dank gaat hierbij uit naar de docente, renee hoogland, die dit fascinerende vak zeer interessant heeft gegeven.
HET HOMOSEKSUELE LICHAAM
Jennifer Terry beschrijft in hoofdstuk vijf van haar boek “Deviant Bodies: Critical Perspectives on Differences in Science and Popular Culture” (1) de zoektocht van 19e en 20e eeuwse wetenschappers naar een vermeende biologische oorzaak en typologie van homoseksualiteit. Volgens haar onderzoek probeerden seksuologen als Richard von Krafft-Ebing en Havelock Ellis aan het einde van de 19e eeuw te bewijzen dat homoseksualiteit een aangeboren morele inferioriteit, een lagere evolutionaire positie en een fout van de biologie was ten opzichte van ‘normale’ heteroseksuele personen en relaties. Deze zoektocht moet in de tijdgeest worden bekeken: gelijkaardige waardeoordelen dienden ook om de biologische superioriteit van de blanke man ten opzichte van vrouwen, buitenlanders, armen en criminelen te ‘bewijzen’.
Volgens Richard von Krafft-Ebing zou homoseksualiteit een gevolg zijn van stress in het zenuwstelsel bij individuen die niet mee konden met de moderne evolutie, en daarom terugvielen op 'primitievere instincten' als genderroltransgressie, promiscuïteit, biseksualiteit, imbeciliteit, excentriciteit en soms zelfs artistieke genialiteit. Havelock Ellis zag homoseksualiteit eerder als een gevolg van individuele overspecialisatie in een steeds complexere maatschappij. Zo zouden intelligente vrouwen of excentrieke artiesten minder gewillig zijn om zich voort te planten, wat homoseksualiteit zou veronderstellen. Beide seksuologen hadden ook oplossingen voor handen. Von Krafft-Ebing stelde een verbod op masturbatie voor, en pleitte voor het heteroseksuele huwelijk. Ellis zei dat een homoseksuele predispositie best werd tegengegaan via een actieve inmenging van het gezin, de school en de maatschappij in de opvoeding.
In het begin van de 20e eeuw ontstond de eugenetica. Deze ‘wetenschap’ maakte ‘types’ lichamen om eens te meer de superioriteit van de blanke heteroseksuele man te bewijzen. In de Verenigde Staten organiseerden wetenschappers als Robert Latou Dickinson en George Henry tussen 1935 en 1941 de ‘Sex Variant Study’. Deze moest dienen ter bescherming van de zogenaamde ‘sociale hygiëne’, die onder druk zou staan van kleurlingen, armen en homoseksuelen. Vanuit het streven naar een huwelijk van ‘de meest fitte mensen’, stelden de onderzoekers een lijst op van ‘typisch homoseksuele kenmerken’, om deze mensen af te raden te huwen.
De studie kan amper wetenschappelijk objectief worden genoemd. De onderzoekers bekeken enkel personen die zeiden dat ze homoseksueel waren. Ze koppelden alle ietwat ongewone kenmerken die ze vonden aan homoseksualiteit. Ze negeerden de opmerking van de individuen die zeiden dat ze soms ook heteroseksuele relaties hadden. Het ganse onderzoek vertoonde een duidelijke pejoratieve en pathologische terminologie. En er werd geen onderscheid gemaakt in seksualiteit en genderidentiteit. Zo zag George Henry lesbiennes als agressief, onafhankelijk en seksueel bitter, en bekeek hij hun sympathie voor het feminisme en hun weerstand tegen typische vrouwelijke of moederlijke taken als pathologisch. Volgens hem gaven mensen door ongecontroleerde lusten genetische zwaktes door en diende de overheid en de omgeving sturend te werken in de seksuele selectie en een correcte genderexpressie.
Alfred Kinsey bekritiseerde de methodologie van de studie en organiseerde in 1941 een uitgebreid statistisch onderzoek naar de werkelijke reikwijdte van seksuele variatie in de Amerikaanse samenleving, de befaamde 'Kinsey Study'. Daaruit bleek dat 30% van de Amerikaanse mannen wel eens tot een orgasme was geprikkeld door een andere man. Dit ondermijnde de vaste onderverdeling tussen hetero- en homoseksualiteit en maakte heel wat mensen onzeker. Na de Tweede Wereldoorlog mondde dit uit in een jacht tegen homoseksuelen die gelijkliep met die op communisten: homoseksualiteit werd 'onpatriottisch' onder Joseph McCarthy. (2)
Daarnaast grepen dokters Kinsey's onderzoeksresultaten aan om te proberen homoseksuelen te genezen. Immers: als homoseksualiteit niet biologisch was, was genezing mogelijk. Dit zorgde ervoor dat homoseksuelen teruggrepen naar de biologische classificatie: ze konden niet worden 'genezen' omdat hun conditie 'aangeboren' was. Deze tendens zien we later ook terugkeren bij de opkomst van AIDS, dat eerst werd omschreven als een exclusieve 'homoziekte'. Waar Kinsey erop wees dat er niet zoiets bestond als strikte hetero- of homoseksualiteit, werd dit door de maatschappij enerzijds en de homobeweging anderzijds opnieuw ingevoerd. Dit uit zich onder andere in discoursbotsingen ten opzichte van biseksualiteit, dat deze categorisatie en de bijhorende vaste identiteit weer op losse schroeven zet .(3)
HET ONTSTAAN VAN HET ONDERBEWUSTZIJN
Er zijn weinig personen die zozeer de gemoederen verhitten als Sigmund Freud: het lijkt erop dat elke leek een - veelal negatief - oordeel heeft over zijn ideeën. De grootste kritiek op Freud is zijn onvermogen de vrouwelijke seksualiteit te erkennen en te waarderen, waardoor zijn ganse ideeëngoed vaak als patriarchaal wordt afgedaan. Psychotherapeut Roger Horrocks probeert in hoofdstukken 3 en 4 van zijn boek "An Introduction to the Study of Sexuality" (4) aan te tonen dat Freud's werk ook ondanks de nodige tekortkomingen nog steeds zeer revolutionair is met betrekking tot de menselijke seksualiteit.
Het is de verwezenlijking van Freud dat hij in het onderzoek naar seksualiteit de focus verlegde van het lichaam naar de psyche, ook al liet hij de biologie nooit totaal los - wellicht omdat dit een hoop gezag bezat en omdat mensen liever geloofden in aangeboren dan in aangeleerde 'afwijkingen'. 'Objectkeuze' werd belangrijker dan lichaam: iemand met een mannelijk lichaam vindt niet steeds 'van nature' iemand in een vrouwelijk lichaam opwindend, en omgekeerd. Freud weigerde seksualiteit gelijk te schakelen met heteroseksualiteit, reproductie, genitalia of volwassenheid, en keek vooral naar het feit dat elk kind eerst 'polymorf pervers' is: de seksualiteit van het kind is in eerste fase gericht op bevrediging van lusten die zich weinig aantrekken van de heersende waarden en normen. Neuroses ontstaan als de innerlijke driften van de mens botsen met de eisen van de omgeving en het maatschappelijk functioneren in de weg gaan staan. Niet-toegestane driften worden naar de achtergrond verdreven, waar ze het onderbewustzijn vormen. Freud stelde voor dat therapeuten individuen met neuroses helpen om dit onderbewuste bewust te maken, zodat de persoon deze kan confronteren en overstijgen. Hieruit groeide de psychoanalyse.
Roger Horrocks beaamt Freud's geloof in het belang van het onderbewustzijn vanuit zijn ervaring als psychotherapeut: in zijn praktijk ziet hij zien dat veel mensen niét zeker zijn over hun seksualiteit of hun genderidentiteit, en dat internalisatie van heersende waarden en normen nooit een totaal succes is, omdat elke identiteit steeds een compromis is tussen de innerlijke drijfveren en de heersende moraal van de samenleving. Zo is het voor velen niet makkelijk om zich eenduidig man of vrouw, homo of hetero te noemen. Onstabiele identiteiten ten opzichte van aangeleerde waardepatronen maken de mens onzeker. Horrocks duidt dit met het voorbeeld dat veel homofoben zo geobsedeerd over homoseksuelen dat men vragen kan stellen over hun eigen heteroseksualiteit. Ook wijst het bestaan van gender dysforie (5) , op het feit dat mannelijkheid en vrouwelijkheid geen wederzijds uitsluitende categorieën zijn die altijd onlosmakelijk verbonden kunnen worden met het geboortelichaam. Meer nog, verschillende gedragspatronen en gevoelsniveaus kunnen naast elkaar staan in één individu: zo kan iemand zowel heteroseksuele als homoseksuele gevoelens ervaren en kan men zich afwisselend actief of passief of mannelijk of vrouwelijk voelen. De implicatie van Freud's ideeën over het onderbewustzijn is dat dergelijke gevoelens en wensen geen grenzen hoeven te kennen: er kan een serieus verschil heersen tussen de menselijke fantasie en de volwassen rationele persoon die we elke dag tonen.
BOTSENDE IDENTITEITEN
Diane Fuss en Stuart Hall leggen in hun respectievelijke artikels "The Question of Identity Politics" (6) en "Who Needs Identity" (7) de vinger op de wonde die wordt toegebracht door de confrontatie van identiteit met politiek. Vaak kiezen homo's en lesbiennes ervoor om het culturele credo te accepteren dat er iets bestaat als een eenduidige homoseksuele identiteit met wortels in de genetica, terwijl deze 'gay gene' ook na fervent onderzoek tot op heden niet werd gelocaliseerd. Anders gezegd: een mens zou als homo of hetero worden geboren en vanaf dat punt worden opgenomen in één van beide clubs, die elk hun eigen groepsidentiteit bezitten. Op zich heeft dit voordelen wat betreft activisme: een groep waarin iedereen dezelfde taal spreekt, kan makkelijker een gelijkaardig politiek verhaal verdedigen. Ook kan het helpen om persoonlijke standpunten ten opzichte van het leven te vertolken: je homovriend meebrengen naar een familiefeest kan voor heel wat mensen een hele bewustmaking betekenen. Dit staat bekend als ‘Identity Politics’: je positionering is je politiek.
Deze denkwijze ontmoet kritiek vanwege het 'rol-essentialisme' dat het kan bevatten: de veronderstelling dat elk lid van de groep dezelfde is, en iedereen buiten de groep anders. Zo leverde de eertijdse feministische veronderstelling dat "mannen verantwoordelijk zijn voor de onderdrukking van de vrouw" enerzijds een gesloten slagorde op, maar anderzijds ook onredelijke oordelen: op deze manier worden pasgeboren jongetjes maar ook mannen als Martin Luther King gediscrediteerd op basis van hun geslachtsdelen. Soms sluit het ook transseksuelen uit: transmannen kunnen overlopers worden, transvrouwen indringers. Dit nieuwe minderheidsdiscours kan dus hard botsen met de realiteit en zorgen voor een nieuwe mainstream en marge.
Ook is een dergelijke vaste groepsidentiteit problematisch voor het individu zelf. Zo stelt Jacques Derrida (8) zich vragen bij de waarachtigheid van elke identiteit, omdat deze steeds een vervormd spiegelbeeld is van de eigen positie binnen de groep: identiteit is vaak een positie die je inneemt, in plaats van je werkelijke zielsessentie. En deze positie is niet waardenvrij: de leden van de groep ondervinden druk om zich te conformeren. Dit zorgt ervoor dat men op eerste indruk reeds denkt te kunnen zeggen tot welke groep een individu behoort, op basis van systemen van positionering en typologering als ‘de verfijnde homo’.
Sommige holebi's uiten zich zeer negatief over het in vraag stellen van de groepsidentiteit: het zou de homoseksuele traditie en symbolen bedreigen. Toch is het nodig voor een effectieve politieke strijd: de grenzen van de identiteit ten opzichte van de Ander zorgen voor nieuwe schisma's tussen mensen die een gelijkaardige gevecht voeren: sommige homoseksuelen zijn openlijk misogyn, sommige lesbiennes vinden biseksuele vrouwen verraders als ze op mannen vallen, sommige holebi's protesteren als transseksuele mensen het strijdpunt verleggen van seksualiteit naar genderexpressie, sommige transseksuele mensen hebben geen begrip voor transgenders die niet wensen te kiezen tussen mannelijkheid of vrouwelijkheid, enzovoort. Daarnaast vergeten veel LGBT's (Lesbians, Gays, Bisexuals, Transgenders) dat ze onderling ook verschillen vertonen in sociale klasse, leeftijd, religie en ras.
Volgens Judith Butler (9) worden mensen opgeroepen een gender te kiezen - man of vrouw - en zich aan de normen van dit gender te houden. Zodoende wordt een man man en een vrouw vrouw op basis van hun capaciteit om als het ene of het andere herkend te worden. Mensen die hierin niet slagen, geraken in de problemen, omdat de taal de marge van het Zijn bepaalt: de populaire cultuur staat bol van oordelen over vrouwelijkheid en mannelijkheid en investeert heel wat in elkaar aanzetten tot 'correct gendergedrag'. Michel Foucault (10) koppelt dit conformisme van mensen ten opzichte van een vaste seksualiteit en genderrol aan macht: als je mensen in een discours kunt doen geloven, kan je hen ook sturen en controleren.
TYPISCH...
'Homo's pik je er zo uit', is de heersende gedachte. Sommige holebi's gaan er ook prat dat ze via hun 'gaydar' andere homo's kunnen herkennen. Maar is deze inschatting wel steeds correct? En schuilt er geen oordeel in?
Richard Dyer ontmaskert in zijn werkstuk 'Stereotyping' (11) stereotypes over homoseksuelen als negatieve beelden over personen die volgens de cultuur deel uitmaken van een geminachte marge. Zo gebruiken media allerhande 'cues' om een karakter in één blik als homo te plaatsen: een handje omhoog, een extravagant kapsel, een grote ring, een stijlvol kostuum in een speciale kleur, enzovoort. Dit stereotype heet verfijnd te zijn, op het decadente af. Het handje omhoog definieert het type als 'verwijfd'. Deze 'verwijfdheid' koppelt in ons hersenbeeld homoseksualiteit aan vrouwelijkheid. Dat er veel heteroseksuele mannen 'vrouwelijk gedrag' vertonen, dat er ook dokwerkers zijn die in zichzelf homoseksuele gevoelens ontdekken, of dat er ook transgenders kunnen schuilen achter deze uitingen, botst met het beeld in ons hoofd en wordt dus niet opgemerkt.
Vele homo's investeren in dit stereotype omdat het hen herkenbaar maakt voor andere homo's, en maken het zo deels tot waarheid. Dit beeld heeft zijn weerslag in een 19e eeuws denkpatroon: een man is mannelijk en valt op vrouwen, dus als een man op andere mannen valt, moet deze innerlijk vrouwelijk zijn. En vrouwen hebben meer stijl dan mannen, dus zijn homo's prima geplaatst om op te draven in 'extreme makeover' programma's, waar ze 'echte venten' kunnen leren om eindelijk de toiletbril naar beneden te doen...
Er schuilen echter veel vijandige en vernederende oordelen in dergelijke stereotypes. In human interest programma's zien we dan ook veelal de meest extravagante 'valse nichten' opdragen, die heel wat weerzin opwekken bij 'normale' heteroseksuelen. Als dusdanig verdringen de archetypes van "lesbiënnes die halve venten zijn, homo's die met hun handjes wapperen en travestieten met pluimen in hun gat" de veel talrijkere groep homoseksuele of transgender mensen die zeer alledaags zijn. Op deze manier dient de acceptatie van dit stereotype de heersende normen: ten opzichte van de 'normale' heteroseksueel staat 'de afwijking', die iemand blij maakt om heteroseksueel te zijn. Ook dient het als afschrikking: als je homo, lesbienne of transgender bent, dan ben je veroordeeld om te botsen met deze heersende beelden, en 'van nature' veroordeeld om 'zo' te worden.
Richard Dyer plaatst de stereotypes in een groter kader: de mainstream cultuur gaat ervan uit dat hun normen tijdloos en universeel zijn. Daarnaast eist deze dat de eigen normen voor iedereen opgaan. De onmogelijkheid om deze normen te volgen wordt gezien als een aangeboren, pathologische zwakheid of syndroom. De cultuur focust ook vaak op de drama's die verondersteld worden voort te komen uit de geaardheid: breuken met de familie, sociaal isolement, lege seks in plaats van echte liefde - als je dat als holebi mee zou maken, komt het door je andersgeaardheid...
De homobeweging heeft heel wat geïnvesteerd om er op te wijzen dat ook zij 'normaal' zijn. Dit is één van de grootste kritiekpunten van diegenen die vanwege hun 'abnormale' seksualiteit of genderexpressie nog steeds allerhande onderdrukking ervaren: de beweging heeft de kans laten liggen om deze onderverdeling in mainstream en marge te doorbreken, door te wijzen op het feit dat er heel wat meer variatie zit in menselijke seksualiteit en genderexpressie dan is erkend in de maatschappelijke normen en waarden, zoals de hierboven gequoteerde Kinsey Studie van 1941 en het onderzoek van Freud bewijzen. Samengevat dient de culturele investering in de negatieve archetypes over homoseksualiteit en genderroltransgressie dus het status quo: zo is een man, zus een vrouw, beiden zijn tot elkaar aangetrokken, en wie daar niet in meekan is een te minachten afwijking. Dyer stelt dan ook voor dat homoseksuelen stoppen met zich voor te doen als 'normaal' door zich in te kopen in stereotype patronen. Hij vraagt daarentegen dat men de aanval opent op de neiging van de heteroseksuele maatschappij om zichzelf als norm te omschrijven.
QUEER - VOOR OF TEGEN?
Een antwoord dat voortkwam uit de voorafgaande uitdagingen, is 'Queer'. Velen hebben er de mond van vol, maar wat is dat beest nu eigenlijk? Queer is een eertijds Engels scheldwoord dat werd gebruikt om mensen te belasteren die een afwijkende seksualiteit of genderexpressie vertoonden. Vandaag verschijnt het woord zowel in het Engels als het Nederlands als een parapluterm die deze mensen wenst te verenigen in een nieuw radicaal discours. Queer is een geuzennaam geworden voor diegenen die geen vaste identiteit accepteren en die zich ook niet als 'normaal' wensen te omschrijven in dit verband. De voorstanders van Queer claimen daarentegen een non-identiteit die zich openstelt voor iedereen die zich erin terugvindt. Queer biedt een richting aan maar definieert geen doel, en kent als beweging (nog?) geen leiders. Als dusdanig biedt Queer een vrije ruimte voor mensen om zichzelf te zijn, of hun genderidentiteit of geaardheid geaccepteerd is of niet.
Queer wordt echter niet overal op gejuich onthaald door vrouwen- en holebibewegingen. Annamarie Jagose (12) verzamelde in haar tekst 'Contestations of Queer' allerhande kritieken ten opzichte van deze nieuwe tendens.
De belangrijkste kritiek op Queer komt vanuit de gevestigde holebi-bewegingen: deze vinden dat Queer de verwezenlijkingen van homoseksuele activisten onterecht in vraag stelt, en zo twijfels brengt over de gemeenschappelijke identiteit. Een stabiele groepsidentiteit zou immers nodig zijn voor een effectieve politieke actie. Niet iedereen is happig om hetgeen reeds werd afgedwongen, weer op losse schroeven te zetten ten opzichte van een concept dat naïef en te idealistisch wordt genoemd. Daarnaast legt Queer ook een kloof bloot tussen generaties activisten: vele veteranen wensen zich niet te verenigen onder een eertijds scheldwoord, en wijzen erop dat ook veel sympathiserende derden, zoals sommige politici, deze term nooit zullen verdedigen.
Daarnaast is er geen garantie dat ook Queer niet zal verzanden in recuperatie. Critici wijzen erop dat dit deels reeds aan de gang is: de gangmakers van Queertheorie zijn soms intellectuelen die de luxe hebben om vanuit comfortabele stoelen in universiteiten ingewikkelde, abstracte theorieën op te bouwen die ongrijpbaar zijn voor zij die in de straten met onderdrukking worden geconfronteerd. Daarnaast bestaat het risico dat Queer door de acceptatie van iedereen die anders is, een lege doos wordt. Gevreesd wordt ook dat pedofielen, sadomasochisten, pooiers en andere door de maatschappij uitgespuwde 'hetero's' hun weg zouden vinden naar Queer.
Tenslotte wijzen de critici van Queer in hun bezwaren telkens weer op hun eigen agenda's. Sommige holebi's verwijten Queer de aandacht af te leiden van seksualiteit, omdat transgenders er ook een genderverhaal van maken. Daarnaast vinden sommige feministes gendertransgressie reactionair. Wat te doen bijvoorbeeld met een butch lesbienne die plots beweert een man te zijn? Zij wordt hij en lijkt zo betrokken partij te worden in een discours over onderdrukking door mannen. Daarnaast wordt de lesbische partner van de eertijdse butch plots weer een vrouw in een heteroseksuele relatie... Dit zorgt voor nieuwe vragen en antwoorden. (13)
Kritieken op Queer tonen allerhande grenzen en barricades tussen feministes, holebi's en transgenders, met de nodige schisma's binnen deze groepen. Het gevolg is een verspreide slagorde en een pak onderlinge gevechten. Maar Queer en de mensen die daarin geloven zijn er om te blijven, en aan hun verhaal wordt dagelijks bijgeschreven.
Maarten “Tiresias” Van Hove
vanhovemaarten@yahoo.com
Artikel vrij te verspreiden mits bronvermelding.
BRONNEN
(1) Jennifer Terry & Jacqueline Urla, “Anxious Slippages Between ‘Us’ and ‘Them’, in Deviant Bodies: Critical Perspectives on Differences in Science and Popular Culture, 1995, 129-169
(2) http://en.wikipedia.org/wiki/Societal_a ... osexuality
(3) http://www.bialogue.org/index.html
(4) Roger Horrocks, "Freud I: From Biology to Psychology" & "Freud II: Male and Female Sexuality", An Introduction to the Study of Sexuality, 1997, 25-67
(5) http://en.wikipedia.org/wiki/Gender_identity_disorder
(6) Diana Fuss, "Lesbian and Gay Theory: The Question of Identity Politics", Essentially Speaking: Feminism, Nature and Difference, 1989, 97-112
(7) Stuart Hall, "Introduction: Who Needs 'Identity'?", Questions of Cultural Identity, 1996, 1-17
(8) http://en.wikipedia.org/wiki/Jacques_Derrida
(9) http://en.wikipedia.org/wiki/Judith_Butler
(10) http://en.wikipedia.org/wiki/Michel_Foucault
(11) Richard Dyer, "Stereotyping", The Columbia Reader on Lesbians & Gay Men in Media, Society & Politics, 1999, 297-301
(12) Annamarie Jagose, "Contestations of Queer", Queer Theory: An Introduction, 1996, 101-132
(13) http://www.stonefemme.com/FemmeMagazine/feature1.htm