Externsteine
door Boppo Grimsma
Een aantal jaren geleden vernam ik in een nieuwsbericht dat de Externsteine, in Noordrijn-Westfalen, een Germaans heiligdom waren. Er zouden zich zomerzonnewendefeesten afspelen, met dezelfde taferelen als bij de Stonehenge in Engeland, waar hedendaagse druïden hun eredienst houden. Een Germaans heiligdom in onze achtertuin; vanzelfsprekend wilde ik daar meer van weten. Op zoek in de hedendaagse literatuur, kom je bijna niets te weten over de Germaanse achtergrond van de Externsteine. In de Altgermanische Religionsgeschichte (1957) van Jan de Vries staat geen woord over de Externsteine. Evenmin in de Godsdienst der Germanen (1959)van R. Derolez. Pas in Rudolf Simek zijn Lexikon der Germanische Mythologie (1995) komen we een verwijzing tegen naar de Externsteine. Hij schrijft dat er geen bewijs is dat de Externsteine een Germaanse cultusplaats zijn. De bronnen die daar wel melding van maken dateren volgens Simek niet uit de heidense periode.
In Herder Lexikon Germanische und Keltische Mythologie (1990) staat dat volgens een oorkonde uit 1093 de "Agisterstein" een heidense cultusplaats was die met christelijke sculpturen gekerstend was.
Maar dit is fout : de bisschop Heinrich van Paderborn vermeldt in 1093 in de desbetreffende oorkonde alleen de verkoop van de Externsteine aan het klooster te Paderborn. In het lexicon “Die Germanen, legende und wirklichkeit” van de dilettant H. Döbler (1975), komen we wat meer aan de weet.
De betekenis van de Externsteine zijn al sinds 1564 een heftig twistpunt tussen heemkundigen en de kerk. In dat jaar vermeldt de dominee Herman Mamelmann, verwijzend naar een onbekende literaire bron, dat de stenen een "uraltes heidnisches Heiligtum" zijn, en dat Karel de Grote die aan god wijdde en het met apostelbeelden versierde. In 1934 begon de SS opgravingwerkzaamheden rondom de Externsteine en kwamen tot de conclusie dat de Externsteine in zijn geheel een Germaans cultusheiligdom was, waar “zonnefeesten” gehouden werden. Door deze Nazi bemoeienis werd na 1945 het onderwerp taboe; wetenschappelijk onderzoek aan de Externsteine werd gemeden. Alle merkwaardigheden aan de rotsformatie werden toegeschreven aan christelijke gebruiken. Er verschenen nog wel publicaties die de heidense thematiek uitwerkten, maar deze worden niet serieus genomen omdat ze, of bij obscure drukkerijen verschijnen, of new-age-achtige fantasieën zijn. Uit het bovenstaande is niet op te maken of de Externsteine nu wel of niet een Germaans heiligdom zijn.
Zonder de illusie te hebben tot een definitief antwoord te komen, wil ik onderzoeken waar al die herrie over gaat. Het jaar 772 is voor heidenen een rampjaar. Het is het begin van de dertig jarig oorlog van keizer Karel tegen de heidense Saksen. Deze oorlog werd de langdurigste, wreedste en meest inspannende die het volk der Franken ooit voerde. Vanuit Worms trekt Karel in 772 het Saksische kerngebied binnen, verovert en vernielt de Eresburg aan de Diemel (tegenwoordig Obersmarsberg), om vervolgens de Irminzuil te verwoesten. Dit alles in de directe omgeving van Paderborn, waarschijnlijk het voornaamste Saksische centrum. De Frankische legers van de christenkeizer Karel moorden, plunderend en brandschattend om zich vervolgens weer terug te trekken. Volgens Einhardt, een schrijver uit die tijd, verovert Karel de Eresburg, vernielt het heiligdom van de Ermensul en rooft het goud en zilver. In de analen van Robert van Fulda (9e eeuw) lezen we dat Karel een "universele zuil", door de Saksen Irminsul genoemd, vernielt. En dat deze vernieling drie dagen duurt.
Over de achterliggende redenen van Karel zijn korte strafexpeditie vermelden de oude analen niets.
Dit is onder wetenschappers dan ook een reden voor veel speculatie. Daarbij hangt de uitkomsten vooral af van het feit of de auteurs Karel zien als "Vader van Europa" of als "Karel de Saksenslachter".
Als we ervan uitgaan dat "oorlog een voortzetting van politiek met andere middelen" is, kunnen we misschien iets van zijn motivatie te weten komen. Sinds 741 waren de Saksen onrustig in het Frankische grensgebied. Karel wilde een korte terreuractie uitvoeren, in het centrum van het Saksische gebied (bij Paderborn), en daarbij een psychologische slag toe te brengen door het belangrijkste religieuze object, de Irminsul, te vernielen. Met deze terroristische daad, die militair/strategisch gezien geen waarde heeft, wil Karel aangeven dat hij overal in het Saksenland aanslagen plegen kan en dat hij (en zijn god) machtiger zijn dan de goden van de Saksen. De Saksen kunnen zich dus voortaan beter rustig houden.
Wat is een Irminzuil.
De bronnen uit de Frankische tijd spreken van : "een houtstam van aanzienlijke grootte, rechtop gezet, onder de blote hemel vereert die als wereldzuil het heelal draagt"(Rudolf van Fulda). De Irminzuil zou het symbool van de wereld-as, of van de mythische wereldboom (de Yggdrasill in Scandinavië) kunnen zijn. Het woord Irmin-sûl wordt vertaald als "geweldige-zuil". Vroegere wetenschappers wilden het woord Irmin verbinden aan een god Hirmin of Irmin, en daarmee aan de Herminionen van Tacitus.
Wat is de Eresburg.
De Eresburg is een Saksische versterking die op een natuurlijke hoogte ligt aan het riviertje de Diemel.
Op zijn hoogste punt ligt de burg ongeveer 140 meter boven de rivier. Van de Oudsakische versterking is niets te zien. De huidige plaats heet Obermarsberg. In "Marsberg" zit het woord Eresburg verstopt, nl : Am-Eresberg. In de bronnen uit de Frankische tijd komen we nergens de Externsteine tegen. Hoe kan het dan dat sommige auteurs de Externsteine met de Irminsul uit de Frankische bronnen verbinden?
Wat zijn de Externsteine
Ongeveer tien kilometer van Detmold staat een groep reusachtige zandsteenrotsen. Vijf rotsen staan op een rij waarvan de hoogste 40 meter is. Door twee rotsen loopt een weg die naar Horn voert. Aan de noordoost zijde ligt een stuwmeertje. De naam Externsteine kan uit het Nederduitse woord exter (ekster) verklaard worden. In een geschrift uit 1093 wordt gesproken van Agistersteyn. In geschriften uit 1469 wordt de naam geschreven als Egesterensteynen. Bijzonder zijn de vele beeldhouwwerken, grotten, trappen, grafkisten en andere zaken die in de rotsen zijn uitgehouwen.
Rots I.
Op de meest noordelijke rots is een groot (3,60-3,60 m) beeldhouwwerk aangebracht dat de kruisafname van Jezus voorstelt. Van officiële zijde wordt het reliëf gedateerd rond 1130 n.o.j.. De stijl van het steenreliëf vertoont een Byzantijnse invloed; zo is op het reliëf een klein Grieks-katholiek kruis te zien, en zijn de plooien van de gewaden typisch Byzantijns. Bijzonderheden zijn links en rechts boven het kruis een zon en maan met wenende figuurtjes erin. Onder de kruisafname is nog een beeldhouwwerk te zien; een knielende man en vrouw en een draak. Deze afbeelding is veel sterker verweerd en zou (veel) ouder kunnen zijn. Het onderwerp op het reliëf dat de meeste ophef veroorzaakt, is het gebogen boompje waar de figuur rechts naast het kruis op staat. Het heeft nog het meeste weg van een gebogen bananenboom. Het wordt namelijk gezien als de Irminzuil. Achter het kruisafname-reliëf ligt een uitgehouwen grot, met verschillende openingen en vensters. De grot is 10,20 meter lang en 3,10 breed. Bijzonderheden in de grot zijn een groot bekkenvormig gat in de vloer, en een ingebeitelde galgfiguur op een muur. In de grot staat een inscriptie van bisschop Von Paderborn met het jaartal 1118. Links van het grote steenreliëf, bij de ingang naar de grot, staat een ruw uitgehouwen figuur, met voorwerpen die op een bijl en een zwaard lijken. Rechts van het grote steenreliëf, boven een ingang naar de grot, is een adelaar verdiept in steen uitgehouwen. Naast de ingang grijnst een duivelssmoelwerk.
Rots II en III
Bij de middelste twee rotsen loopt een ingehouwen trap omhoog naar een bruggetje dat naar een waarschijnlijk vernielde grot boven op de grote vrijstaande rots leidt. Deze ruimte is 5,5 bij 3 meter. In deze vernielde grot bevinden zich een venster, en een ruimte die op een kapel lijkt met een stenen “zuiltje” en een rond venster. Helemaal bovenop de rots bevinden zich twee ingehouwen gaten. Een ingehouwen rond gat van 27 cm doorsnede en 26 cm diepte en een vierkant gat. Aan de voet van de Externsteine is in een rotsblok een graf uitgehouwen. De vorm van de voorstelling doet vermoeden dat men het graf van Christus heeft nagemaakt. Bijna alle steenbewerkingen zijn nu weer christelijk geduid, dan weer heidens. Wat hierbij opvalt, is dat van beide zijden veel zogenaamde “feiten” nogal speculatief zijn.
De onderzoekers zijn in drie groepen in te delen :
1. Zij die alles christelijk verklaren, en een voorchristelijk gebruik uitsluiten (o.a. Johannes Mundhenk )
2. Zij die de zaken die niet goed christelijk te duiden zijn, een heidense oorsprong geven. Vaak zijn deze onderzoekers ongeschoolde geschiedkundigen (o.a. F. Seitz, F. Farwerck, C. Schuchhardt en R. Koneckis,)
3. De fantasten.
Dit zijn de Eric von Daniken-achtige types. Zij zien overal energielijnen, en verbinden de piramides, de Inca’s, de Canarische eilanden en Atlantis met het grootste gemak aan de Externsteine. De stenen zijn het centrum van een Arischeoerreligie. En net als een kind luchtkastelen in de wolken ziet, zien zij in de kloven en spleten van de Externsteine allerlei figuren. (o.a. W. Teudt, W. Machalett, H. Wirth en D. Luczyn)
Conclusie
Hieronder staan een aantal, die mij ervan overtuigd hebben dat : de Externsteine in de eerste eeuwen voor onze jaartelling een Keltisch heiligdom, en vervolgens tot en met de 8e eeuw een Germaans heiligdom geweest zijn. Wat voor soort heiligdom en wie of wat er vereerd werden is mij niet duidelijk geworden. Rotsen, stenen en bergen waren bij Germanen heilige plaatsen. De Externstenen zijn bijzonder imponerend, en uniek in de regio. De naam Irminsul betekent reusachtige zuil, dit zou een heel goede benaming kunnen zijn voor steen 2. Deze heeft een zuilvorm en priemt ongeveer 40 meter de lucht in.
Er is een tekst uit 1564 van Herman Mamelmann waarin vermeld wordt dat de Externsteine een “oeroud Germaans heiligdom” zijn, en dat keizer Karel de grote apostelbeelden aangebracht zou hebben. Het is bekend dat heidense tempels en heilige plaatsen vaak werden gekerstend door er kerken te bouwen. De tekst uit 1564, waarvan de schrijver vermeldt dat hij gebaseerd is op oudere bronnen, klinkt authentiek. De grotten zijn niet door Monniken in de elfde eeuw gemaakt, zoals men tot voor kort dacht, maar veel eerder.
In 1990 is in het Max-Planck-Instituut onderzoek gedaan naar brandsporen in de grote grot. Deze brandsporen waren tussen de 2000 en 3000 jaar oud. Daarmee gaan ze terug tot de tijd dat in deze streek Kelten woonden. De kapsporen van de steenhouwers, komen uit christelijke en uit voorchristelijke tijd. Deze verschillen in kapsporen in steenhouwertechniek worden veroorzaakt door verschillende gereedschappen uit verschillende tijdperken. Dit is aangetoond door de schrijver/beeldhouwer Ferdinand Seitz.
Er zijn een aantal beeldhouwwerken die niet christelijk te verklaren zijn, zoals de figuur met bijl en zwaard bij de ingang, een duivelskop, een adelaar en een galgachtige inscriptie. Deze figuren passen beter bij Wodan dan bij Paulus. Robert van Fulda (9e eeuw) schrijft dat keizer Karel 3 dagen nodig had voor zijn verwoesting van de Irminzuil. Zou de Irminzuil een reusachtige houten stam geweest zijn, dan had Karel aan 1 middag genoeg gehad om die stam om te hakken.
Er zijn sporen van vernieling aan de Externrotsen. Door gaten in de rots te boren, daar balken in te zetten en die te laten zwellen met water, springen stukken rots af. Zowel de gaten als de schade aan de “grot” boven op steen 2 zijn nog te zien. Deze vernielingen passen wat tijdsduur betreft beter in het verhaal van Robert van Fulda. Ook liggen de Externsteine op een tiental kilometer van de Eresburg, en zouden uit geografisch oogpunt heel goed de Irminsul kunnen zijn. De boom op het kruisafname-reliëf is niet goed christelijk te verklaren, in andere kruisafname voorstellingen wordt een ladder gebruikt.
Er is door dr. Koerner en Wilhelm Teudt, in de jaren twintig, geopperd dat de gebogen boom een voorstelling van de Irminsul of levensboom is. Het buigen van de boom en het feit dat Nicodemus er op staat, zou de overwinning van het christendom op het heidendom symboliseren. De vreemde vorm van de boom, is door christelijke auteurs geduid als palmboom. Vergelijkbare boomvoorstellingen uit andere bronnen uit de 9e, 10e en 11e eeuw zijn geen zeldzaamheid, daarbij gaat het niet om palmbomen. Het beeldhouwwerk zou, door de context waar het in staat, heel goed een verzinnebeelding van de wereldboom kunnen zijn. De “kapel” op steen 2 zou een heidens winterzonnewende-observatorium kunnen zijn. De oriëntatie is er geschikt voor. De “ketel” in de grote grot, en de draak onder het kruisafname reliëf zijn niet goed christelijk te duiden, terwijl de begrippen grot, draak en bloedketel in de Keltische mythologie zeer prominent zijn.
Literatuurlijst :
Anonymus, Herder Lexikon, Germanische und Keltische Mythologie, 1990
Döbler, H., Die Germanen, 1975
Farwerck, F.E., De Externsteine, in Nehalennia uit juni 1961 en september 1961
Fleckenstein J., Karel de grote, 1965
Koneckis, R., Geheimnis Externstein, 1995
Pörtner R., Bevor die Römer kamen, 1979
Schuchhardt Carl, Vorgeschichte von Deutschland, 1939
Seitz, F., Die Irminsul, im Felsenrelief der Externsteine, 1962
Simek, R., Lexikon der germanische Mythologie, 1995
Ik heb hier geen URL van, ik hoop dat met de naam te vermelden van de schrijver van het artikel dit in orde is.