
Geplaatst:
vr 07 apr , 2006 15:06
door els
Ik heb geprobeerd er iets van te begrijpen, en dit is het resultaat. Misschien niet geschikt voor Cali, als ze de creeps krijgt. Hoewel, daar kan ze eigenlijk van alles mee bedoelen.
Schumann Resonantie: piek in het spectrum van het electromagnetisch veld van de aarde, in het extreem lage frequentiegebied (ELF). Dat zijn dus extreem lage radiogolven, neem ik aan, want die hebben de langste golflengte. De basisfrequentie bedraagt 7,8 Hertz.
De resonantie in het spectrum ontstaat door de ruimte tussen het aardoppervlak en de geleidende 'ionosfeer', die functioneert als geleider voor de electromagnetische golven.
De aarde en atmosfeer gedragen zich eigenlijk als een soort condensator. De lucht fungeert als di-electricum tussen twee geleidende oppervlakken: de ionosfeer (of onderste laag hiervan) en het aardoppervlak.
Een diëlectricum is een vacuüm tussen twee oppervlakken waarop een spanningsverschil wordt opgebouwd. In principe kunnen de electronen niet van de ene laag naar de andere. Maar doordat het dielectricum niet perfect is, ontstaat er toch een ontlading (bliksem) als het spanningsverschil te groot wordt.
Via bliksems vindt steeds een ontlading plaats van het spanningsverschil dat tussen de oppervlakken ontstaat. Hierdoor komen verschillende vormen van energie vrij, die met de lichtsnelheid in alle richtingen door het di-elecktricum rond de aarde bewegen.
Deze door de bliksem geproduceerde energie reist met een snelheid van ca. 300.000 km/sec rond de aarde in 7,32 seconde. Vandaar de nominale resonantiefrequentie van de aarde van 7,32 Hz.
Dat heb ik vooral van deze site:
Dus de resonantiefrequentie heeft ondermeer te maken met de grootte van dit dielectrium rond de aarde (de atmosfeer), schijnt mij toe. De frequentie varieert onder invloed van het weer, waardoor de atmosfeer wordt beinvloed.
Niet dat ik nu alles snap, maar toch even terug keren naar het stukje van Willy:
Deze Schumann Resonantie is de hartslag van de aarde; deze is sinds mensenheugenis 7.83 cycli per seconde geweest. Sinds 1980 is deze resonantie langzaam aan het stijgen.
Momenteel heeft de aarde 12 cycli per seconde, hetgeen er op duidt dat de tijd sneller gaat.
Omgerekend betekent dit dat de dagen nog maar 16 uur duren i.p.v. 24 uur. De klok geeft nog steeds 24 uur aan, maar iedereen zal bevestigen dat de tijd gevoelsmatig steeds sneller voorbij gaat...
Dit lijkt mij bij deze dus nonsens. De Schumannresonantie is geen hartslag, maar een resonantiepiek in de electromagnetische straling van de aarde, in de lage frequenties. Als deze resonantiesnelheid toeneemt, wil dit natuurlijk niet zeggen dat de de dagen sneller gaan, want een dag is nog altijd afhankelijk van de snelheid waarmee de aarde draait. Dat lijkt mij toch een hele andere grootheid.
Misschien heeft het iets te maken met een verandering van de ionosfeer of atmosfeer.
Misschien zeg ik van alles verkeerd, maar als iemand mij ergens wil aanvullen of verbeteren houd ik mij aanbevolen.
Over een versnelling van deze frequentie heb ik nog iets gevonden op de volgende zweverige site:
De Schumann-basisfrequentie (7,8 Hz) vertoont kleine variaties; dagelijkse af-en toenames van een halve Hertz. De Amerikaanse geofysicus Gregg Braden denkt dat deze frequentie echter dramatisch aan het stijgen is.3 Bij het inlezen van metingen via het Internet, heb ik dat nog niet kunnen zien, maar wie weet heeft hij (of zijn collega’s) op een andere manier gemeten of hebben ze zelfs een ander soort trilling opgepikt.4 Waarschijnlijk zullen we, naarmate de zomer nadert, wel enige verandering in de Schumann-basisfrequentie gaan zien ten gevolge van de zonne-activiteit. Deze vertoont een 11-jarige cyclus en is nu bezig om snel naar een maximum te stijgen, dat aanstaande zomer bereikt wordt. Bovendien kan de toegenomen zonne-activiteit magnetisch stormen oftewel storingen in het magnetisch veld veroorzaken rond de Aarde. De zonne-activiteitscyclus doet de dikte van de jaarringen in bomen variëren en heeft nog wel meer invloeden op het plantenrijk, het dierenrijk en waarschijnlijk ook op menselijk gedrag.
Volgens Braden zou de Schumann-basisfrequentie, die lange tijd een constante waarde van 7,8 Hz heeft gehad, nu op 13 Hz aangekomen moeten zijn, wat hij ziet als resonerend met een nieuwe dimensie of evolutiestadium waar we als wereld ingaan. Dit wordt gekenmerkt door een continu menselijke staat van onvoorwaardelijke, universele Liefde, Eenheid (in verscheidenheid) en Compassie..
Ene Braden meent dus iets waar te menen, maar de invoergegevens op het internet laten dit nog niet zien.
Afijn, misschien straks nog eens even naar die Braden kijken, maar mijn water zegt eigenlijk dat dat voornamelijk tijdverspilling zal gaan opleveren.

Geplaatst:
za 08 apr , 2006 8:42
door RoyJava
Welja Roy, doe ook de omkering van de polariteit er even bij. Nou snap ik opeens wat Cali bedoel.
Wetenschappelijke doemscenario's, stuk geloofwaardiger dan profetische voorspellingen, lijkt het.
Vind je dat "doemdenken", Els?
Is het niet gewoon een herinnering dat de aarde slechts een klein onderdeeltje is van het immense cosmische geheel, en wij constant voortschrijden?
Toen ik voor 't eerst (tijd gelee weer) hoorde over een toenemende versnelling van het tijdsproces, liep dat synchroon met de "ontdekking" dat oa. Stephen Hawking berichtte dat het verschijnsel de Melkweg uit de zichtbare sterren bestaat die beschouwd werden vanuit een grote schijfvormige opeenhoping. Ergens in 1750 veronderstelden enkele astronomen het voorbeeld van een spiraalvormige sterrenstelsel, later door Sir William Herschel "bevestigd". Hij maakte een nauwkeurige inventarisatie van de positie en afstanden van een enorm aantal sterrenstelsels en eigenlijk pas in sinds 1924 (Edwin Hubble toonde toen aan dat ons melkwegstelsel niet de énige was) als spiraalvormig sterrenstelsel aanvaard als zodanig.
Dat verschillene volkeren (wo. de Maya's, de Inca's, de Toltecs ea.) in hun overleveringen dit spiraalvormig sterrenstelsel reeds legendarisch maakten, oa. door de berekeningen van de sterrencluster de Pleiaden, is natuurlijk opmerkelijk. Dat daarmee het vergankelijke én de voortgang van "Moeder Gaia" een grote rol in speelde, lijkt mij "gewoon" een beschouwing vanuit het belevingsvermogen van deze volkeren, die in hele merkwaardige omstandigheden geleefd moeten hebben. Sowieso al door hun tradities in hun culturen van toen...
Dat deze met de Andromeda-groep en de opvallende sterrengroep Stier te maken hadden toen (en daarmee met de Dierenriemtekens Maagd en Scorpio), zal niet wegnemen, dat de historie zich gewoon herhalen zal. Juist daar dit hele "gedoe" met de
Maagd te maken heeft, heeft altijd mijn aandacht getrokken. Die heette nl. ooit
Astraea,
de Schitterende. Een behoorlijk aantal mythen omringen de Godin Astraea, hoewel er weinig serieus over te vinden is, dan oa. de geschreven gedichten van de Griek Aratus (ong. 315 - 245 BC).
Wordt zij de Godin der Rechtvaardigheid genoemd, of de
Maagd Kanya (idd. behorende tot de Naga Kanya, de zg. Slangenmensen!) die de moeder wordt genoemd van Krishna, of de Chinese
Koude Maagd, wiens poorten bewaakt worden door de Vermiljoenrode Vogel en de Blauwe Draak ... deze voeren allen terug op de eigenschap van een spiraal! Er moeten overigens voorstellingen bestaan van de Godin Isis die zich als een spiraal buigt over het Heelal ... en laatste merkwaardigheid is natuurlijk de Javaanse Zuidzee Godin, die door koningen én politieke figuren de Vorstin der Gerechtigheid (
Ratu Adil) wordt genoemd.
De merkwaardigheid v/d spiraal is nl. die pegelvorm, zoals een kerstboomversiersel. Draai deze en je zult zien, dat, wanneer je een lijn of punt probeert te volgen, deze naar de uiteinden zal toenemen in vaart. Eigenlijk een heel logisch proces, vind ik. Elke negativiteit zal óf de pegel in worden gezogen, óf ervan áf worden geworpen (bv. stofjes die
niet de spiraalvorm volgen).
Nu vertelt James Lovelock dat Gaia haar eigen regels kent, hoewel, zelfs door een nucleaire huidontsteking van bv. binnenuit, zij nóóit het proces van het Heelal vernietigen kan. Wat wél tot die "regels" behoort is, dat organismen die hun omgeving negatief beïnvloeden, niet lang leven. En dáár zou de mens rekening mee moeten houden. Niet méér, niet mínder ...
Een aardige bijkomstigheid die zich ontwikkelde (en denk a/d synchroniteit van C.G.Jung), was, dat de spiraal oa. het leven stopt bij de vrouw... en de pil moest vervangen

. Misschien iets duidelijker waarom deze topic een zeer welkome toevoeging was in mijn eigen onderzoek erover, en een behoorlijk aantal puzzeltjes legde op bepaalde plekjes ... zonder doemdenken hoor, enkel met plezier en genoegen
(er wordt beweerd, zweverig of niet zweverig linkende, dat het "zwaartepunt" in dit hele proces zich beweegt naar het uiteinde van de spiraalvorm, zowel cosmisch, als natuurlijk, als fysiek, als sexueel etc., en daarmee oa. de Pleiaden opnieuw een rol gaan spelen vanuit onze beschouwingen. Met oa. Alcyone en Astraea in een glansrijke hoofdrol, en dát hoop ik toch nog wel mee te maken hoor. 2012 zou dan aanvankelijk nog maar een paar jaar verder zijn met deze tijdversnelling, en wat is nou tijd

)
Groet Roy

Geplaatst:
za 08 apr , 2006 17:37
door willy
IJstijden en Aardkorstverschuivingen
Deze "vlagen" van verandering treden op als gevolg van natuurlijke gebeurtenissen die zich afspelen binnen de begrenzingen van de natuurwetten.9 Tegenwoordig zou Cuviers theorie moeten gelden als zijn tijd ver vooruit, maar geologen hebben zijn ideeën bij die van de catastrofisten ingedeeld, en zijn notie van een grote geologische omwenteling raakte vergeten. Zijn leerling Louis Agassiz nam de fakkel over met zijn theorie van de ijstijden. De kiem voor deze theorie werd vier jaar na Cuviers dood geplant. Agassiz was bezig Zwitserlands steile ravijnen en hoog oprijzende bergen te bestuderen met twee vrienden, die kenners waren van de Alpengletsjers, toen deze hem ervan wisten te overtuigen dat de grote rotsblokken waar ze overheen klommen door gletsjers op hun plaats waren geduwd, gesjord en getrokken. Agassiz zag meteen de mogelijkheden, en in 1857 verraste hij Europa met zijn theorie van de ijstijden. De "Siberische winter", zo verklaarde hij,
...daalde een tijd lang neer over een wereld die voorheen bedekt was met een rijke flora en bevolkt met grote zoogdieren, eender aan die welke thans de warme streken van India en Afrika bewonen. De dood hulde de hele natuur in een lijkwade, en de koude gaf, eenmaal op haar hoogtepunt, deze massa ijs bij de grootste spanning de grootst mogelijke hardheid!
Hoewel de term "ijstijden" tot ons moderne vocabulaire is gaan behoren, was het een ongewoon en opzienbarend idee toen Agassiz hem voor het eerst introduceerde. Hand in hand met ons idee van de ijstijden gaat de betekenis van de term "gletsjer". Tegenwoordig wordt die algemeen aanvaard als aanduiding voor een logge, langzame beweging, een beweging van centimeter voor centimeter (waarbij de oorspronkelijke betekenis van een plotseling optredende catastrofe verloren is gegaan). Maar toen Louis Agassiz zijn theorie naar voren bracht dat de aarde traumatische perioden van extreme koude had doorgemaakt, legde hij er de nadruk op dat de ijstijden plotseling en als een catastrofe over de aarde waren gekomen en deze in haar donkerste winter hadden gedompeld :
Een plotselinge hevige winter, die eeuwen lang zou duren, daalde over onze aardbol neer; hij verspreidde zich uitgerekend over de landen waar deze tropische dieren huisden, en zo plotseling overviel hij hen, dat ze onder massa's sneeuw en ijs werden gebalsemd, zelfs zonder dat de vertering kon intreden die op de dood volgt.
Voor Agassiz vormde deze theorie van catastrofale ijstijden de oplossing voor het raadsel van de uitgestorven diersoorten. Het invallen van een plotselinge dodelijke ijstijd zou grote dieren ter plekke in het ijs hebben begraven, als de stomme getuigen van een rampzalig jaargetijde. Toen Louis Agassiz zijn idee van ijstijden in 1837 voor het eerst aan de wetenschappelijke wereld voorlegde, werd hij daar met een zeer sceptische reactie geconfronteerd. Maar toen hij bewees dat de beweging van gletsjers de locatie van grote rotsblokken kon verklaren, zagen de sceptici zich gedwongen te aanvaarden dat de aarde inderdaad in de greep van dodelijke winters had verkeerd. Wat de oorzaak van deze verlammende winters was, bleef een raadsel. Agassiz had deze hindernis van het begin af aan onderkend :
We hebben tot dusver nog geen enkele aanwijzing voor de oorsprong van deze ingrijpende en plotselinge klimaatverandering. Er zijn diverse suggesties gedaan — onder andere dat de helling van de aardas vroeger groter was, of dat een onderdompeling van de continenten onder water een uitgesproken toename van de koude zou hebben teweeggebracht; maar geen van deze verklaringen is bevredigend, en de wetenschap heeft nog altijd geen oorzaak gevonden die al de verschijnselen die ermee verband houden, verklaart.
In 1842 werd de eerste aanwijzing (een die onverwachts uit de astronomische hoek kwam) ontdekt door een wiskundige die als privé-leraar in Parijs werkte. Joseph Alphonse Adhemar wist dat de aarde op haar baan rondom de zon vier kardinale punten (de lente-equinox, de zomerzonnewende, de herfst-equinox en ten slotte de winterzonnewende) doorloopt. Als de aarde deze punten passeert, vindt er een seizoenswisseling plaats. De kardinale punten verschuiven geleidelijk in de loop van een grote, 22.000 jaar lange cyclus als gevolg van de aantrekkingskracht van de zon, de maan en de planeten op de aarde.
Adhemar wist dat de aarde op 3 januari het dichtst bij de zon is, en op 4 juli het verst ervandaan. In de huidige fase van de grote cyclus bevinden de bewoners van het noordelijke halfrond zich het dichtst bij de warmte van de zon, wat tamelijk zachte winters ten gevolge heeft. Maar uiteindelijk, over duizenden jaren, zal de aarde omstreeks de tijd van de zomerzonnewende dichter naar de zon toe worden getrokken, wat tot snikhete zomers en ijskoude winters zal leiden. Adhemar geloofde dat deze geleidelijke verschuiving van de kardinale punten, die door hedendaagse wetenschappers precessie van de equinoxen wordt genoemd, de ijstijden veroorzaakte door de aarde op kritieke momenten van de weldadige invloed van de zon te beroven.
In 1843 ontdekte een andere Franse geleerde, Urbain Leverrier (1811-1877) een tweede astronomisch kenmerk dat verband hield met de ijstijden. Hij kwam tot het inzicht dat de afstand die de aarde op haar baan tot de zon houdt, wordt beïnvloed door de feitelijke vorm van de baan van de aarde. In de loop van een cyclus van 100.000 jaar maakt die vorm van de kringloop van de aarde een geleidelijke verandering door, wederom door de aantrekkingskracht van zon, maan en de andere planeten. Hij varieert van een bijna zuivere cirkel, zoals tegenwoordig, tot een meer ovale kringloop, tijdens welke onze wereld verder van de zon verwijdert raakt, zodat de ijstijden de kwetsbare aarde in hun greep kunnen krijgen. Ondanks deze doorbraken in de astronomie, heerste er nog altijd geen overeenstemming aangaande de oorzaak en de datering van de ijstijden.
De derde en uiteindelijke sleutel kwam uit een onwaarschijnlijke hoek. De Schot James Croll (1821-90) zag zich op 13-jarige leeftijd genoodzaakt de school te verlaten om zijn moeder te helpen het gezin te onderhouden. Maar hoewel zijn reguliere schoolopleiding ten einde was, begon hij aan een ambitieus programma van zelf onderricht, waarbij hij zich de grondbeginselen van de natuurwetenschappen eigen maakte. In 1859 kwam hij na allerlei baantjes te hebben gehad, van molenaar tot verzekeringsagent, uiteindelijk op de plaats terecht waar hij zijn monumentale bijdrage tot de wetenschap leverde : Croll werd conciërge van het Anderson College en Museum in Glasgow.
Hij schreef : "Mijn salaris was weliswaar gering, weinig meer dan genoeg om mij ermee in leven te kunnen houden; maar dit werd gecompenseerd doordat er andere voordelen voor mij waren."
De conciërge had toegang tot de wetenschappelijke bibliotheek van het college. En dat was alles wat hij nodig had. De ongeschoolde Croll besloot zijn talenten te wijden aan de puzzel waar de gevestigde wetenschappelijke wereld nog altijd geen oplossing voor had — wat had nu eigenlijk de ijstijden veroorzaakt? Met de publicatie van zijn boek Climate and Time (1872) verschafte Croll de derde astronomische sleutel tot het raadsel — de beweging van de aardas of haar schuine stand.
De hellingshoek van de aardas bepaalt de hoeveelheid zonneschijn die de verschillende delen van de planeet ontvangen. Veranderingen in de hellingshoek resulteren in temperatuur veranderingen op het aardoppervlak. Heden ten dage is de aardas gekanteld in een hoek van 25,4°. Maar de hellingshoek verandert geleidelijk aan en varieert van minimaal 21,8° tot maximaal 24,4°.
Milutin Milankovich (1857-1927), een Servische ingenieur die in 1911 als hoogleraar in de wiskunde aan de universiteit van Belgrado werkte, gebruikte deze astronomische factoren om de hoeveelheid zonnestraling te berekenen die de aarde op enig tijdstip in haar geschiedenis zou bereiken. Hij geloofde dat ijstijden het gevolg waren als het winterijs de volgende zomer niet smolt doordat de aarde niet voldoende warmte van de zon kreeg. Gedurende opeenvolgende seizoenen zouden de ijslagen dan steeds dikker worden, en het land eronder langzamerhand verstikken.
In 1976 werden de theorieën van Croll en Milankovich bevestigd door James Hay, John Imbrie en Nicholas Shackleton, die in een artikel in het tijdschrift Science aantoonden dat de geologische sporen van de ijstijden overeenkomen met de astronomische cyclussen. Ze lieten zien dat de aarde doorgaans gehuld is in een "glacial epoch" (ijstijdvak), en dat wij momenteel een heel mild klimaat hebben vergeleken met wat onze planeet doorgaans doormaakt.
De huidige tussenijstijd (interglaciaal), die bijna 12.000 jaar geleden begon, zal een smeltperiode van slechts korte duur zijn. De laatste 350.000 jaar zijn er vier tussenijstijden geweest, die omstreeks 335.000, 220.000, 127.000 en 11.600 jaar geleden intraden.
Om een tussenijstijd tot stand te brengen moeten er drie astronomische cyclussen samenvallen : de hellingshoek van de aarde moet ca. 24,4° bedragen; de vorm van de baan om de zon moet ten minste één procent uitgerekt zijn; en ten slotte moet de aarde in de maand juni het dichtst bij de zon staan.
De astronomische ijstijdentheorie van Croll en Milankovich vindt heden ten dage wijdverbreide steun als een verklaring voor de tijd waarin grote ijstijdvakken optreden. Maar ze beantwoordt slechts een deel van de vraag. Even belangrijk is de geografie van de vergletsjering. En het is hier dat de lange tijd veronachtzaamde theorie van de aardkorstverschuiving haar rol speelt in de oplossing van het raadsel.
Volgens Hapgoods theorie zijn de gebieden van de aardbol met de koudste klimaten die welke de poolzones in worden gedreven. In zijn voorwoord tot Hapgoods boek legt Albert Einstein uit hoe de verschuiving van de aardkorst in haar werk zou kunnen gaan :
In een poolstreek vindt een voortdurende ijsafzetting plaats, die niet symmetrisch over de pool verdeeld is. De draaiing van de aarde werkt op deze asymmetrisch afgezette massa's in en brengt een middelpuntvliedende beweging teweeg die op de vaste aardkorst wordt overgedragen. De voortdurend toenemende centrifugale kracht die zo ontstaat, zal, als ze een zeker punt bereikt, een beweging van de aardkorst over de rest van de aardmassa teweegbrengen, en dit zal de poolstreken in de richting van de evenaar verplaatsen.
En het zal tegelijkertijd enige gematigde gebieden naar de poolstreken verplaatsen, en ze bevriezen totdat ze weer ontdooien door een nieuwe aardkorstverschuiving. Hoewel Einstein ervan overtuigd was dat zich verplaatsingen hadden voorgedaan, betwijfelde hij of het gewicht van de ijskappen alleen voldoende zou zijn om de aardkorst van haar plaats te krijgen. Hapgood zocht niet verder naar de oorzaak van de verschuivingen en legde zich erop toe te laten zien hoe zijn theorie onopgeloste problemen in de geologie en de evolutieleer kon verklaren.
De ijstijdentheorie van Croll en Milankovich suggereert een gecombineerde buitenaardse aantrekkingskracht van de planeten, de zon en de maan, en de aardse invloed van het gewicht van de ijskappen als oorzaak van aardkorstverschuivingen. Wij voegen daaraan de veronderstelling toe dat als de vorm van de baan van de aarde meer dan één procent afwijkt van een zuivere cirkel, de aantrekkingskracht van de zon toeneemt omdat haar pad hier en daar smaller is.
De zon oefent een grotere aantrekkingskracht op de planeet en haar dikke ijslagen uit. Hun reusachtige gewicht duwt en trekt de aardkorst heen en weer en deze enorme kracht brengt in combinatie met de grotere hellingshoek van de aardas en de grotere aantrekkingskracht van de zon een verschuiving van de aardkorst teweeg. Na elke verplaatsing smelten de ijskappen, waardoor de zeespiegel stijgt. Dit smelten gebeurt extra snel als de verschuiving samenvalt met het begin van een tussenijstijd, waarin de temperaturen over de hele wereld stijgen.
Dat was 11.600 jaar geleden het geval na de laatste aardkorstverschuiving. Uiteindelijk keert de oceaan weer naar een lager peil terug als de sneeuw zich weer in de poolcirkels ophoopt, en begint de cyclus weer opnieuw.
De laatste aardkorstverschuiving deed zich 11.600 jaar geleden voor toen alle drie de astronomische cyclussen samenvielen en de huidige tussenijstijd inluidden. De overheersende cyclus bij deze gebeurtenissen is die van de kanteling van de aardas (waarvan men tegenwoordig denkt dat ze iedere 41.000 jaar varieert tussen minimaal 21,8° en maximaal 24,4°).
Wij geloven dat andere aardkorstverschuivingen zich tijdens de laatste ijstijdvakken 52.600 en 93.600 jaar geleden hebben voorgedaan. Een dergelijke theorie, in combinatie met Hapgoods aardmagnetische bewijzen voor de plaats van de "polen", verklaart de unieke geografie van de vergletsjering. De gebieden die voor en na de verschuivingen in de poolstreken terechtkomen, geven ongewoon grote hoeveelheden vergletsjering te zien. Deze grote cyclus van verwoesting kan, zoals Cuvier dacht, de oorzaak van het periodieke massale uitsterven van soorten zijn geweest. Er zijn veel van die rampen geweest, die elk een diepgaande invloed op het verloop van de evolutie hebben gehad. Het uitsterven van soorten in het laat-Pleistoceen, die zich kort na 9600 v.Chr. heeft voorgedaan, is tot in details bestudeerd door, wetenschappers die het raadsel van deze dodelijke gebeurtenissen trachtten op te lossen.
Een andere gedachtegang legt de schuld bij de mens. Charles Darwins mede-ontdekker van de theorie van de natuurlijke selectie, Alfred Russel Wallace (1823-1913), bracht het idee naar voren dat het uitsterven van soorten aan het einde van de laatste ijstijd niet alleen het gevolg was van klimaatveranderingen, maar ook van menselijke activiteiten. In 1911 schreef hij :
...het uitsterven van zoveel grote zoogdieren is in feite aan 's mensen toedoen te wijten, samen met die algemene oorzaken die op het hoogtepunt van ieder geologisch tijdperk hebben geleid tot het uitsterven van de grootste, de meest gespecialiseerde of de vreemdst veranderde vormen... (cursivering in de oorspronkelijke tekst).
Evenals Darwin geloofde hij vast in het door Hutton en Lyell gepropageerde model van een strikt geleidelijke verandering in de geschiedenis van de aarde. Maar zelfs Lyell kon niet om de problemen heen van een theorie die alle schuld voor het uitsterven van diersoorten bij de mens legt :
Het is waarschijnlijk dat algemenere en grotere oorzaken dan de activiteit van de mens, klimaatveranderingen, variaties in het verspreidingsgebied van veel diersoorten, gewerveld en ongewerveld, en van planten, geografische veranderingen in de hoogte, diepte en uitgestrektheid van land en zee, of dat alles tesamen, over een lange reeks van jaren heeft geleid tot de vernietiging... van veel grote zoogdieren.
Ondanks Lyells waarschuwingen vindt het idee dat de mens verantwoordelijk is geweest voor het uitsterven van soorten veel aanhang onder antropologen en paleontologen. De moderne pleitbezorger voor de overbejaginghypothese is dr. Paul S. Martin van de universiteit van Arizona. Hij gelooft dat de menselijke migratie naar de Nieuwe Wereld de oorzaak was van het massale uitsterven van soorten
Er stierven in die tijd heel wat soorten uit in Noord-Amerika. De geweldige beren, sabeltandtijgers, mammoets en mastodonten stierven alle kort na 9600 v.Chr. uit. Veel archeologen denken dat er kort na 9600 v.Chr. ook voor het eerst mensen in de Nieuwe Wereld arriveerden, een idee waar we later meer in detail op zullen terugkomen. Martin vermoedt dat de dieren die de mensen hier aantroffen, nog niet de nodige vaardigheden hadden ontwikkeld om aan de jachttechnieken van de nieuwkomers te ontkomen, en als gevolg daarvan tot uitsterven toe werden uitgeroeid.
Daarentegen hadden de dieren van de Oude Wereld, met name Europa en Afrika, strategieën ontwikkeld om aan de jagers te ontsnappen, en wisten daardoor het lot van hun tegenhangers in de Nieuwe Wereld te ontlopen. Gezien onze beschamende staat van dienst waar het de uitroeiing van zoveel soorten betreft is de overbejaginghypothese misschien een aan het eind van de 20e eeuw voor de hand liggende theorie, maar ze kan maar één optreden van zulke gebeurtenissen verklaren. Ze biedt geen verklaring voor massale uitroeiingen die zich vóór het Pleistoceen voordeden. En ze biedt ook geen verklaring voor de dood van talrijke aantallen grote dieren die eens in het gematigde klimaat van Noord-Siberië leefden, land dat nu kale toendra is. Om deze dieren te kunnen herbergen moet het klimaat van Siberië veel warmer zijn geweest dan tegenwoordig.
Russische geleerden zijn ervan overtuigd dat de mensheid bij het uitsterven daarvan geen of slechts een kleine rol heeft gespeeld en dat alleen een ingrijpende klimaatverandering een verklaring kan bieden voor de dood van zoveel dieren.
De fysische feiten staan buiten kijf. Op verschillende continenten zijn op verschillende tijden in uiteenlopende mate op grote schaal dieren omgekomen. Bijna 12.000 jaar geleden stierven in Noord- en Zuid-Amerika, Australië en de poolstreken massaal dieren uit, terwijl dat er in dezelfde tijd in Europa en Afrika betrekkelijk weinig waren. Op het eerste gezicht lijken deze verschillen steun te geven aan de overbejaginghypothese :
Het feit dat het uitsterven op de verschillende continenten niet tegelijkertijd en op dezelfde schaal — bijvoorbeeld in Amerika op grotere schaal dan in Afrika — plaatsvond, lijkt plotselinge buitenaardse of kosmische rampen als oorzaak uit te sluiten.
Maar bij een aardkorstverschuiving zouden er op de diverse continenten wel op uiteenlopende schaal dieren sterven, als gevolg van uiteenlopende veranderingen in de breedten van de wereld. Sommige continenten ondergaan dan een grote klimaatverandering, terwijl andere daar nauwelijks door getroffen worden. Veranderende klimaten leiden tot het uitsterven van dieren, omdat deze niet bestand zijn tegen de nieuwe temperaturen en de veranderde seizoenen. De door Hapgood verzamelde gegevens laten ons de uitstervingen die in het Pleistoceen plaatsvonden, in een duidelijk licht zien.
Als we uitgaan van de plaats van de aardkorst vóór 9600 v.Chr. zoals die door hem werd bepaald, kunnen we de breedteveranderingen zien die na de verschuiving waren opgetreden. Een denkbeeldige cirkel die door de plaatsen van de noord- en de zuidpool om de aardbol wordt getrokken laat het gebied zien dat het ergst getroffen werd.
We noemen dit de lijn van de grootste verplaatsing (LGV). Deze lijn loopt door Noord-Amerika, ten westen van Zuid-Amerika, gaat midden door Antarctica, door Zuidoost-Azië, loopt dan naar Siberië en weer terug naar Noord-Amerika. De cirkel komt precies overeen met de streken van de aardbol waar op de grootste schaal diersoorten uitstierven.
De lijn van de minste verplaatsing (LMV) doorsnijdt die klimaatzones die tijdens en na de catastrofe betrekkelijk stabiel bleven. Ze loopt door Groenland, Europa en Afrika, gaat dan tussen Australië en Nieuw-Zeeland door, langs Hawaï en keert naar Groenland terug. Deze LMV komt precies overeen met de gebieden waar het minste sprake was van het uitsterven van soorten. (Zie de kaarten 6a en 6b.)
In tegenstelling tot de overbejaginghypothese verschaft de theorie van de aardkorst verschuiving ons een model voor de bestudering van massale uitstervingen in het algemeen. Hetzelfde principe kan op eerdere geologische perioden worden toegepast en we hoeven ons niet te verlaten op gissingen aangaande de vaardigheden van dieren om menselijke jagers te ontlopen. Een aardkorstverschuiving bepaalt willekeurig welke soorten in stand zullen blijven en welke zullen uitsterven. De resten van soorten die de verwoestingen van een aardkorstverschuiving overleven, vormen kleinere genenpools, die de kans op de ontwikkeling van nieuwe soorten verhogen, omdat mutaties in kleine gemeenschappen beter "post" kunnen vatten.
Zeedieren maken een veel betere kans, omdat zij naar klimaten kunnen zwemmen waar ze al aan aangepast zijn. Landdieren worden echter in hun beweeglijkheid beperkt door bergen, woestijnen, meren en zeeën. Omdat voor hen ontsnapping onmogelijk is, moeten zij zich aanpassen, op straffe van uitsterven. Dit verklaart waarom de evolutie op het land sneller lijkt te verlopen dan die in de oceanen.
De jongste aardkorstverschuiving heeft haar sporen nagelaten in een wereldomspannende cirkel des doods. Op al de continenten langs de lijn van de grootste verplaatsing zijn op grote schaal diersoorten uitgestorven, terwijl dat er langs de lijn van de minste verplaatsing maar betrekkelijk weinig zijn geweest. De massagraven van zoveel grote dieren leggen een laatste getuigenis af van de grote catastrofes die onze planeet periodiek treffen. Mensen deelden het lot van zoveel andere soorten.
Er worden mythen verteld over een verdwenen eiland-paradijs dat uit elkaar werd gescheurd, onderging en ten slotte door een lijkwade van sneeuw bedekt werd.
Rose en Rand Flem-Ath : Atlantis, wereld onder ijs (blz. 46-56)
Els, de kaarten en afbeeldingen kan ik er niet bijdoen daar gij weet dat ik geen URL's kan aanmaken, sorry.
Groetjes, willy

Geplaatst:
wo 12 apr , 2006 16:32
door willy
Seneca, Dialogus 6.26.6-7
...Niets zal blijven staan op de plaats waar het staat, het verloop van de tijd zal alles omverwerpen en met zich wegvoeren. En niet alleen met de mensen (want wat een klein onderdeel vormen zij van alles waar het blinde lot macht over heeft), maar ook met plaatsen, met streken, met de delen van de kosmos zal het lot zijn spel spelen. Bergen zal het volledig doen wegzinken en het zal nieuwe rotsen uit de bodem persen; zeeën zal het opslurpen, rivieren een andere loop geven, en wanneer het contact tussen de volkeren verbroken is, zal het een einde maken aan de gemeenschap van het menselijk geslacht en aan de eenheid ervan; elders zal het steden doen wegzakken in reusachtige spleten, ze met aardschokken teisteren, en uit het binnenste van de aarde zal het verderfelijke dampen doen opwalmen, en het zal met overstromingen heel de bewoonde wereld bedekken en elk levend wezen doden door de aardschijf (platte aarde ?) onder water te zetten, en het zal met reusachtige branden alle sterfelijke wezens verzengen en verbranden.
En wanneer voor de kosmos de tijd gekomen zal zijn zichzelf te doven teneinde zich te hernieuwen, zullen die onderdelen van de kosmos zichzelf vernietigen met de kracht die elk eigen is, en sterren zullen op sterren botsen, en wanneer de materie volledig in lichter laaie staat, zal alles wat nu op zijn eigen plaats licht geeft, in één vuurzee opgaan.
[7] Ook wij, de gelukzalige zielen aan wie de eeuwigheid ten deel viel, zullen op het ogenblik dat de god besluit alles opnieuw tot stand te brengen, in de oorspronkelijke elementen opgaan wanneer alles wegvalt, en zo ook zelf een kleinigheid toevoegen aan de reusachtige ineenstorting.
Seneca, Naturales Quaestiones 3.27-30
[27. I] Op dit punt nu voel ik me geroepen te onderzoeken hoe de landen voor een groot gedeelte onder de golven bedolven worden, wanneer de door het lot beschikte dag van de grote vloed gekomen is : zijn de krachten van de Oceanus daar de oorzaak van en stijgt het water in de Buitenzee om over ons uit te stromen, of doen zware, onafgebroken regenbuien en een winter die na het verdrijven van de zomer maar voortduurt, een onmetelijk grote massa water uit de opengescheurde wolken vallen, of voorziet de aarde de rivieren overvloediger van water en ontsluit zij nieuwe bronnen, of heeft een zo grote ramp niet slechts één enkele oorzaak, maar zweren alle geledingen van het bestel samen en speelt zich dit tegelijkertijd af, het vallen van de regenbuien, het wassen van de rivieren, het aanstormen van de uit hun vaste standplaats opgezweepte zeeën, en werpen zij zich gezamenlijk in één stroom op het menselijke geslacht om dat te vernietigen?
[2] Zo is het. Niets is moeilijk voor de natuur, vooral niet wanneer zij snel op haar eigen einde afgaat. Als dingen ontstaan, maakt ze maar spaarzaam van haar krachten gebruik en deelt ze zichzelf zo spaarzaam uit, dat alle groei onopgemerkt plaats vindt; maar voor de afbraak rukt ze onverhoeds met volledige inzet uit. Hoeveel tijd is er niet nodig om een baby, eenmaal verwekt, zo sterk te maken, dat hij geboren kan worden; hoeveel inspanningen kost het niet het tere kind groot te brengen; welk een nauwgezet dieet vraagt het lichaam tenslotte niet om volwassen te worden! Maar hoe wordt dit alles zonder enige moeite te niet gedaan! Een stad stichten neemt een heel leven, haar vernietigen slechts een uur; as heeft men in een ogenblik, een bos slechts na lange tijd; slechts dank zij intensieve zorg kan alles bestaan en bloeien, snel en plotseling valt het uiteen.
[3] Iedere afwijking, die de natuur in de huidige stand van zaken aanbrengt, is voldoende om het einde der stervelingen te veroorzaken. Wanneer dat door het noodlot bepaalde ogenblik gekomen is, zetten de lotsbeschikkingen tal van oorzaken tegelijkertijd in beweging. Want volgens sommigen, onder anderen Fabianus, moet de kosmos bij een zo fundamentele verandering tot op zijn grondvesten schudden.
[4] Eerst vallen er excessieve regenbuien, er is geen sprankje zon, een sombere, bewolkte hemel, voortdurend mist en ten gevolge van al dat vocht een dichte duisternis omdat er geen droogmakende winden waaien. Vervolgens bederft het zaad, gewassen schieten zonder vrucht te zetten op en rotten weg. Dan is wat met de hand gezaaid werd, verrot en op alle velden groeien moerasgrassen.
[5] Spoedig daarop bemerken ook de sterkere planten dat ze kapot gaan : de bomen, waarvan de wortels immers niet langer vast in de grond zitten, vallen om, en de wijnstok en al het struikgewas worden niet vastgehouden door de grond, die nu een modderbrij is. Al gauw draagt de grond zelfs geen grassen en kruiden meer die bij veel water gedijen. Hongersnood breekt uit en men steekt de hand uit naar wat de mensen in het grijze verleden aten : steeneik of eik — waar deze nog staat—wordt leeggeschud, en zo iedere andere boom die op de steile hellingen nog stevig in een hoop keien ingebed stond.
[6] Huizen dreigen in te storten, zijn door en door nat, en wanneer de fundamenten al dat water tot op het diepste punt opgezogen hebben, zakken ze weg en wordt de grond één grote waterplas(14); men tracht de verzakkende fundamenten te stutten, tevergeefs, want elke versterking wordt in glibberige, modderige grond bevestigd; nergens heeft men nog vaste grond onder de voeten.
[7] Vanaf het ogenblik dat er van de wolken meer en meer dreiging uitgaat en de in de loop der eeuwen opgetaste sneeuwmassa's wegsmelten, stort een bergstroom zich van de hoogste bergen omlaag en sleurt de wouden, die niet langer hecht geworteld zijn, mee en wentelt rotsblokken, losgekomen uit de opengebroken binten(15) voort, spoelt boerenhoeves weg en sleurt kudden met hun eigenaars mee omlaag; de stroom, die de kleinere huizen eenvoudig optilde en als terloops afvoerde, slaat ten slotte, wanneer ze een andere richting neemt, met kracht tegen de grotere huizen, sleurt steden en de binnen de eigen stadsmuren bijeen gedreven bevolking weg, die in het ongewisse verkeert of ze nu een instorting of een ramp op zee bejammeren - zo volmaakt gelijktijdig zijn ze overvallen door wat hen bedelft en door wat hen verdrinken doet. Vervolgens wordt ze al verder stromend door de opname van een groot aantal bergbeken steeds groter en verwoest ze over een grote oppervlakte het vlakke land; wanneer ze bij zoveel stof om zich te voeden tot aan de boorden vol is van de lijken van al die volkeren, mondt ze ten langen leste in een delta uit.
[8] Zelfs de van zichzelf al reusachtige rivieren, die als het stormt voortrazen, hebben hun beddingen verlaten! Welke aanblik biedt, dunkt je, de Rhodanus [Rhóne], welke de Rhenus [Rijn] en de Danuvius [Donau] — rivieren, die zelfs binnen hun vaste bedding snel voortstromen - wanneer ze zich, over hun oevers stromend, nieuwe oevers maken en de grond openscheurend uit hun bedding te voorschijn komen?
[9] Hoe snel stormen zij in den blinde voorwaarts, wanneer de Rhenus, als ze over de vlakke velden stroomt, zelfs niet over een lange afstand aan vaart inboet, maar haar ongelooflijk brede watermassa's als door een smalle opening perst; wanneer de Danuvius niet meer langs de voet van de bergen, niet meer langs de hellingen halverwege scheert, maar de bergkammen zelf ontzet, omdat ze doordrenkte flanken van de bergen, uiteengeslagen rotsen en uitlopers van bergen die boven uitgestrekte streken oprezen, met zich meevoert : toen hun fundamenten het begaven, raakten ze zelflos van de kern van de berg; vervolgens kan de Danuvius geen uitweg meer vinden, omdat ze die alle voor zichzelf afgesloten had, en daarom beschrijft ze een boog en keert naar haar uitgangspunt terug, en in één lus omspant ze de reusachtige omtrek der continenten en steden!
[10] Ondertussen valt onafgebroken regen, de hemel wordt zwaarder en stapelt zo ramp op ramp. Het eerst zo nevelige uitspansel is nu één en al nacht, en nog wel een verschrikkelijke, angstaanjagende nacht, omdat er onophoudelijk huiveringwekkend licht opflitst. De ene bliksem na de andere schiet immers door de lucht, en stormwinden striemen de zee, die dan voor het eerst ten gevolge van de instroom van de rivieren in omvang toegenomen en zichzelf te eng geworden is. Ze schuift de kust immers al voorwaarts en laat zich niet langer binnen haar grenzen vasthouden; maar de razende stromen maken het haar onmogelijk naar buiten te treden en drijven de vloed terug. Toch loopt het grootste gedeelte van deze stromen, als door een smalle opening tegengehouden, over het land uit en maakt van de akkers één groot meer.
[11] Nu wordt, zo ver als het oog reikt, alles door de wateren bedekt; iedere heuvel ligt onzichtbaar in de diepe zee en onpeilbaar groot is allerwegen de diepte. Alleen op de hoogste bergkammen zijn nog plaatsen waar het water laag staat; naar die hoogst gelegen plaatsen zijn ze met hun kinderen en vrouwen gevlucht, hun kudden voor zich uitdrijvend. Handelsverkeer en andere contacten tussen de ongelukkige zijn verbroken, omdat alle lager gelegen gebieden onder de golven bedolven liggen.
[12] Als er nog pieken zeer ver uitsteken, klampen de restanten van de mensheid zich daaraan vast; deze mensen, die naar de rand van de afgrond gedreven zijn, hebben slechts één troost, namelijk dat hun paniek in verdoving is overgegaan. In hun verbijstering is voor angst geen ruimte meer, zelfs voor verdriet is geen plaats; dat verliest zijn betekenis immers als iemand zo ongelukkig is, dat hij zelfs niet kan voelen dat hij lijdt.
[13] Als eilanden verheffen zich dus torenhoog bergen, en deze vermeerderen de uitgestrooide Cyclades, zoals die meest geniale dichter zo voortreffelijk zegt. Zoals ook zijn volgende woorden bij zijn verheven onderwerp pasten : Alles was zee, ook de kusten ontbraken haar..., als hij de hoge vlucht die zijn genialiteit en zijn onderwerp namen, niet tot kinderlijk geleuter verlaagd had : Daar zwemt een wolf tussen schapen, een golf sleurt een rossige leeuw mee.
[14] Van werkelijk serieus werk is geen sprake als iemand zich laat gaan wanneer het rond der aarde verzwolgen is. Hij heeft fantastische regels gedicht en het beeld van de zo enorme verwarring ving hij in de volgende woorden : losgebroken razen de stromen over de open velden en onder het water bedolven wankelen de torens(16) Schitterend is dat! Had hij zich maar niet druk gemaakt over de lotgevallen van de schapen en de wolven. En kan men eigenlijk wel in een grote vloed, in een maalstroom zwemmen als er toen was? Zou alle vee niet ook verdronken zijn in diezelfde snelle stroom waardoor het meegesleurd was?
[15] Je hebt, zoals van je verwacht werd, een groots beeld opgeroepen : alle landen onderwater gelopen, zelfs een hemel die zich op de aarde stort. Zo moet je doorgaan! Wat pas geeft, zul je weten als je je realiseert dat het het rond der aarde is dat zwemt. [...]
[28.I] Laten wij nu naar ons thema terugkeren. Sommigen zijn van mening dat excessieve regenbuien de continenten wel zwaar beschadigen kunnen, maar niet onder water zetten; een grootscheepse vernietiging vraagt om een grootscheepse aanval. Stortregens zullen de gewassen te velde bederven, hagel zal de vruchten uit de bomen slaan, rivieren zullen binnen hun oevers aanzwellen, maar weer zakken.
[2] Anderen willen dat de zee in beweging komt om daaraan de oorzaak van een zo grote ramp te ontlenen : een zo grote watersnood kan niet door het exces van bergstromen, regenbuien of rivieren veroorzaakt worden. Wanneer die catastrofe op handen is en tot een vernieuwing van de mensheid besloten is, gutsen onafgebroken regenbuien, dat wil ik wel toegeven, en wordt aan de regen geen paal en perk gesteld, en omdat de noordenwinden en de zuidenwinden met hun drogere lucht tegengehouden worden, zijn wolken en stromen boordevol water. Maar tot dan toe wordt er schade toegebracht, meer niet : Alle gewassen op 't veld zijn geplet, en beweend door de boeren liggen hun wensen verloren, een jaar lang zwoegen haalt niets uit.
[3] De continenten moeten niet slechts beschadigd, maar begraven worden. Na het voorspel van die rampen wassen de zeeën dus, en ze laten de vloed gaan tot voorbij het verste punt, waar de zwaarste storm zijn sporen achterliet. Vervolgens steken winden vanuit zee op, en dan stuwen de zeeën hun enorme watermassa landinwaarts, en ver uit het zicht van de vroegere kust breekt die op de nieuwe. Twee-, driemaal wordt de kust landinwaarts verschoven en houdt de zee op vreemde bodem halt; zodra dit gebeurd is, stormt de vloed vervolgens, als was een grendel weggenomen, van dichtbij voorwaarts vanaf het punt waar het water bij eb zijn laagste stand bereikte.
[4] Want evenals van lucht en ether bestaat er een grote hoeveelheid van dit element, en in nog veel groter overvloed in het verborgene. Wanneer deze ten gevolge van de lotsbeschikkingen en niet door de vloed in beweging gekomen is - de vloed is immer het instrument waarvan het lot zich bediend —, stuwt ze het zeewater vanuit de uitgestrekte voorraadkamer(17) op en drijft het voor zich uit. Dit verheft zich vervolgens tot een verbluffende hoogte en steekt boven de veilige plaatsen uit die de mensen opgenomen hadden. En voor de wateren is het niet moeilijk zo hoog te stijgen; ze komen immers van hetzelfde niveau als het land.
[5] Als iemand de uitstekende gebieden afvlakt, liggen de zeeën op gelijke hoogte [als het land]. Het niveau van de aarde zelf is immers overal gelijk - de holtes daarin en de vlakke gebieden liggen er een weinig onder, maar die hebben de aardbol haar volmaakt ronde vorm gegeven; maar onderdeel van de aardbol zijn ook de zeeën, die in elkaar overgaan en zo hun bijdrage aan diezelfde symmetrische bol leveren. Maar zoals iemand die over de velden uitkijkt, de flauwe kromming van het land ontgaat, zo nemen wij de kromming van de zee niet waar en lijkt alles wat zich aan het oog vertoont vlak; maar dat zeevlak ligt op één lijn met het land, en hoeft daarom niet door grote watermassa opgestuwd te worden om uit te stromen : om boven het op gelijk niveau gelegen gebieden uit te komen heeft het aan een lichte stijging voldoende. De overstroming gaat niet uit van de kust, waar de zee lager is dan het land, maar vanuit het middelpunt van de zee, waar zich die waterberg bevindt.
[6] Dus zoals de vloed tijdens de dag- en nachtevening, onmiddellijk na de conjunctie van zon en maan, normaliter hoger komt dan bij iedere andere gelegenheid, zo is deze vloed, die vrijkomt om de continenten onder water te zetten, gewelddadiger dan onder normale omstandigheden de allerhoogste, voert grotere watermassa's mee en zakt niet terug voordat ze tot boven de toppen van de bergen, waarover ze haar water zal uitstorten, uitgegroeid is. Op sommige plaatsen dringt de vloed zonder schade aan te richten over een afstand van wel honderd mijl landinwaarts, en dit gebeurt in grote regelmaat, want ze stijgt slechts tot een bepaald niveau en neemt dan weer af.
[7] Maar bij die gelegenheid raast ze, niet langer door enige regel gebonden, zonder enige beperking voort. “Welk principe ligt daaraan ten grondslag”, zeg je? Hetzelfde op grond waarvan het tot een wereldbrand zal komen. Beide catastrofes vinden plaats op het ogenblik dat de god voor het ontstaan van een betere wereld, voor het einde van de oude besloten heeft. Water en vuur beheersen alles wat de aarde toebehoort : zij veroorzaken het ontstaan ervan, zij veroorzaken het einde ervan. Dus wanneer tot een kosmische vernieuwing besloten is, wordt van boven de zee op ons losgelaten, net zo goed als hitte en vuur losgelaten worden wanneer tot de ondergang van een ander geslacht besloten is.(18)
[29.I] Volgens Berosus, de vertaler van Belus(19), is de oorzaak van die catastrofes in de loop der planeten gelegen. Hij is zo zeker van zijn zaak, dat hij het tijdstip van de wereldbrand en van de grote vloed aangeeft. Want alles op aarde zal in vlammen opgaan, zo stelt hij, zo vaak als alle planeten, die nu hun verschillende banen beschrijven, in conjunctie in Cancer [Kreeft] staan; tot een grote vloed zal het komen wanneer diezelfde groep planeten in conjunctie in Capricornus [Steenbok] staat; het eerste sterrenbeeld bepaalt de zomerzonnewende, het laatste die in de winter(20); het zijn dominante sterrenbeelden, omdat juist in de omslag de kardinale punten van het jaar gelegen zijn. Sommigen zijn van mening dat zich dan ook aardbevingen voordoen; wanneer de aardkorst openscheurt, leggen deze nieuwe rivierbronnen bloot, die, onaangeboord als ze zijn, het water in groter hoeveelheden doen opwellen.
[2] Niet alleen die oorzaken wil ik eventueel accepteren - een catastrofe op zo grote schaal heeft immers meer dan één oorzaak —, maar naar mijn stellige mening dient men de oorzaak waaraan de filosofen uit onze school de wereldbrand toeschrijven, ook bij de vloed te betrekken : of de kosmos nu een levend organisme is of een lichaam, zoals bomen en planten, dat door de natuur [d.i. god] gestuurd wordt : vanaf het ogenblik dat hij een aanvang neemt tot zijn einde toe ligt wat hij moet doen, wat hij moet ondergaan, in hemzelf besloten.
[3] Zoals in het zaad het grondplan van iedere toekomstige mens begrepen is en een baby nog voor zijn geboorte de aard van zijn baard en haren in zich heeft - want in minuscule, onzichtbare vorm zijn het hele lichaam en de latere ontwikkeling in grote lijnen aanwezig -, zo sloot de kosmos in zijn eerste fase niet minder de zon, de maan, de omwentelingen van de sterren en het ontstaan van de verschillende levende wezens in zich dan de oorzaken van de veranderingen van alles op aarde. Daartoe behoort de grote overstroming, die niet minder dan winter en zomer volgens de kosmische wetten aanbreekt.
[4] Dat alles zal dus geen gevolg van alleen maar de regen zijn, maar mede een gevolg daarvan; niet alleen maar een gevolg van de opdringende zee, maar mede een gevolg daarvan; niet alleen maar een gevolg van een aardbeving, maar mede een gevolg daarvan. Alles zal de natuur bijstaan bij het realiseren van haar doelstellingen. De belangrijkste oorzaak die tot haar inundatie leiden zal, zal desondanks de aarde zelf bijdragen, omdat die, zoals we zeiden, veranderlijk is en in water uiteenvalt.
[5] Zo vaak als de menselijke aangelegenheden hun grens bereiken omdat onderdelen van de kosmos aan hun eind zijn of massaal volledig vernietigd moeten worden, opdat ze opnieuw massaal in hun oorspronkelijke vorm en zonder een spoor van kwaad in zich ontstaan kunnen, zal er dus een grotere hoeveelheid water dan ooit ontstaan. Op dit ogenblik zijn de elementen immers voor hun voorbestemde doel afgewogen; maar bij één hoeft : er maar een kleinigheid bij te komen of dit verstoort de balans van de elementen die in evenwicht waren. Stel, er komt extra water bij. [De gevolgen zullen desastreus zijn,] want op dit ogenblik kan het water de continenten wel omringen, maar ze niet onderwater zetten; alle extra water stroomt noodzakelijkerwijs uit over een plaats waar het niet behoort te zijn.
[6] De aarde moet dus misschien wel kleiner worden, opdat het zwakke onder de sterkere bezwijkt. Om te beginnen zal ze dus losser worden, vervolgens alle samenhang verliezen en in vocht overgaan en in één voortdurende modderstroom wegvloeien. Dan zullen onderuit de bergen rivieren tevoorschijn springen en door hun onstuimige vaart de bergen zelf doen schudden; vervolgens krijgen ze mondingen en stromen verder.
[7] De aardbodem zal allerwege water geven; de bergtoppen zullen ervan doorweekt zijn.
Zoals een ziekte op gezonde lichaamsdelen overslaat en de pijn zich ook in de directe omgeving van een zweer doet voelen, zo zullen stukken grond, al naar gelang ze dichter bij of verder van de wegstromende aardmassa's liggen, ook zelf schoongespoeld worden en wegdruppelen, vervolgens omlaag stromen, en wanneer de rots op meer plaatsen open splijt, zal daardoor zeewater opspuiten en de zeeën tot een geheel samenvoegen. Geen Adria [Adriatische Zee] meer, geen engten van de Siculum [Straat van Messina](21), geen Charybdis, geen Scylla; een nieuwe zee zal alle mythes overspoelen en de Oceanus, die in zijn huidige vorm rondom de continenten ligt en de uiteinden der aarde verkreeg, zal in het centrum komen te liggen.
[8] Wat toch is het geval? [Men zou kunnen denken dat het zo al erg genoeg is, maar] desondanks zal de winter maanden van andere seizoenen in haar greep krijgen, de zomer zal niet mogen aanbreken, en van iedere ster die de landen uitdroogt, zal de warmte tegengehouden worden en hij zal niet langer op de aarde inwerken. Zo vele namen zullen verdwijnen, Caspium en Rubrum [Arabische Zee], de Golf van Ambracia [Golf van Arta] en de Creticum [wateren ten zuiden van Creta], Propontis [Zee van Marmora] en Pontus [Zwarte Zee](22) : alle onderscheid zal verdwijnen, alles wat de natuur scheidde en waaraan ze een eigen plaats toewees, zal zich met elkaar vermengen. Stadsmuren noch torens zullen bescherming bieden, tempels noch acropölis zullen smekelingen helpen : het water zal de vluchtelingen de pas afsnijden en zelfs van de stadsburchten omlaag sleuren.
[9] Stromen uit het westen, stromen uit het oosten zullen de handen ineen slaan. Eén enkele dag zal de mensheid onder de golven begraven; alles wat het goedgunstige lot in een reeks van eeuwen opgebouwd heeft, wat het boven anderen verheven heeft, alle adel even goed als alle luister alsmede de koninkrijken der volkeren : één dag zal dit alles vernietigen.
[30.I] Voor de natuur is, zoals ik al opmerkte, alles gemakkelijk, vooral wat zij zich vanaf het eerste begin voornam te doen, waartoe zij niet plotseling, maar eerst na een aankondiging toe overgaat. Maar reeds vanaf de eerste dag van de kosmos, toen ze vanuit de uniforme, ongedifferentieerde massa in de huidige structuur overging, is bepaald wanneer alles op aarde verdrinken zou(23); en de zeeën bereiden zich hier al lang op voor, opdat de inspanning hun te zijner tijd niet als bij een onbekende onderneming zwaar zou vallen.
[2] Zie je niet hoe de vloed op de stranden afstormt, als staat hij op het punt uit te breken?
Zie je niet hoe het opkomende water over zijn grenzen heen gaat en de zee ten strijde voert om de continenten in bezit te nemen? Zie je niet hoe dat in een voortdurend gevecht met zijn kluisters gewikkeld is? Wat zie je nog meer? Dreigt soms van die kant, waar je zo grote verwarring ziet, gevaar?
Van de kant van de zee en van de rivieren, die vol strijdlust willen uitbreken?
[3] [Neen! want] er is geen plek waar de natuur geen water opsloeg om ons van alle kanten aan te kunnen vallen, wanneer haar dat lustte. Ik zou liegen als ik zei dat bij het verrichten van graafwerkzaamheden ons geen water tegemoet komt, en zovaak als onze hebzucht ons onder de grond brengt of wij ons om de een of andere reden gedwongen zien dieper in de aarde door te dringen, komt er op een gegeven ogenblik een eind aan het graven. Bedenk verder dat zich in het onderaardse enorme meren bevinden, dat daar een grote hoeveelheid zee opgeslagen ligt, een grote hoeveelheid rivieren, die in het verborgene verder stromen.
[4] De oorzaken voor de grote vloed bevinden zich dus overal : sommige wateren stromen immers onder de continenten, andere daar omheen, en hoe lang deze ook aan banden gelegd zijn, ze zullen de overhand krijgen en rivieren met rivieren, poelen met moerassen verbinden. Dan zal de zee de mondingen van alle bronnen vullen, de opening verbreden en openzetten. Zoals onze ingewanden bij de stoelgang alle vocht uit ons lichaam halen, zoals onze krachten in ons zweet verdwijnen, zo zal de aarde in vocht veranderen en, als andere oorzaken zich stil houden, in zichzelf de oorzaak vinden die haar verdrinken doet. Maar veeleer zou ik denken dat alle factoren hun bijdrage leveren.
[5] En het einde zal niet lang op zich laten wachten. Het natuurlijke evenwicht wordt op de proef gesteld en verscheurd. Laat de kosmos ook maar één keer iets van zijn huidige, adequate precisie varen, dan zal onmiddellijk van alle kanten, vanuit de zichtbare wereld, vanuit het verborgene, vanuit de hemel, vanuit het binnenste der aarde de aanval der wateren ingezet worden.
[6] Niets is zo gewelddadig, zo onbeheerst, zo onhandelbaar, zo gevaarlijk voor wie haar willen tegenhouden als een grote hoeveelheid water : het zal de toegestane vrijheid uitbuiten en omdat zijn natuur dat zo wil alles opvullen waar het tussendoorkomt of omheengaat. Zoals een brand die op uiteen gelegen plaatsen uitbreekt, snel één grote vuurhaard doet ontstaan, omdat de vlammen zich bliksemsnel verenigen, zo zullen zeeën, die op verschillende plaatsen buiten hun oevers treden, zich in een enkel ogenblik verenigen.
[7] De golven zullen die ongebreidelde vrijheid echter niet altijd bezitten, maar wanneer de ondergang van de mensheid voltooid is en met hen de dieren, wier karakter de mensen aangenomen hadden, vernietigd zijn, zal de aarde de wateren weer opzuigen, zal de aarde de zee tot kalmte dwingen of binnen de gestelde grenzen zal de Oceanus te keer te gaan, en teruggeworpen uit onze woonsteden naar de hem toebehorende afgelegen gebieden verdreven worden, en het oude bestel zal terugkeren.
[8] Elk levend wezen zal opnieuw geschapen worden, en de aarde ontvangt een mens die van geen kwaad weet en onder een gelukkiger gesternte geboren is. Maar ook voor hen zal hun onschuld slechts blijven zo lang ze nog pril zijn. Slechtheid sluipt snel binnen. Deugd is moeilijk te vinden, zij heeft iemand nodig die haar leidt, de weg wijst; morele fouten leert men ook wel zonder leraar.
Aantekeningen :
14. Seneca weet waarover hij het heeft; vgl. hst. 9, aant. 54.
15. Binten : de bergen.
16. De bovenstaande citaten waren uit Ovidius' Metamorphoses, resp. 2.64; 1.292; 1.304, 1.285-6; hieronder volgt nog Metamorphoses I.272-3.
17. Voorraadkamer : sinus, een woord dat de betekenissen “(zee)boezem” en “boezemplooi” (waarin iemand iets bewaren kon) combineert.
18. Ons [...] geslacht : uit de tegenstelling wordt wel afgeleid dat Seneca nog in zijn dagen een vloed verwachtte; zie ook hieronder 30.5.
19. “Babylon, de hoofdstad van de [vooral als astrologen bekent staande] Chaldaeïsche stammen, genoot lange tijd de grootste roem onder de steden op de hele aarde; daarom heette het resterende gedeelte van Mesopotamia en Assyria Babylonia [...]. Tot de dag van vandaag staat daar de tempel van Iupiter Belus; dit was de uitvinder van de sterrenkunde” (Plinius, Naturalis Historia 6.121). Belus : de oppergod Bel of Baal, d.i. de oppergod Iupiter; voor deze interpretatio Romana zie p. 163-4.
20. Vandaar de namen Kreefts-, resp. Steenbokskeerkring.
21. Adria [...] Siculum : dit zijn de wateren om Italië; indien deze een geheel vormen, betekent dat dat Italië onder water staat. Zie ook aant. 22.
22. Caspium : zie p. 15. Oost-Azië verdrinkt omdat de noordelijke Caspium en de zuidelijke Rubrum één nieuwe zee vormen; Griekenland verdwijnt onder water wanneer de westelijke Golf van Ambracia en de oostelijke Creticum in elkaar opgaan; als Pontus en Propontis niet meer te onderscheiden zijn [in al het water], betekent dit, dat de omliggende landen (Zuidoost-Europa, West-Azië) verdwenen zijn.
23. De bepaling van het uur van ondergang op de eerste dag is stoïsch (“lotsbeschikking”).
Heel de wereld beschreven : Lucretius, Philo en anderen over kosmos, aarde en mens, blz. 112-122
ISBN 90 5352 5726
Nauwelijks minder ingrijpend lijkt de periodieke ondergang van de mensheid : niet de hele kosmos, maar alleen (een groot gedeelte van) de mensheid gaat vanwege haar slechte leefwijze ten onder, een “zuivering” op morele gronden, om zo voor een nieuw geslacht plaats te maken (een idee dat al te vinden is bij Plato, Timaeus 20c.).
De Koran spreekt van de Heer van twee oosten en twee westen, een zin die de exegeten in grote moeilijkheden bracht.
Soera 55 : De Meest Gracieuze (Ar-Rahmaan)
17. De Heer der twee Oosten en de Heer der twee Westen!
Averrhoes, de Arabische wijsgeer uit de twaalfde eeuw, schreef over de oostwaarts en de westwaarts bewegingen van de zon.