Forum godinnen en beeldvorming
 weblog | godinnen | forum home ||

Griekse godsdienst bij Aischulos en Euripides 2

Over Grieken, Romeinen, Kelten, Germanen, Noorse goden, Nederland etc.

Griekse godsdienst bij Aischulos en Euripides 2

Berichtdoor mark » ma 09 jul , 2007 21:29

Hieronder de rest van het document:

Bijlage

Aischulos: De Perzen

Fragment 1

‘Want van oudsher heeft het lot
van godswege geregeerd
en de Perzen opgedragen
’t ondernemen van gevechten,
burchtverwoestend en van ruiters
’t wild gedrag
en de storm op stedeburcht.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Deze strofe sluit aan bij de conclusie van het eerste hoofdstuk, namelijk dat het dagelijks leven doordrenkt was met religie. Er wordt namelijk aangegeven dat het lot van ‘godswege’ geregeerd heeft en de Perzen opgedragen heeft om te vechten.

Fragment 2
‘Maar welk aards mens zal ontvlieden
aan gods listenrijke lagen?
Wie kan met de snelle voet van
verderlichte sprong ze ontspringen?

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Deze strofe geeft ook aan dat mens nog steeds niet van de goden verlost is van hun listen. Hier wordt vervolgens van ‘gods listenrijke lagen’ gesproken en het is onduidelijk welke goden hiermee bedoeld worden. Duidelijk is dat de goden een nog zeer belangrijke rol in het leven van de mensen spelen.

Fragment 3
‘Want Verblinding, vriend’lijk vleiend
lokt een sterv’ling in haar netten.
En dus kan hij daaraan nimmer
ongedeerd in vlucht ontwijken.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier treedt een eerste kenmerk van distantie op. Er wordt namelijk over ‘Verblinding’ gesproken, maar deze godheid heeft wel degelijk een naam: Atè. Dit was geen vriendelijke godheid zoals aangegeven. Men moest oppassen dat men niet in haar netten terechtkwam.

Fragment 4
KOORLEIDER
‘Koningin, gij hoogste Vrouwe onder slanke perzische,
Xerxes’eerbiedwaardige moeder, vrouwe van Dareios, heil!
gade van een Perzengod eens, moeder van een god zijt gij,
als ’t aloud fortuin niet omsloeg en ons leger schade deed.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

In dit eerste epeisodion komt naar voren dat Atossa met een ‘Perzengod’getrouwd was en dat het de schuld van het ‘fortuin’ was die het leger schade deed. Men doelt hier op de vergoddelijking van Dareios en op de godin Tyche, de godin van het geluk.

Fragment 5
ATOSSA
‘Dit was, zeg ik, mijn visioen in deze nacht.
Maar toen ik, opgestaan, mijn handen had gedoopt
in bronrein water, nam ik met wierook in de hand
naast ’t altaar plaats om aan te bieden offerkoek
zoals dat past voor goeden die verhoeden ’t kwaad.
Maar ‘k zie een arend vluchten naar de offerhaard
van Phoibos: sprakeloos, vrienden, maakte mij de schrik;
dan zie ik, hoe een havik schiet in volle vaart
met wijdgestrekte vlucht, en met zijn klauwen plukt
aan de arendkop.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

In deze strofe offert Atossa aan de goden, speciaal aan zij die het kwaad verhoeden. Tegelijk wordt zij opgeschrikt door een arend die naar de offerhaard van Phoibos vliegt. Phoibos is een bijnaam van Apollo en betekent “stralende.”

Fragment 6
ATOSSA
‘Verplet door rampen, zweeg ik in mijn ongeluk
een poos: zo buitensporig is dit leed,
dat ’t spreken uitsluit dan wel navraag naar verdriet.
Toch moeten stervelingen dragen tegenslag
die goden geven.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Atossa gaat gebukt onder alle rampen, maar is van mening dat mens de tegenslagen moet verdragen die de goden teweeg brengt.

Fragment 7
BODE
‘Dat niet, maar een of andere god verdelgde ons
door ongelijk de waag van ’t lot door te doen slaan.
De goden hebben Pallas’ stad gered.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier weet de bode zeker dat een bepaalde god een rol heeft gespeeld in het lot, maar hij kan niet vertellen om welke god het gaat. Athena kan het niet geweest zijn, omdat over haar stad gesproken wordt, die gered is.

Fragment 8
BODE
‘Als oerverwekker van die ganse ramp, Vorstin,
verscheen – weet ik vanwaar – een demon vol van wrok,
of boze geest.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

In deze uitspraak wordt de oorzaak van de ramp bij een demon gezocht. Dit gaat in tegen het natuurlijk verloop van omstandigheden en factoren waardoor een bepaalde ramp zich kan voltrekken. De goddelijke aanwezigheid en inmenging is nog steeds groot.

Fragment 9
BODE
‘…Immers, toen een god
de Grieken roem verleend had in het scheepsgevecht,
sprongen die uit hun schepen nog dezelfde dag,
hun lijf met bronzen rusting schuttend, en rondom
omsloten zij het eiland zo, dat wij niet meer
wisten van her of der.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

In deze uitspraak gaat men ervan uit dat een bepaalde god de Grieken roem verleend had, maar men weet niet om welke god het gaat. Zeus zou een optie kunnen zijn, omdat hij de eer bewaakt, maar ook Athena omdat zij de oorlogsgodin is. Het idee dat zij niet weten wie de roem verleend heeft, kan als vreemd beschouwd worden voor een volk waarin religie een dergelijk sterke rol speelt.

Fragment 10
ATOSSA
‘Gehate god, hoe hebt ge in hun verwachtingen
teleurgesteld de Perzen. Bitter vond mijn zoon
de wraak op het roemruchte Athene; niet genoeg
waren de Perzen die eens Marathon verdierf;
mijn zoon die meende hen te wreken, heeft zich zelf
een zo groot aantal rampen op de hals gehaald.
Maar zeg mij ’t lot der schepen die ontkomen zijn;
Waar liet je ze achter? Kun je dat ons melden ook?’

(Uit: Perzen. Aischulos.)

Atossa spreekt over de ‘gehate god’, maar geeft niet aan om welke god het gaat. Hierdoor kan het idee krijgen dat zij verward is. Haar vraag aan de onbekende god heeft dan ook geen zin, als men kijkt naar het argument van Lefkowitz die het van vroomheid vindt getuigen als men om de naam van een godheid vraagt, om het gebed zo meer effect te geven.

Fragment 11
BODE
‘… Een god wekte in die nacht
de winter vóór zijn tijd, verkilde heel de stroom
van de gewijde Strumoon. Menigeen die nooit
voorheen in goden had geloofd, nam tot gebed
zijn toevlucht en vereerde aarde en hemelrijk.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Ook hier wordt over een onbekende god gesproken die de winter vroegtijdig in gang zette en waardoor “ongelovigen” terstond Gaia en Uranos gingen vereren. Een klein element van distantie?

Fragment 12
KOORLEIDER
‘O demon die ons onheil bracht, hoe zwaar
zijt gij gesprongen op geheel het perzische ras!’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier wordt over een demon gesproken die de Perzen belaagt. Het is niet duidelijk om welke demon het gaat.

Fragment 13
ATOSSA
‘Wee mij! rampzalig ben ik om ’t verloren heer.
O duid’lijk droombeeld, mij verschenen in de nacht,
hoe hebt gij te gewis dit onheil mij voorspeld.
Gij vrienden, hebt maar al te licht dit beeld geduid,
maar toch, daar naar uw woorden aldus is beslist,
wil ‘k eerst van al de goden smeken in dit gebed;
dan zal ik een offerkoek meebrengen uit ’t paleis
voor de Aarde en de Doden tot een eergeschenk.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Atossa geeft aan dat het haar overkomen onheil in een droom is voorspeld, waarschijnlijk door toedoen van Zeus. Om het lot gunstig te stemmen, zal zij een offerkoek aan de goden offeren als eergeschenk.

Fragment 14
KOORLEIDER
‘O Zeus, souverein, vernietigd heb
gij ’t leger der Perzen, blakend van trots
en zeer sterk in getal.
De steden van Sousa en Agbatana
Hebt gij nu gedompeld in diep leed.’

(Uit: Perzen. Aischulos)

In deze strofe gaat men ervan uit dat het Zeus is geweest die de Perzen verslagen heeft. Hij is het die de stede Sousa en Agbatana in ‘diep leed gedompeld’ heeft. Ook hier is geen sprake van een natuurlijk historisch verloop in de oorlogsvoering, maar van een actief goddelijk inmengen. Duidelijk is alleen niet hoe de koorleider weet dat het Zeus geweest is.

Fragment 15
ATOSSA
‘Welaan dus, vrienden, heft uw plechtige hymnen aan
bij deze offers die ‘k de doden pleng en roept
de god Dareios op; de goden onder de Aard’
breng ik inmiddels eer, die de aarde gulzig drinkt.’

(Uit: Perzen. Aischulos)

Hier vindt een vergoddelijking van de figuur Dareios plaats: van gemaal van Atossa naar god, die opgeroepen wordt om hulp te verlenen in deze moeilijke tijd. Dit is conform de Perzische traditie.

Fragment 16
KOORLEIDER
‘Koningin, diep vereerd door het perzische volk,
zend uw plengoffers neer in de holen der Aard’.
Hen die onder de aarde geleiden de
doden, roepen wij
aan met gezang, smekend genade.
Welaan gij, heilige machten beneden,
Aarde en Hermes die de doden beheerst,
zendt ons zijn ziel uit ’t Rijk der Doden,
want als hij voor onheil een beter plan weet,
zal slechts hij alleen dat vervullen.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier vraagt men aan Gaia (Aarde) en Hermes Psuchopompos om de schim van Dareios naar de bovenwereld te halen om zo advies te geven om het onheil te bezweren.

Fragment 17
KOOR
‘Aarde en gij anderen ook,
heersers van ’t rijk onder deze aard’,
staat mij toe dat weerkeert
uit uw huis die beroemde geest,
God der Perzen die Sousa schiep;
zendt ons hem wiens weerga nog nimmer
’t perzisch land heeft begraven.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier vindt de feitelijke vraag naar Dareios plaats, alleen wordt hier gesproken over een geest en over de “God der Perzen”. Dit is vreemd, omdat hij vergoddelijkte sterveling is. Het idee om hem ineens god van de Perzen te maken is verwarrend.

Fragment 18
ATOSSA
‘Inderdaad. Een godheid, dunkt me, heeft zijn plannen
ondersteund.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Wederom wordt er over een onbekende god gesproken, wat niet echt van religiositeit getuigt.

Fragment 19
DAREIOS
‘Ja helaas, hem heeft een machtige god van zijn verstand
beroofd.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Dareios kan ook niet aangeven wie Xerxes gek gemaakt heeft. Goden die dergelijke taken uitvoeren zijn de Erinyen (Wraakgodinnen ) en Nemesis, godin van de wrekende gerechtigheid.

Fragment 20
DAREIOS
‘Snel helaas kwam de vervulling der orakels: op mijn zoon
liet Zeus het resultaat der spreuken néderdalen; ik had pas
na verloop van tijd vervulling eenmaal door die god
verwacht.’
Maar wanneer men ’t onheil zèlf verhaast, dan pakt ook
gòd mee aan’.
Van de heilige Hellespont toch hoopte hij, als was ’t een
slaaf,
zwaar geboeid de stroom te stremmen, Bosporos, Gods
eigen stroom!
Hoewel sterf’lijk dacht de dwaas dat hij de goden allemaal
zu de baas zijn, zelfs Poseidoon. Was dat geen
krankzinnig plan?’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier geeft Dareios aan enigszins verbaasd te zijn dat Zeus zo snel zou oordelen over zijn zoon, maar aan de andere kant geeft hij toe dat Xerxes het wel over zich zelf heeft uitgeroepen door hoogmoedig te zijn. hoe kon hij denken de goden de baas te kunnen zijn, waarbij een speciale plaats voor Poseidon gereserveerd wordt..

Fragment 21
DAREIOS

‘Hij trok ook Lydië en Phrygië aan zich
en onderwierp heel Ionië met krijgsgeweld.
Hem haatte god niet, want hij was zeer rechtgeaard.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

In deze korte strofe wordt aan Ares gerefereerd, omdat er sprake is van krijgsgeweld. Ares dacht namelijk niet na in zijn aanzet tot oorlogsvoering, in tegenstelling tot Athena.

Fragment 22
DAREIOS
‘Want overmoed brengt met zijn bloei slechts vruchten
voort
van onheil; daarom gaart hij tranenrijke oogst.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier wordt duidelijk gemaakt waar het allemaal om draait bij Aischulos: om de hubris. Mensen die zich machtiger dan de goden voelen, zullen zwaar worden bestraft.

Fragment 23
ATOSSA
‘O god, wat veel en wreed verdriet valt op mij aan!
doch deze ongelukstijding grieft mij ’t meest van al,
wanneer ik hoor, hoe een onterend lompenkleed
Nu schamel dekt het lichaam van mijn koningszoon.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

De vraag is hoe men deze weeklacht van Atossa moet lezen. Spreekt zij over een god in het algemeen of is er iets anders aan de hand?

Fragment 24
KOOR
‘Maar nu dragen wij wis
door de goden gewilde
omkeer in de oorlog,
zwaar getroffen met slag
op slag in zeegevechten.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier wordt nog eens duidelijk dat het de wil van de goden is hoe oorlogen in de oude Griekse wereld verlopen; hier is speciale aandacht voor zeeconflicten.

Fragment 25
XERXES
‘Aanschouw ik mijn burgers hier, hoogbejaard,
ik wenste wel, Zeus, dat mij als de mannen
die heen zijn gegaan,
ook het lot van de dood achterhaald had.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier geeft Xerxes aan dat hij hoopte dat Zeus zijn mannen zou sparen van de dood, omdat zij volk vertrapt is door verschillende goden. Waarschijnlijk als gevolg van zijn hoogmoed.

Fragment 26
XERXES
‘Ja, ons sloeg, vlootomstuwend,
hun de zege schenkend,
de Ionische Ares;
de lugubere zee vrat hij kaal,
de ongelukskust ook.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier wordt over de Ionische Ares gesproken die zeer ruw te werk gaat met betrekking tot de vloot en de kusten.

Fragment 27
KOOR
‘Helaas, helaas! Goden, gij
bracht onheil ons onverwacht
dat straalt als het licht uit Verblindings ogen.’

(Uit: De Perzen. Aischulos)

Hier wordt ook weer over Atè als abstractie gesproken met de duiding ‘Verblinding.’ Dit is een teken van sterke distantie.

Aischulos: Oresteia

Fragment 28

WACHTER
‘- want Angst en Slaap staat hier aan mijn zij,
dat ik mijn oogleden al te vast sluit –‘

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Hier in het begin valt direct op dat Aischulos gebruik maakt van abstracties in plaats van de ware godennamen. Hij doelt hier op Phobos en Hupnos.

Fragment 29
‘..Zeus, die de mensheid
de weg wees naar wijsheid
en ‘lering door lijden’ liet gelden,
Er druipt in de slaap door het hart
een pijn die het leed niet vergeet.
Ook ongewild komt bezinning.
Genade van goden, op trotse tronen
gezeten, is soms gewelddadig.’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

De eerste twee regels slaan op de godin Athena die uit het hoofd van Zeus geboren werd en onder andere de godin der Wijsheid was. Zo kan Zeus de mensheid de weg naar wijsheid gewezen hebben. De soms gewelddadige genade van de goden is te relateren aan de mensvormige trekken. Zeus is hier duidelijk een belangrijke god, soort van goeroe die de mensen verlicht.
Zoals eerder aangegeven laat Aischulos in zijn werken ook de verhouding tussen goden en mensen aan de orde komen. De mens moet zich tegenover de godheid steeds bewust zijn van grenzen en zijn zwakheid. Het drama kan deze tegenstelling tussen god en mens veel levendiger voor ogen voeren dan epos en lyriek. Het kan uitbeelden hoe het de mens, zelfs de grootste held, vergaat wanneer hij tot hubris vervalt.

Ondanks de opmerkingen dat Aischulos de meest religieuze schrijver is, verschijnen na de bestudering van zijn Agamemnon enkele zaken die verwarring brengen en waar een soort van distantie aan verbonden kan worden.

Fragment 30
‘..Zeus, wie hij ook is,
als het hem behaagt zo te heten
noem ik hem zo.
Niets vergelijkbaars weet ik te vinden
als ik alles afweeg.
Niets dan Zeus,
wanneer ik de zinloze last
echt uit mijn geest wil verdrijven..’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Vreemd hieraan is de opmerking over Zeus: ‘wie hij ook is, als het hem behaagt zo te heten noem ik hem zo’. Dit getuigt niet echt van een zeer vrome Griekse dichter. Het godsbeeld dat van Zeus geschetst wordt, kan men diffuus noemen; de strofe kan als zeer religieus bestempeld worden, maar er kan ook van distantie gesproken worden. Duidelijk is dat de dichter op dat moment een niet zo goed beeld van de god had. De tweede antistrofe die hier op volgt, geeft weer het tegendeel aan. Verder kan men hier sporen van henotheïsme bespeuren, aangezien Zeus hier als een absoluut unieke god beschreven wordt.

Fragment 31
‘..Niet Ouranos, vroeger zo machtig,
wiens borst van overmoed zwol
bij elk soort gevecht.
Dat hij ooit bestond is vergeten.
Ook Kronos die later kwam
werd door zijn meester gevloerd
en verdween.
Wie Zeus’ overwinning
geestdriftig toejuicht,
zal het nooit aan inzicht ontbreken..’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

In het tweede koorlied kan men lezen dat de goden geen achting voor de mensen hebben die de ongerepte schoonheid vertrappen of goddeloze taal uiten. De opmerking wordt vaak gemaakt dat de goden met de mensen spelen uit plezier of verveling. Duidelijk is ook dat aan Zeus een belangrijke rol wordt toegedicht als god.

Fragment 32
‘Zeus sloeg toe’ kan men zeggen,
dat spoor is tenminste te vinden.
Wat hij beslist, voert hij uit.
Een god, zei iemand,
verwaardigt zich niet
om op mensen te letten
die ongerepte schoonheid vertrappen:
goddeloze taal…’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Fragment 33
‘De ellendige Verleiding is te sterk,
de onweerstaanbare dochter
van raadgever Verblinding.’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Ook hier wordt over abstracties gesproken. “Verblinding” staat voor de godin Atè. Wat de eigenlijk naam voor Verleiding moet zijn is onbekend. Wellicht kan men deze abstractie in het domein van Aphrodite plaatsen.

Fragment 34
HERAUT
‘Ik ben blij. God mag mij laten sterven.’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Deze uitspraak wekt ten onrecht de indruk dat het hier om de christelijke godsconceptie gaat. De vertaling laat hier te wensen over.

Fragment 35
AGAMEMNON
‘Wat deze vrouw betreft, neem jij haar vriendelijk op.
God ziet van ver welwillend neer op milde meesters,
want niemand draagt het slavenjuk uit vrije wil.’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Ook hier is sprake van een ‘slechte’ vertaling.

Fragment 36
KLYTAIMNESTRA
‘Zeus, Zeus Die Alles Volbrengt, vervul mijn gebeden
en draag nu zorg voor wat u gaat volbrengen.’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Uit deze passage spreekt wel weer de bekendheid met de goden. Het gaat hier dus om de oppergod Zeus. Hier kan men henotheïstische trekken ontwaren, aangezien men naar Zeus verwijst die alles volbrengt.

Fragment 37
‘Als het lot van de een,
Zoals god het bepaalt,…’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Uit deze passage blijkt weer een bepaalde abstractie en neutraliteit, waaraan men een verwarrend godsbeeld kan koppelen, want het is niet duidelijk om welke god het hier gaat.

Fragment 38
KASSANDRA
‘Een soort jachtnet
van de Dood?’

(Uit: Agamemnon. Aischulos)

Hier wordt over de god Thanatos als abstractie gesproken. Ondanks de vele beweringen dat Aischulos erg religieus is, valt op dat hij veel gebruik maakt van abstracties. Dit sluit aan bij Parker, die zegt dat het toekennen van abstracties aan goden heel normaal is, maar hij spreekt niet over abstracties van goden als zelfstandige personen.

Vervolgens wordt het stuk Dodenoffer besproken. Dodenoffer, letterlijk vertaald luidt de titel van het tweede deel van de trilogie (Choëforen) Plengofferbrengsters. Daarmee wordt het koor aangeduid dat op bevel van Klytaemnestra samen met haar dochter Elektra een plengoffer brengt bij het graf van Agamemnon. Zij worden gadegeslagen door de in het land binnengedrongen Orestes. De orakelgod Apollo heeft hem opgedragen zijn vader te wreken en diens bloed van de moordenaars weg te wissen omdat de geest van de vermoorde hem anders met gruwelijke lichamelijke en geestelijke ziekten zou teisteren.

Fragment 39
ORESTES
‘Hermes van de Doden, die op mijn vaders macht toeziet,
weest u mijn bondgenoot en redder, vraag ik u,
nu ik dit land bereikt heb en ben teruggekeerd.’

(Uit: Dodenoffer. Aischulos)

Uit deze eerste regels wordt direct het argument van Sourvinou-Inwood weerlegd, namelijk dat in de eerste twee delen van de Oresteia, de goden afwezig zouden zijn , maar het stuk begint al met het aanroepen van Hermes, wat een religieus besef aangeeft.

Fragment 40
ELEKTRA
‘Maar goed, de goden die wij aanroepen weten
in welke stormen wij als zeelui worden rondgejaagd.’

(Uit: Dodenoffer. Aischulos)

Ook hier is er sprake van een religieus besef, waarschijnlijk worden hier onder andere Poseidon bedoeld, die de stormen veroorzaken als men de zee opgaat.

Orestes wordt door het koor in het eerste deel eigenlijk al gewaarschuwd voor de moord die hij wil gaan plegen:

Fragment 41
‘..O machtige lotsgodinnen,
laat dit door Zeus’ toedoen toch eindigen
volgens de wisselende loop van het recht.
Zorg dat vijandige taal
met vijandige taal wordt vergolden.
Als de godin van het recht
de schuld opeist, roept zij luid:
‘Voor een dodelijke slag moet men
boeten door een dodelijke slag.’
Wie kwaad doet, kwaad ontmoet,
‘luidt een oeroud gezegde..’

(Uit: Dodenoffer. Aischulos)

Het laatste deel van de trilogie heet Eumeniden ofwel Goede Geesten. In dit laatste deel vormen de Erinyen het koor. Er zijn er twaalf of vijftien in plaats van drie. Zij blijken Orestes tot in de orakeltempel van Delphi te zijn gevolgd, maar Apollo heeft hen daar in slaap gebracht. In dit stuk wordt een strijd uitgevochten tussen de jongere, mannelijke Olympische goden Zeus en Apollo, en de oeroude vrouwelijke aardse godheden. Aischulos slaagt erin de strijd zowel onbeslist als in het voordeel van de Orestes te laten eindigen.
In het nu volgende stuk spreekt Apollo zelf tot Orestes en hiermee wordt de nauwe band tussen god en mens getoond in een echt gesprek over het steunen van Orestes door Apollo in zijn strijd.

Fragment 42
ORESTES
‘..Heer Apollo, u weet wat het is om geen onrecht te doen.
Leer ook, nu dat u bekend is, om niet onverschillig te zijn.
Uw macht staat garant dat u het goede kunt doen..’

Fragment 43
APOLLO
‘..Ik laat u echt niet in de steek, maar zal u tot het eind
beschermen, of ik nu naast u sta of ver verwijderd ben,
en voor uw tegenstanders zal ik niet zachtaardig zijn..’

(Uit: Goede Geesten. Aischulos)

Euripides: Hippolytos
Het eerste werk is Hippolytos. Dit werk is gebaseerd op een episode uit de Theseus-mythe. Theseus, koning van Athene en Griekse held, heeft een zoon bij de koningin van de Amazonen, Hippolyte. Hij draagt de naam Hippolytos. Na de dood van de Amazone trouwt Theseus met de dochter van Minos, Phaedra. Tijdens afwezigheid van Theseus wordt Phaedra hartstochtelijk verliefd op de inmiddels volwassen geworden stiefzoon. Hippolytos wijst haar verontwaardigd af, waarop Phaedra zelfmoord pleegt maar ook een brief achterlaat. Hierin beschuldigt zij Hippolytos ervan haar te hebben willen verleiden. Theseus gelooft haar en spreekt een dodelijke vervloeking uit over zijn zoon. Als die stervend bij hem wordt gebracht, spreekt het getuigenis van Artemis Hippolytos vrij van alle schuld. Vader en zoon verzoenen zich met elkaar en Hippolytos sterft.
Euripides heeft twee versies van het verhaal geschreven. De eerste is verloren gegaan, maar uit fragmenten en enkele commentaren die overgeleverd zijn, kan men opmaken dat in die versie Phaedra werd voorgesteld als een gewetenloze, losbandige vrouw. In de versie die we overhouden, geeft hij een ander beeld van Phaedra: hier is ze een moreel hoogstaande vrouw die vecht tegen haar hartstocht die ze voor iedereen verzwijgt, totdat haar oude voedster haar het geheim ontfutselt. Het uiteindelijke gevolg is dat Phaedra zich ophangt. Deze tweede versie is psychologisch veel complexer en daarom ook tragischer. Dat is vermoedelijk de reden waarom Euripides het thema een tweede keer heeft behandeld.

Hippolytos heeft bijgedragen aan tot de reputatie van Euripides als vrouwenhater. Vooral de hatelijke uitval van Hippolytos tegen de vrouwen heeft die indruk versterkt. Men moet er echter rekening mee houden dat Hippolytos niet weet dat de voedster zelf het initiatief heeft genomen en niet in opdracht van Phaedra heeft gehandeld. Zijn heftige reactie drijft Phaedra daarop tot een extreme tegenreactie.
Ondanks dat Euripides door Lefkowitz beschreven wordt als een persoon die vragen durft te stellen bij het bestaan van goden en waarbij de kritiek op de natuur van de goden duidelijk zichtbaar zou zijn, begint het stuk Hippolytos zeer religieus.

Fragment 44
APHRODITE
‘Groot is mijn macht en onbegrensd mijn faam
op aarde en in de hemel. Ik ben de godin Aphrodite.
Alle stervelingen die het zonlicht zien,
van de Zwarte Zee tot de verste grens van Atlas’ land,
zijn mijn onderdanen, en wie mijn gezag erkent, zegen ik,
wie zich hooghartig van me afwendt, stort ik in het verderf.
Want het ligt ook in het de natuur der goden,
zich te verheugen in het eerbetoon van stervelingen.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

Echter na het lezen van deze strofe kan men toch elementen van distantie ontdekken. Aphrodite straft namelijk iedereen die haar niet erkent. Hippolytos gaat vervolgens verder met het aansporen van jagers voor het zingen van een lofzang voor Artemis. Ook deze woorden zijn behoorlijk godsdienstig van aard. Daarna komen de jagers aan bod met een ode voor Artemis. Ook hier kan men sporen van henotheïsme bespeuren. Aphrodite presenteert zichzelf hier als een grote en machtige godin die alle aandacht voor zich opeist.

Fragment 45
HIPPOLYTOS
‘Volg me, volg me,
zing de lof van Zeus’ dochter,
onze beschermster, de goddelijke Artemis.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

Fragment 46
JAGERS
‘Machtige, vereerde dochter van Zeus,
wees gegroet, dochter van Leto en Zeus,
maagdelijke Artemis,
mooiste van alle vrouwen,
die in de weidse hemel
het gouden paleis van Zeus bewoont!
Wees gegroet,
van alle meisjes van de Olympus
de mooiste, Artemis!

(Uit: Hippolytos. Euripides)

In de voorgaande tekst wordt Artemis als mooiste van alle vrouwen genoemd; hiermee beledigt men de eerder genoemde liefdesgodin Aphrodite.Vervolgens buigt Hippolytos voor het beeld van Artemis en legt een krans op haar altaar.

Fragment 47
‘..Aanvaard dan, lieve meesteres, uit een eerbiedige hand,
deze krans voor uw gouden haar.
Van alle stervelingen heb alleen ik het voorrecht
met u om te gaan en met u te praten.
Uw gelaat kan ik niet zien, maar ik hoor uw stem.
Moge mijn leven eindigen zoals het is begonnen.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

Ook hier treedt een kleine distantiëring op. Hippolytos zegt namelijk dat hij het gelaat van Artemis niet kan zien maar dat hij wel haar stem kan horen. Uit het eerste gedeelte van het stuk blijkt Hippolytos toch nog behoorlijk religieus is, door het gesprek dat Hippolytos heeft met een dienaar. In dit gesprek wordt aan Hippolytos gevraagd of hij bekend is met de oude wet waaraan de mens onderworpen is; de dienaar doelt op het afkeuren van hoogmoed en barsheid. Hippolytos maakt de opmerking dat de mens onderworpen is aan de wetten der goden. De dienaar vraagt zich vervolgens af waarom Hippolytos dan Aphrodite negeert. Hippolytos geeft aan haar vanuit de verte begroet te hebben omdat hij een kuis man is. De dienaar geeft aan dat zij machtig is en door iedereen vereerd wordt. Hippolytos geeft aan dat hij niet van goden houdt die ’s nachts vereerd worden, en dat zowel mensen als goden hun eigen vrienden kiezen.
Blijkbaar heeft Hippolytos niet zo hoog op van Aphrodite, ondanks de waarschuwingen van de dienaar. Het ‘negeren’ van de godin kan men plaatsen in het kader van hubris, hoogmoed. Vanuit het standpunt van Hippolytos doet hij niets verkeerds omdat hij haar van afstand en in stilte begroet heeft; de dienaar denkt daar anders over en heeft blijkbaar mondeling bewijs nodig voor de verering van de godin.

De volgende strofe laat ook een religieuze tendens zien, waarin een vrouw wordt aangesproken op haar vreemde gedrag. Deze strofe is uitermate religieus van aard en laat ook duidelijk de invloed van goden zien. Men vraagt aan de vrouw of ze misschien bezeten is door Hekaté of Pan. Als alternatief wordt het vergeten van een offer voor Artemis aangevoerd. Dit geeft aan dat offers in deze context nog erg belangrijk zijn, belangrijk genoeg om eventueel door Artemis gestraft te worden.

Fragment 48
‘Jonge vrouw, ben je misschien bezeten
door Hecate of Pan,
of door de gewijde Corybanten
of de moeder van de bergen?
Of heeft Artemis, de godin van al het wild,
je met die plaag gestraft voor een zware fout,
zoals het vergeten van een offer
dat je haar verschuldigd was?
Want haar domein is niet alleen het land,
maar ook het kolkende water van de zilte zee.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

In de volgende strofe kan men wederom de macht der goden onderkennen. Beschreven wordt de macht van Aphrodite op Phaedra. De voedster probeert aan haar uit te leggen wat de reden van haar gedrag is.

Fragment 49
‘..Wat je overkomt is niet vreemd en onbegrijpelijk.
Een godin heeft haar woede op je losgelaten.
Je bent verliefd. Wat is daar verbazingwekkend aan?
Het overkomt veel mensen. Is dat een reden om te sterven?
Een aangenaam vooruitzicht voor wie al verliefd is
of ooit verliefd zal worden, als je daarom moet doodgaan.
Aphrodite is onweerstaanbaar als ze haar macht ontketent.’

‘..Overal is ze aanwezig, in de lucht en in de zee,
en al wat leeft op aarde is door haar geschapen.
Zij is het die het leven zaait en liefde schenkt,
en uit die liefde zijn wij allemaal ontstaan.
Wie de geschriften van de Ouden leest
en in het gezelschap van de Muzen leeft,
Weet dat Zeus smoorverliefd werd op Semele,
en dat de stralende Aurora inderdaad Cephalus ontvoerde
en naar de goden bracht, uit liefde..’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

In deze strofe wordt Aphrodite als transcendent beschreven, dat wil zeggen dat zij alom aanwezig is en boven alles uitstijgt. Er wordt namelijk gezegd dat zij overal aanwezig is. Hiervoor kan men ook de term ‘pantheïsme’ hanteren, wat inhoudt dat het goddelijke in alles aanwezig is. Ook hier kan men een verschuiving onderkennen van antropomorf naar abstract.
Vervolgens worden er enkele strofen aan de god Eros gewijd. Deze staan in schril contrast met zijn natuur. Eros kan men namelijk twee functies toedichten. Aan de ene kant wordt hij als een van de scheppende krachten van het universum genoemd. Hesiodos noemt Eros in zijn Theogonie als een van de oudste goden. Plato stelt in zijn Symposion dat Eros het begin van alle dingen is. Later in de 4e eeuw v. Chr. wordt Eros beschouwd als de liefde tussen mensen, in het bijzonder tussen mannen. Als zijn ouders worden genoemd de oorlogsgod Ares en de liefdesgodin Aphrodite.

Fragment 50
KOOR
‘Eros, Eros, die de ogen met verlangen vult
en een gloed ontsteekt in het gemoed
van hen die je met vernietiging bedreigt,
ik bid dat wilde hartstocht nooit mijn hart verscheurt.
Geen vlam, geen bliksemschicht
is dodelijker dan de pijl
die Aphrodite op ons richt
door de hand van Eros, kind van Zeus.’

‘Vruchteloos, vruchteloos heeft Hellas
aan de oevers van de Alpheus
en voor Apollo’s Pythisch heiligdom
talloze runderen geslacht.
Alles vruchteloos als we Eros niet vereren,
De heerser over het mensdom,
De bewaarder van de sleutel
Van Aphrodite’s zwoele tempel,
De verdelger die de mens
Op wie hij het gemunt heeft
Met alle plagen teistert.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

De hiervoor genoemde opmerking dat Eros met vernietiging dreigt, is tegenstrijdig met zijn beschreven karakter. Ook het gegeven dat hij als heerser over het mensdom beschreven wordt is niet inherent aan zijn functies. Eros wordt hier als een wrede god beschreven, die zijn wraak op de mensheid zal botvieren indien hij niet vereerd wordt.
Later wordt aan Theseus kenbaar gemaakt dat zijn zoon bijna dood is. Theseus wil zijn lichaam met eigen ogen zien. Pas door de interventie van de godin Artemis komt Theseus erachter dat Hippolytos en Phaedra het slachtoffer werden van Aphrodite. Dit ontzet Theseus enorm en hij wenst te sterven, maar Artemis geeft aan dat hij nog vergeven kan worden.

Fragment 51
ARTEMIS
‘Hooggeboren zoon van Aegeus, ik beveel je, luister naar mij.
Leto’s dochter, de maagdelijke Artemis, spreekt tot jou.
Theseus, godvergeten man, waarom schep je behagen
in het lot van je zoon die je vervloekt hebt
omdat je de leugens van je vrouw geloofde
Toen alles nog onduidelijk was?..’

‘..Want de godin die we haten omdat voor ons
de maagdelijkheid het hoogste goed is,
heeft haar opgestookt, en ze werd verliefd op je zoon.
Met haar wil poogde ze haar hartstocht te bedwingen,
maar ze werd in het verderf gestort..’

Fragment 52
THESEUS
‘Godin, laat me sterven!

Fragment 53
ÁRTEMIS
‘Je misdaad is verschrikkelijk.
Toch is vergiffenis nog mogelijk.
Aphrodite was het die uit wraakzucht
dit alles zo beschikt heeft. Voor de goden geldt deze regel:
niemand van ons verhindert de uitvoering
van wat een andere god beraamt. Wij houden ons afzijdig..

‘’..Wat jouw schuld betreft: je onwetendheid
pleit je vrij van doelbewuste laagheid.
En verder: de dood van je vrouw maakte het onmogelijk
dat ze haar woorden zou herroepen. En je geloofde haar.
Jij bent het zwaarst getroffen door dit leed,
maar ook ik moet rouwen.
Want de goden zijn bedroefd als goede mensen sterven.
En slechte mensen vernietigen we – henzelf,
hun kinderen, en al wat ze bezitten.’

(Uit: Hippolytos. Euripides)

Deze strofen tonen juist de letterlijke aanwezigheid van goden aan. Artemis spreekt tegen Theseus over Aphrodite als een echt persoon. Ook over andere goden spreekt zij als bestaand, omdat volgens Artemis goden zich niet mengen in de plannen van andere goden. Theseus wordt uiteindelijk door de goden vergeven voor zijn onwetendheid.

Voorlopig kan opgemerkt worden dat de gelezen stukken nog religieus zijn, maar dat er af en toe onduidelijkheden zijn ten aanzien van verschillende goden; soms wordt alleen een stem gehoord of men weet niet precies wie een bepaalde god nu is (Zeus). Vervolgens treden hier dan distantiërende trekken op, waardoor de goden minder mensvormig worden. Natuurlijk is dit maar een deel van de werkelijkheid, zoals de tragediedichters hebben weergegeven. Tenslotte kan opgemerkt worden dat er nergens de intentie bestaat om de natuur en het bestaan van de goden in twijfel te brengen.

Euripides: Orestes
Het verhaal van Orestes kan men bij Aischulos lezen in zijn Oresteia. Daarom wordt gelijk overgegaan tot de analyse van deze laatste tragedie.

Fragment 54
ELEKTRA
‘Je kunt geen verschrikking bedenken, geen lijden,
geen door god gezonden plaag, of het mensdom krijgt
de last ervan te dragen.’

(Uit: Orestes. Euripides)

In deze eerste zinnen wordt al gelijk duidelijk dat er een pessimistische toon heerst. De goden worden direct in verband gebracht met het brengen van plagen over de mensheid. Het is alleen niet duidelijk om welke god het hier gaat.

Fragment 55
HELENA
‘Dat ik je aanspreek zal mij niet besmetten,
want ik schrijf de misdaad aan Apollo toe.
Toch treur ik wel om het lot van Klytaimnestra,
mijn zus die ik niet meer zag sinds ik naar Troje voer,
die dwaze toch waartoe een god mij dreef.’

(Uit: Orestes. Euripides)

In deze strofe wordt de misdaad aan Apollo toegeschreven, wat een expliciete machtsoefening van Apollo op het handelen erkent. Ook de tocht naar Troje werd door een god veroorzaakt.

Fragment 56
HELENA
‘Vraag haar om mij en jou, en ook mijn man
gunstig gezind te zijn, en deze arme kinderen
die door een god vernietigd zijn.’

(Uit: Orestes. Euripides)

Hier wordt over een onbekende god geschreven. Het is maar de vraag of dit van religieuze kennis getuigt.

Fragment 57
KOOR
‘Ach, de beproeving die jij
je op de hals haalde, jongen
nadat je het orakel, door Foibos geschreeuwd,…’

(Uit: Orestes. Euripides)

Hier spreekt men over een van de bijnamen van Apollo; een van zijn abstracties wel te verstaan. Deze betekent ‘stralende.’ De strofe valt op omdat hier alleen de abstractie genoemd wordt.

Fragment 58
TYNDAREOS
‘Ik zeg je Menelaos, en ik handel er ook naar:
als mijn vijandschap iets is wat voor jou telt,
en mijn verwantschap, red hem dan niet van de dood,
tegen de wil van de goden.’

(Uit: Orestes. Euripides)

Hier wordt goed duidelijk dat de mens niet tegen de wil van de goden in moet gaan. Hiermee gaat deze uitspraak in tegen de bewering dat men de natuur en bestaan van de goden in twijfel trekt.

Fragment 59
PYLADES
‘Genoeg. Laten we aan het werk gaan. Als gebeden
in de aarde doordringen, heeft hij ons gehoord.
en u, voorvader Zeus en Rechterlijke Majesteit,
verleent u hem en mij en haar succes.’

(Uit: Orestes. Euripides)

Ook hier is nog steeds geen sprake van het in twijfel trekken van het bestaan van de goden. Zeus wordt aangeroepen om succes te verlenen. Men zou ook Tyche, de godin van het geluk kunnen aanroepen.

Fragment 60
TROJAAN
‘…De duivel hale hem, o,
de koelbloedige schurk’.

(Uit: Orestes. Euripides)

Hier is sprake van verwarring, omdat de duivel een christelijk concept is en niet van de oude Griekse wereld. Dit komt als gevolg van de ongelukkige vertaling.

Literatuur

R. Aélion, ‘The influence of Aeschylus on Euripides’, The Classical Review, New Ser., Volume 34, no 1. (1984), 18-19.

W. Burkert, Greek Religion, Oxford 1985, 161-167, 216-275.

W. Corteaux en B. Claes (vert.), Euripides. Hippolytus, Iphigenia in Taurië, Ion, Amsterdam 2002, 7-81.

G.F. Diercks, Het Griekse treurspel, Haarlem 1952, 9-125, 251-359.

P.E. Easterling en J.V. Muir, Greek Religion and Society, Cambridge 2004 (1985), 1-49, 98-127.

A.M. van Erp Taalman Kip, Bokkenzang. Over Griekse tragedies, Amsterdam 1997, 7-151.

A.M. van Erp Taalman Kip, ‘De Attische tragedie. De opvoeringspraktijk en de mythische stof’, Hermeneus. Tijdschrift voor antieke cultuur, LXII nr. 2 (1990) 58-66.

J.C.B. Eykman en J.M. Meulenhoff, Drie Griekse tragedies. Aischulos Perzen. Sophokles Koning Oidipous. Euripides Bakchai, Amsterdam 1961, 1-53.

C. Kerényi, Dionysos. Archetypal Image of Indestructible Life, New Jersey 1996, 273-391.

G. Koolschijn (vert.), Eén familie, acht tragedies. Aischylos, Sofokles, Euripides, Amsterdam 2004, 7-23, 101-276, 411-493.

Mary R. Lefkowitz, 'Impiety' and 'Atheism' in Euripides' Dramas’, The Classical Quarterly, New Series, Volume 39, No. 1. (1989), 70-82.

J.D. Mikalson, Ancient Greek Religion, Oxford 2005, 133-197.

R. Parker, Athenian Religion. A History, Oxford 1996, 1-9, 67-101, 122-198.

R. Parker, Polytheism and Society at Athens, Oxford 2005, 89-115, 136-152, 369-415, 456-487.

S. Price, Religions of the Ancient Greeks, Londen 3e druk 2004, 1-169.

P.J. Rhodes, ‘Nothing to Do with Democracy: Athenian Drama and the Polis’, The Journal of Hellenic Studies, Volume 123 (2003), 104-119.

C. Sourvinou-Inwood, Tragedy and Athenian Religion, Oxford 2003, 1-518.

J.J. Winkler en F.I. Zeitlin, Nothing to Do with Dionysos? Athenian Drama in Its Social Context, New Jersey 1990, 3-20.

L.B. Zaidman en P. Schmitt Pantel, Religion in the ancient Greek city, Cambridge 2e druk 2006, 80-213.
[/b]
mark
 
Berichten: 21
Geregistreerd: zo 08 jul , 2007 19:50
Woonplaats: Kekerdom

Berichtdoor els » di 10 jul , 2007 21:00

Hai Mark,

Heel leuk dat je deze scriptie hier wil plaatsen. :lach2:

Zou je het misschien in de eerdere thread willen plaatsen, waar ook het begin staat? Dan is het misschien een beetje duidelijker. Als jij dit plaatst in deze thread:

http://www.nissaba.nl/nisphp/viewtopic.php?t=867

dan zal ik deze weer weghalen, voor de duidelijkheid. Het ziet er interessant uit, maar reageren is een beetje lastig als het over twee threads staat versnipperd. Het was misschien ook wel je bedoeling. :)
els
Beheerder
 
Berichten: 3134
Geregistreerd: zo 14 jul , 2002 22:08
Woonplaats: Amsterdam

Berichtdoor mark » di 10 jul , 2007 21:16

dat gaat niet want ik zag dat de tekst op een begeven moment ophield, dus het moet wel in twee delen. Sorry
mark
 
Berichten: 21
Geregistreerd: zo 08 jul , 2007 19:50
Woonplaats: Kekerdom

Berichtdoor els » di 10 jul , 2007 21:19

Zit er een maximum aan? Dat wist ik niet eens. :o
Maar je kan hem toch gewoon als 'reactie' eronder plakken? Ik wil het ook wel doen, als je het teveel gedoe vind, alleen als jij het doet staat jou naam er ook duidelijker bij. Maar zeg het maar, anders plak ik het er wel in.
els
Beheerder
 
Berichten: 3134
Geregistreerd: zo 14 jul , 2002 22:08
Woonplaats: Amsterdam


Keer terug naar Europa: Grieken, Romeinen, Germanen etc.



Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 9 gasten

cron