Annine van der Meer in Trouw

door Cokky van Limpt
Annine van der Meer vond de vrouwelijke kant van God terug. Haar studie wordt vandaag, op vrouwendag, gepresenteerd.
Als rooms-katholiek meisje opgegroeid in Limburg, voelde Annine van der Meer (52) van kinds af aan een intuïtieve verbondenheid met Maria. Op de universiteit, waar zij kerkgeschiedenis en theologie ging studeren, vertaalde zich dat in een intellectuele en wetenschappelijke fascinatie voor de vrouwelijke kant van God.
In de colleges die ze in Utrecht volgde bij de vorige week in Egypte plotseling overleden professor Gilles Quispel, maakte ze voor het eerst kennis met Sophia, de vrouw van God in de gnosis. En met vrouwelijke priesters, predikers en bisschoppen. „Dat vond ik geweldig. In de gnosis stuitte ik op het goddelijk vrouwelijke dat in het orthodoxe christendom al was zoekgeraakt.” Ze besloot bij Quispel te promoveren en was in 1989, na tien jaar studie, de enige vrouw die ooit bij hem de doctorsbul heeft behaald.
Dit proefschrift was pas het begin. Van der Meer werd lerares en ging in haar vrije tijd door met onderzoek naar de vrouw en het vrouwelijke in religie en godsbeelden. Gaandeweg ontdekte ze hoe enorm groot de rol van de vrouw is geweest in de geschiedenis en prehistorie.
Het was een moeizame zoektocht, vertelt ze in haar pas betrokken huis in Honselersdijk, „want hoe verder je teruggaat in de tijd, hoe schaarser de bronnen. En de bronnen díe er zijn, zijn vanuit een vrouwvijandig perspectief geschreven. Dat geldt ook voor heilige teksten. Het zijn vaak de mannen in de geschiedenis, die de geschiedenis gemaakt lijken te hebben. Dat komt doordat zijzelf de geschiedenis geschréven hebben. Dat zie ik nu, na alles wat ik heb ontdekt.”
Ze noemt zichzelf geen feministe, maar de schat aan materiaal die ze in haar vuistdikke boek ’Van Venus tot Madonna’ heeft verzameld over de rol van vrouwen in de (religie)geschiedenis, zou een feministisch onderzoeker niet misstaan. Eigenlijk waren het juist de studies van feministen – over godinnencultuur, de godin in de vrouw en zo – die zij niet vertrouwde, en die haar er extra toe aanzetten het in haar eigen onderzoek beter te doen.
„Die feministen sloegen in mijn ogen zo door. Ze gebruikten lukraak en klakkeloos allerlei termen door elkaar heen, zoals dé grote godin, dé moeder, dé moedergodin. Ik wilde juist heel zuiver zijn in mijn definiëring, want waar heb je het anders over?”
De echte eyeopener, en prikkel om haar onderzoek door te zetten, kreeg ze in 2000, tijdens een vakantie op Malta. „Op Malta staan prachtige tempels. Die had ik gezien, voor ik naar het nationaal museum ging. Daar waren zalen vol met vrouwenbeeldjes, waar dan bij stond ’idol’, ’statuette’ of in het gunstigste geval ’lady’. Er was er één die de ’Venus van Malta’ mocht heten: een staande vrouwe met de hand op haar buik, naakt en met rode oker besprenkeld. Hand op de buik betekent: ’ik ben zwanger’ en naakt zijn wil zeggen ’ik ben goddelijk’. ’Venus’ is een verkeerde aanduiding voor deze kunst, die met seksualiteit of wulpsheid niks te maken heeft: dit is gewoon de godin die baart. Maar dat had ik op dat moment nog allemaal niet door, want ik ging af op de bordjes in het museum en op de literatuur die ik kon vinden. En daarin wordt het woord godin geen een keer genoemd.”
Vanwaar dan toch al die tempels, vroeg Van der Meer zich af, en waar komen die vrouwenbeeldjes dan vandaan? Wat wil dit alles zeggen?
„Ik ben heel cynisch begonnen. Het woord priesteres kwam niet in mij op, ik had er eigenlijk geen rekening mee gehouden dat ik die ooit zou vinden, hetzij op Malta hetzij elders in die oude culturen. Nu weet ik dat ze daar zijn en dat ze ver in de meerderheid zijn vergeleken met de mannelijke priesters, en dat er vele malen meer godinnen zijn dan goden. Ik heb op Malta het topje van de ijsberg voor het eerst gevoeld.”
Na Malta volgden reizen naar andere landen en culturen: Kreta, Egypte, Syrië, Griekenland, Turkije, Israël. „Daar openden zich prachtige steden, opgravingen en musea voor mij. Er ging een wereld voor me open, zo kleurrijk, zo prachtig van kunst, zo verfijnd en vooral zo vrouwelijk. Weer thuis dook ik dan de bibliotheek in, waar alles wat ik met moeite ver weg had verzameld, gewoon in één keer werd weggeredeneerd. Ik kwam in een wespennest van interpretaties terecht. Traditionele archeologen, zoals bijvoorbeeld meneer Bonanno, archeloog op Malta, erkennen het vrouwelijke in de kunst gewoon niet. En verklaren ook heel veel wat vrouwelijk is tot mannelijk.”
Van der Meer wijst een figuurtje aan in haar enorme glazen vitrinekast vol vrouwenbeeldjes. „Kijk, dit is een kopie van een vondst op Malta uit de late steentijd – ongeveer vanaf 4000 voor Chr. In het boekje van Bonanno staat: ’de priester’. Maar dit beeldje is een vrouw, een priesteres naar mijn mening. Dat het stellig om een vrouw gaat, kun je zien aan de afbeelding op haar jurk. Een driehoek met de punt naar beneden of, zoals in dit geval, een omgekeerde u is een oeroud symbool van de vulva.
De vulva staat voor de baarmoeder. De oude prehistorische mens is zich bewust geweest van het kosmische karakter van de godin van leven. De baarmoeder baart de melkweg, de aarde, de sterren. Net zo goed als het kind zich als eerste zijn moeder bewust is, bestond in die oude culturen het bewustzijn dat het leven voortkomt uit een goddelijke moeder.”
Ook in Frankrijk en Spanje, vertelt Van der Meer, vind je deze vulvasymbolen, in grotten uit het paleolithicum – de late oude steentijd, zo’n 15000 voor Chr. „De prehistorische mens met zijn archaïsch bewustzijn dacht in abstracte symbolen. Er is dus eerst het symbool van de vulva, scheppingsmechanisme waaruit alles voortkomt, voordat het goddelijk vrouwelijke als mens wordt afgebeeld.”
Van der Meer legde archeologische vondsten en geschreven mythen uit verschillende culturen naast elkaar. „Je ziet eerst een speldenknopje, daarna een groter geheel van mensen die zich op dezelfde manier gedragen, die dezelfde symbooltaal gebruiken. Het symbool is de sleutel om een groter geheel in beeld te krijgen.”
Al vergelijkend trof zij in de prehistorische periode overal vruchtbaarheidsreligies aan, waarin het draait om de moedergodin, of zij nu Asjera heet (Israël), Isis (Egypte) of Inanna (Mesopotamië). De rol van de mannelijke godheid in deze religies is die van de sterfelijke jaargod: het mannelijke maakt onderdeel uit van de vrouwelijke cultus, de vrouwelijke altaarrituelen. De godin baart, schept en onderhoudt leven, terwijl de jaargod staat voor de wisselende natuur, die elk jaar opbloeit en weer afsterft.
Na tienduizenden jaren van vreedzaam voortbestaan („verdedigingsmuren en wapens hadden ze niet”) kwam er vanaf 2400 voor Chr. geleidelijk een einde aan de ’gynandrische’ culturen, zoals Van der Meer ze noemt, waarin man en vrouw elkaar aanvulden. De omslag van matriarchaat naar patriarchaat begon volgens Marija Gimbutas, de archeologe van het oude Europa, met de invasies van Indo-Europeanen in Mesopotamië, Turkije (Hettieten) en Griekenland (Doriërs en Achaeërs).
Van der Meer deelt haar visie. „De samenleving wordt grimmiger en mannen gaan steeds meer in hun macht staan. De vruchtbaarheidsgod, die ooit als partner van de godin begon, wordt stormgod die met bliksem en wapens smijt, en groeit uit tot de ene oppergod.”
Het archaïsche bewustzijn wijkt voor het rationele, moedercultuur wordt vadercultuur. „Dat heeft grote gevolgen gekregen, waarmee vrouwen in verschillende delen van de wereld nog dagelijks worden geconfronteerd: niet naar school mogen, besnijdenis, weduwenverbranding, vrijheidsbeperking en andere misstanden.”
Van der Meer denkt dat vrouwen, als ze hun roemrijk verleden herontdekken, gemakkelijker zullen opkomen voor hun zelfstandigheid – sociaal, economisch en religieus. „Ik breng het vergeten beeld van de moedercultuur en het goddelijk vrouwelijke in herinnering.”