
Geplaatst:
vr 04 maart , 2005 15:58
door Brunetti
De volgende tekst is een eigen bewerking, vertaling en samenraapsel uit ‘The Intellectual Adventure of Ancient Man: An Essay on Speculative Thought in the Ancient Near East’ by Thorkild Jacobsen, a collection of important essays – some very detailed, some more general – and many of them dealing with the early stages of Mesopotamian religion by Willian L. Moran and A. Leo Oppenheim
Ik heb deze bijdrage op een ander forum ook al weggezet - en jammer genoeg geen tot weinig reacties gekregen. Vooral de overgang van het verheerlijken van de natuurverschijnselen tot het geven van een naam en vergoddelijken van deze natuurverschijnselen tot de verdere evolutie naar een staatsgodsdienst in het oude Mesopotamië worden hier aangehaald.
Religie is de nogal vage zoektocht naar een basisgevoel dat mensen hebben over onbekende machten (de geboorte, de dood, natuurverschijnselen,…). Vroomheid, leven volgens de door de groep gemaakte religieuze regels is een goedkope verzekering tegen het lijden en ontgoocheling, een tevredenstelling voor hetgeen men niet rationeel kan verklaren. Sumeriërs bouwden hun woonst en lieten het net als wij verzekeren voor mogelijk onheil. Echter hun verzekeringsagent was meer een magiër, een connaisseur van handelingen die de boze geesten buitenshuis moest houden. Veel figuurtjes met bezweringsformules zijn opgegraven in de vloeren van deze huizen (vaak in hoeken). Geleidelijk aan zagen de machthebbers in hoe men deze religieuze handelingen kon aanwenden om hun doelen te verwezenlijken. Deze waren in eerste instantie louter economisch en kort daaropvolgend tevens om hun macht te bevestigen. Elke Sumerisch stad kreeg een eigen hoofdgod toegewezen die men gunstig moest stemmen door… Offers te brengen naar de tempel, offers die voornamelijk bestonden uit hetgeen men maakte op het veld. Tevens werd er ook voorgeschreven dat de familie extra offers naar de tempel moest brengen voor hun overledenen. Als je dit laatste verwaarloosde had deze dode een beroerde tijd in de Onderwereld (zie ‘Bilgames en de Onderwereld’). Het is niet verwonderlijk dat men in het oude Sumer eerst ‘patesi’ aantrof (priesterkoningen die leefden in de tempel waarvan het centrale deel een heilige offerplaats was maar de omliggende ruimtes bewaarplaatsen voor de overschotten die werden geproduceerd). De eerste priesters (tevens leiders) in Sumer waren vooral lieden die zich bezig hielden met de herverdeling van de goederen. Daar natuurlijk niet alles verliep volgens de voorgehouden geloofsrichtlijnen, ligt in de Sumerische literatuur sterk de nadruk op de wispelturigheid van de godheden. Goden zijn persoonlijke, onafhankelijke, en misschien 'irrationele' verzekeringsagenten. Gaandeweg moest men dan ook een verklaring vinden en tevens een motivatie om het volk werkende te houden. De elite (zij die het verdeelwerk op zich namen) dreven handel om de vele ontbrekende grondstoffen (vooral luxe-artikelen: corneliaan, lapis lazuli, obsidiaan,…) te kunnen bemachtigen. Om genoeg overschotten te hebben moest het volk hard labeuren. Als dit niet in goede banen geleid wordt, heb je binnen de kortst mogelijke keren een opstand. Met heel veel betekenis en zeer vernuftig werd er een godenwereld gecreëerd voortbouwend op de bestaande religieuze uitingsvormen. Hier werd ‘letterlijk’ geëxpliceerd wie de mens had gemaakt en waarom. Volgens oude mythes, werd de mens gemaakt omdat de goden zelf het beu waren te werken. Uit klei en restanten van een geslagen jongere opstandige god, kneedde Enki de mens, die als enige taak had, te werken voor de goden.
Sumeriërs dachten na en speculeerde over het universum, de oorsprong van het leven, de organisatie van de wereld, en de plaats van de mens binnen dit alles. Aangezien zij algemeen gesproken polytheïsten waren en zij de wereld zagen als een betoverende plaats vol met goden en godinnen, gebruikten zij mythes en verwijzingen naar de godheden om oplossingen te zoeken voor hun problemen waarmee zij werden geconfronteerd. De mythe was hun favoriete wijze om zich uit te drukken. De mythes zijn verhalen waarin de godheden de belangrijkste acteurs zijn en binnen welke de schepping wordt verklaard. De mythes waren een intellectueel apparaat, soms werkend met metaforen, soms zeer concreet, om de politieke en sociale orde te handhaven. Afhankelijk van de tijd zien we dan ook dat deze mythes worden ‘bijgesteld’, aangepast aan de nood van dat moment. Het is dan ook vanuit dit kader dat deze verhalen een mogelijke zin toegedicht kunnen krijgen.
Voorhistorisch Stadium
De voorhistorische Mesopotamische maatschappij werd georganiseerd in dorpsgemeenschappen met een landelijke economie, gebaseerd op landbouw, visserij en veehoeden. Wij hebben enige notie van welke vorm van religie de volkeren ‘Hassun’ en ‘Samarra’ hanteerden. Zij streefden een vruchtbaarheidscultus na wat zich manifesteerde in statuetjes van dieren en zwaarlijvige gezette vrouwen met gekrompen ledematen en hoofden.
Deze beeldjes hebben geen gelijkenis met de latere afbeeldingen van An, Inanna, Enki, Enlil, Nanna, Utu,… (gekend Sumerisch pantheon). Nochtans is er wel een duidelijk patroon waarneembaar als het gaat over de tempelarchitectuur. We herkennen een duidelijke lijn en evolutie van de Samarra- over de Ubaïd- naar de Sumerische cultuur.
Ontwikkeling van een theologie vertrekt vanuit de natuurgoden. Best gekend zijn Maan, Zon, Venus, de God voor hun eigen woonplaats, Hemel, Aarde, de Lucht tussen hemel en aarde, de Heuvels die de laaglanden omringen, en een aantal chthnonische goden zoals Groei en Slangen. impliceert een originele pantheon van goden van aard, het meest het zijn Maan, Zon, en Venus; hun woonplaats, Hemel; Aarde; Ether, de ruimte tussen Hemel en Aarde; de Heuvels die de laaglanden omringen; en een aantal chthonic (onder de grond kruipende, demonische) goden geassocieerd met de groei en slangen. Deze goden hadden nog geen geslacht, laat staan een stamboom.
Dan verandert er iets. Mijn suggestie is dat er een synthese plaatsvindt, een conglomeraat van allerlei bestaande religieuze uitingsvormen van de verschillende volkeren die in het zuiden van Mesopotamië elkaar ontmoetten. (misschien ook een conglomeraat gefabriceerd door de eenheidscultuur van de Ubaïd of de eerste kolonisators vanuit Uruk die zich verspreiden over het gehele Nabije Oosten. Uruk zegels worden gevonden tot zelfs in de Nijldelta, zie ook Narmer tablet). Als volkeren samenkomen is het goedkeuren van mekaars goden een manier van vrede maken. (Sommige beleidsmensen weten dit vandaag nog steeds niet!).
In de vroege Uruk-periode kenden de Sumeriërs vier verschillende scheppingsverhalen. (uit ‘Before Philosophy: The Intellectual Adventure of Ancient Man’ by Frankfort, Wilson and Jacobsen). Een bewijs te meer dat grote gemeenschappen niet homogeen waren. Volkeren met ieders hun eigen tradities leven tezamen. Iets – ook al was het maar tijd – heeft hen gedreven om hun tradities samen te voegen.
In het historische Sumerische pantheon behouden enkel de Zon (Utu) en de Hemel (An) hun originele naam. De andere originele namen voor de natuurgoden werden vervangen: de Maan werd de ‘Hemelse Heer’ (Nanna), Venus werd ‘Hemelse Dame’ (Inanna), Aarde werd ‘Heer van de Aarde’ (Enki), Heuvel werd ‘Dame van de Heuvel’ (Ninkhursag), Lucht werd ‘Heer van de Lucht’ (Enlil), de chthonic goden waren ‘Heer Genezer’ (Ninazu) en ‘Heer van de Waarheidsboom’ (Ningishzida).
Deze goden althans sommigen werden tevens geassocieerd met een dier of een natuurlijke facet. Enlil werd geassocieerd met de arend ‘Stormwolk’ (Andugud/Anzud), Utu met de bizonstier (Gudalim) verwijzend naar de lange afstanden hij moest reizen, de chthonic goden met de ‘Verschrikkelijke slang’ (Mushkhush) verwijzend naar hun ondergrondse activiteiten.
In de verschillende dorpen stonden er tempels (bij voorbeeld Enki’s tempel in Eridu). In deze tempels heeft men restanten van offers gevonden. Er bestonden tevens al rites en culten voor de stervende en herrijzende chthonic goden.
Langzaam ontstaat er een Sumerische mythologie. De natuurlijke status van de goden werd steeds meer en meer verlaten en ze kregen steeds meer menselijke trekjes. Venus kan trouwen en baren enkel als zij gezien wordt als een menselijk wezen, niet als een planeet.
Het Eridu Stadium
Tijdens de Uruk periode (vierde millennium), kenden de dorpen een explosieve groei. Tegen het einde van deze periode zijn deze dorpen uitgegroeid tot steden. De transformatie van de natuurgoden in stadsgoden leverde de uitbreidende maatschappij wat het nodig had. Een nieuwe sociaal structuur met liberale toelatingsregels gericht op het dienen van de stadsgod en niet gericht op familiebanden. Ten tweede een "theorie" die de gelaagdheid van de samenleving kon rechtvaardigen. Een stad werd georganiseerd rond de dienst aan de stadsgod die bezat de domeinen van de stad. De stadsheerser (EN, of "Heer"), verdeelde de opbrengsten van het land die geschonken werden aan de stadsgod, onder zijn bevolking. Deze stadsheerser had ook enkele plichten te vervullen waaronder zijn huwelijk met de stadsgodin.
Dat inderdaad dit politiek model ("tempel-stad"), al bekend was in het vroeg historische Sumer, reeds bestond aan het einde van de Uruk periode, wordt aangetoond door de rijkdom en uitgestrektheid van de tempel van Inanna in Uruk. Een gecentraliseerde herverdeling van de overschotten zien we op de Warka (Uruk)-vaas. De stadsheerser (EN) die de door zijn bevolking aangereikte offers aan Inanna (stadsgodin van Uruk) geeft.
We zien nog steeds antropomorfe stadsgodheden. Tot nog in de historische periode zien we het geslacht van de stadsgodheid regelmatig veranderen. Vanaf het derde millennium vC krijgen godheden een vrouw of man, vaak onbelangrijke figuren, en hofleden. De toevoeging van een goddelijke partner is verwarrend tegenover het heilig huwelijk met de EN en resulteerde in de mysterieuze sterfelijke godheid Dumuzi, de man van Inanna in de historische periode. Tegen het einde van dit derde millennium vC bestond er een cultus rond Dumuzi, de god die elk jaar sterft en herrijst.
De antropomorfe godheden behouden nog trekjes van hun natuurlijke origine (karakter, symbolen, feesten) die worden aangevuld met eigenschappen voortkomend uit de economische belangen van hun domein.
Het toewijzen van goden aan elke stad, en de culturele eenheid van de late Uruk periode, suggereert dat er een niveau hoger is, welk boven de steden staat. Latere geschreven bronnen, ontmanteld van hun anachronismen, duiden Eridu aan als het centrum van dit niveau.
Eridu was de thuis voor het eerste nationale koningschap, de thuis van de ME (de traditionele regels die als gids fungeren voor beschaving), de thuis van de zeven wijzen die superviseerde bij het bouwen van de tempels en de productie van heilige statuetjes. Het was Enki, de ‘Heer van de Aarde’, de schepper van de mens, patroon van de kunsten, vakmanschap en kennis, die stadsgod was van Eridu. Zijn relatie met Inanna, de godin van het welvarendere Uruk, en met Enlil, zijn opvolger als nationale god, duidt op een machtstrijd die hij op het eind zal verliezen.
Het Eridu stadium is gerelateerd aan het geloof van de mensen die meer in de zuidelijke regionen wonen van het land. Het koninkrijk van deze eerste hoofdgod was niet de Hemel, noch de Aarde, maar het Water. Dit koninkrijk wordt gedefinieerd met de term ‘Engur’ (synoniem voor abzu, de ‘zoete wateren van het diepe’, ondergrondse bron of bassin waaruit al het zoete water voortkomt). Dit water (abzu) werd beschouwd als de bron van de vruchtbare moerassen, typisch voor het zuiden van het land. Het teken dat wordt gebruikt voor ‘Engur’ wordt tevens gebruikt voor Nammu, de moedergodin. Latere teksten beschrijven Engur/Nammu als ‘de moeder, de allereerste, die de goden van het universum baarde, de godin zonder man, de zelfvoortbrengende schoot, het oerelement, het inherente vrouwelijke, het bevruchte water van de abzu.’
Het Nippur Stadium
Het noordelijke deel van laag Mesopotamië had een andere naam (Wari, het latere Akkad). Een andere demografische structuur: kleinere meer gelijk verspreide bevolkingscentra en een andere traditie voor de heerschappij (het koningschap was niet overerfbaar).
Halverwege het derde millennium vC is er een noordelijke koning, Enmebaragesi (Mebaragesi), die de tempel van Enlil in Nippur ombouwde in een nationaal cultuscentrum. Dit was een eerste stap naar de eenmaking van de twee culturele provincies onder één koning die zijn macht ontving van Enlil en de nationale assemblage van goden. Met Enmebaragesi en zijn zoon Aka, is de nationale geschiedenis begonnen. Zij waren de eerste koningen van de Sumerische Koningslijst, die niet legendarisch waren en waarvan men inscripties heeft teruggevonden. Nippur werd in de loop van het derde millennium het centrum van de Sumerische theologie.
Er verschijnen noordelijke invloeden binnen de Sumerische godsdienst. Het binnendringen van Semitische woorden bij voorbeeld. Onder hen zijn godennamen zoals Urash, ‘Bebouwbare Aarde’ (de vrouw van An); Sherda, ‘Ochtend’ (de vrouw van Utu); Uttu, ‘Spin,’ de godin van het weven; en Kulla, de ‘Kleiput,’ de god van bakstenen.
Het Noordelijke Model vervangt de belangrijkheid, het voorrang verlenen aan het water, door en met de dualiteit van aarde en hemel. De Hemel en de Aarde werden hier beiden beschouwd als oorspronkelijk oermateriaal én verwekker van het leven. Zij worden vaak vergeleken met het symbool voor Engur. Soms wordt de één, dan weer de ander aanzien als eerstkomend, eerst bestaand. In de godenlijst bij voorbeeld, wordt An geboren uit de Aarde: enerzijds Uras (de mannelijke aarde) en Ninuras (de vrouwelijke aarde). Een genealogie van Enlil beschrijft de aarde als eerst op het toneel verschijnend, maar concentreert zich enkel op het vrouwelijke facet, het landbouwaspect. In de tekst betreffende de oorsprong van ‘de worm tussen de tanden’ (hier voorgesteld als zijnde de bron van tandpijn) wordt de hemel als eerste naar voren geschoven. ‘Nadat Anu de hemel had gemaakt, creëerde de hemel de aarde, de aarde creëerde de rivieren, de rivieren de kanalen, de kanalen de moerassen, en de moerassen maakten de worm.’ De meest verspreide kosmologie, vinden we terug in de tekst ‘Gilgamesj, Enkidu en de Onderwereld’:
“In de eerste dagen, in verre ongerepte dagen, in de eerste nachten, in verre ongerepte nachten, in de beginjaren, in verre ongerepte jaren - in oude dagen toen al het essentiële zijn bestaan verwierf, in oerdagen wanneer al het essentiële tot ontplooiing kwam, wanneer het brood werd geproefd in de heiligdommen van het land, toen het brood werd gebakken in de ovens van het land - toen de hemel zich verwijderde van de aarde, toen de aarde van de hemel werd gescheiden, toen de naam van de mens werd gevormd – toen An de hemel wegdroeg, toen Enlil de aarde wegdroeg.”
De schepping van de Kosmos begon met de scheiding van een oermassa in Hemel en Aarde. Deze oermassa lijkt te zijn ontstaan uit Nammu/Engur. Jammer genoeg hebben we geen Sumerische bronnen hiervoor: uit wat is deze Nammu/Engur ontstaan? ontstaan uit het niets? is het er altijd geweest? was er een daarvoor bestaande kracht? Uit het veel latere Babylonische scheppingsverhaal (Enuma elisj) werden de ‘oerwateren’ als voorafgaand voorgesteld. Uit deze oerwaters ontstond Mummu (Nammu). Nammu wordt beschreven als de ‘moeder die hemel en aarde baarde.’ Hierna was het de vereniging van An (Hemel) en Ki (Aarde) welke de grote goden voortbracht, de Annunaki (lees de mythe van het vee en het graan). Onder andere Enlil kwam alzo op het toneel. Het was Enlil die de twee kosmische krachten, hemel en aarde scheidde. ‘De Heer, die wat voor de hand lag, laat verschijnen,’ ‘De Heer wiens beslissingen onherroepelijk zijn,’ ‘Enlil die het zaad strooit over het land,’ ‘Enlil regelde de scheiding tussen hemel en aarde.’
Deze massa van Hemel/Aarde moet niet worden bekeken als een samengesteld geheel bestaand uit afzonderlijke stukken. Het is een essentiële eenheid. Voor de Mesopotamiërs waren de hemel en de aarde geen afzonderlijke domeinen maar twee delen van één koninkrijk. Ze zijn complementair. De ene kan niet zonder de ander.
Al vanaf ca. 2900 vC is er sprake van een toename van de bevolkingsdichtheid vooral toe te schrijven aan immigratie van Semitische groepen (pre-Akkadiërs?). We onderscheiden van deze periode al Semitische woorden en eigennamen. Het gaat tegelijkertijd gepaard met de invoer van een nieuw religieus concept: de persoonlijke beschermende godheid, die werd aanbeden en diende als tussenpersoon met de hogere goden. Dit veroorzaakte tevens een toename van statuetjes die diende voor dergelijke aanbiddingen.
Vroeg Dynastische periode (2900-2350 vC)
Sumeriërs deelden een reeks religies die allen Enlil als hoofd van de goden erkenden, Enlil de stadsgod van Nippur. Gedurende deze periode konden de priesterkoningen (patesi) niet meer alleen de economie controleren. De tempel-stad kreeg gaandeweg concurrentie. Waren de goden nog alleen eigenaars van de gronden (met de priesters als afgevaardigden) in het begin van deze periode, geleidelijk aan veranderde deze situatie en werd de economie beheerd door een koning. Naast de tempel ontstonden paleizen.
Akkad (2300-2230 vC)
Een nieuw fenomeen verschijnt, de vergoddelijking van de heerser. We zien op afbeeldingen de koning met de gehoornde tiara, een attribuut tot dan exclusief voor de goden. Klerken lieten de naam van de heerser voorafgaan door een specifiek teken ‘een determiniatief’, normaal enkel gebruikt voor godsnamen. In deze periode zijn er veel ambitieuze bouwprojecten waaronder de renovatie van de E-kur, de tempel van Enlil.
Ur III (2100-2000 vC)
Heel veel hymnes gericht aan de goden om het geluk van de koning af te smeken. De figuur van de koning werd de hoeksteen van heel het religieus systeem. De koning zelf werd zelfs vereenzelvigd met god! De goddelijkheid van de Sumerische koning vond ook zijn uiting in het ‘heilige huwelijk’ ritueel. Het heilige huwelijk in de Derde Dynastie van Ur werd gevierd tijdens het Nieuwjaarsfeest. De koning, voorgesteld als Dumuzi, verenigde zich met de priesteres, voorgesteld als Inanna. De Sumeriërs geloofden dat hun vereniging de levenskrachten hernieuwden en de vruchtbaarheid verzekerde voor het komend jaar in Sumer. Het is ook tijdens deze periode, dat er een rijke verzameling bestond van culten en mythische poëzie over de relatie tussen Dumuzi en Inanna. Dit principe van een heilig huwelijk werd verlaten in de Oud Babylonische periode, tegelijkertijd met de goddelijke notie van het koningschap.
Het Babylonisch stadium
Tijdens de eerste helft van het tweede millennium, kwam de stad Babylon aan de macht, Nippur werd verlaten, en de Sumerische cultuur deemsterde weg. De Enuma Elish werd neergeschreven, een Babylonische verwezenlijking. In dit scheppingsverhaal werd de mythologie opnieuw geformuleerd zodat Marduk, stadsgod van Babylon, onafhankelijk werd van Enlil, brak met de goden van Nippur. Marduk werd de hoofdgod.
Babylon werd het centrum van een hoogstaande cultuur die alle literaire producten en religieuze tradities uit voorgaande periodes, neerschreef, verklaarde en verzamelde.
De grote goden van het Sumerische pantheon werden vergeleken met hun Semitische tegenhangers en geplaatst in een nationale cultus. De plaatselijke cultus bleef gecentreerd rond de stadsgoden en hun hoven zonder veel verandering. De staatscultus werd geleid meestal in afzondering, gebeden en toverformules waren duister en in ouderwetse talen, de cult agenda werd regelmatig gewijzigd. Al deze maatregelen leidde tot een mysterieuze verwarrende nationale cultus. Het kan voor het volk weinig hebben betekend. De goden zelf werden rechtvaardiger, vorstelijker, en hielden een grote afstand met de mensen.
De schepping en voortplanting van het plantaardig leven vloeide eerder voort uit de vereniging van Hemel en Aarde dan uit de scheiding. Net zoals het ontstaan van de grote goden:
“De Grote Aarde maakte haarzelf mooi, haar lichaam floreerde in het groen. De Grote Aarde maakte zich op met zilveren en lapis lazuli juwelen, versierde zich met diorieten, [calcedony], en diamanten. De Hemel overstelpte de weilanden met zijn onweerstaanbare seksuele aantrekkelijkheid, zichzelf majestueus voorstellend. De zuivere jonge vrouw liet zichzelf zien aan de zuiver Hemel. De allesomvattende Hemel copuleerde met de uitgestrekte Aarde. Het zaad van de helden Hout en Riet, ejaculeerde in haar schoot. De Aarde, de goede koe, ontving het goede zaad van de Hemel in haar schoot. De Aarde, baarde het plantenrijk, en glorieerde.”
Aldus zien wij hoe de creatieve energieën worden getransformeerd van atomisch (energie door de scheiding) naar seksueel (energie door de vereniging): de universele bevruchting. Deze seksuele beeldspraak wordt ook gehanteerd in de Sumerische verhalen over de schepping van de mens. De mythe van ‘Etana’ geeft ons een beeld van hoe deze schepping gebeurt. De held Etana vliegt op zijn metgezel, de Adelaar, hoog in de Hemel. Etana krijgt zo’n prachtig uitzicht en beschrijft de vorm van de aarde. Deze vorm lijk op een omgeslagen boot, op drift geslagen op zee. De grote berg welk de Aarde voorstelt, werd verondersteld halfrond (hemisfeer) te zijn. Deze hemisfeer drijft op de zee, waaronder zich de Diepe Wateren van de Apsu bevinden. De Apsu ondersteunt alles. Op enige afstand boven de Aarde strekte zich de Hemel uit, tevens in deze halfronde vorm. Het gaat nog verder:
“Boven deze Hemelkoepel was er nog een watermassa, de hemelse oceaan. De Hemelkoepel hield deze oceaan op zijn plaats en voorkwam dat de aarde werd overspoeld. Aan de onderkant van de Hemelkoepel kenden de sterren hun loop en kende de Maangod zijn weg. In de koepel waren er twee poorten, één in het oosten en één in het westen, gebruikt door de zonnegod.”
Utu verscheen aldus op aarde en rees in het oosten van de Aardse hemisfeer boven de ‘bergen van zonsondergang’. Aan de westelijke rand ging de zon onder, Utu stapte dan terug naar de Onderwereld. Hier vinden we het koninkrijk van de doden, Arallu. De mythe van ‘Inanna en de Onderwereld’ spreekt van dit koninkrijk: ‘het was omringd door zeven muren, voorzien van zeven poorten. De eerste poort is gekend als ‘Ganzir’. In het centrum van deze omwallingen stond het luisterrijke bergpaleis ‘Egalkurzagin’, woonst voor de bewoners van de Onderwereld.’ Tussen de Hemel en de Aarde (niettemin geclassificeerd als deel van de "Aarde") was er een gebied waar aardse atmosferische activiteiten plaats vonden. De fundamenten van de Hemel rustten op de uiterste randen van de Aarde. Boven deze fundering bevond zich de lagere zones van de Hemel, ‘Ul-gana’, waar de periodieke bewegingen van de planeten voorkwamen. Boven deze zone bevond zich de ‘e-sara’, waar de vaste sterren stonden. Het hemelgewelf zelf ondersteunde de oceaan van hemelse wateren, de ‘Ziku’.
De Sumerische teksten over het ontstaan van de mens zijn veel directer dan deze over de kosmogonie. De mindere goden, wordt ons verteld in ‘De Geboorte van de Mens’, moesten hard labeuren om de grote goden en zichzelf te onderhouden. Toen de goden nog handelden als mensen, werkten ze hard. Het werk was heel zwaar en vermoeiend. De grote goden, de Anunaki lieten de Igiggi, de mindere goden, zeven keer zwaarder werken als normaal. Maar dit leven van zware arbeid bracht spoedig grote meningsverschillen, en de kleinere bedreigde goden kwamen in opstand. Namma (Nammu), moeder van Enki, bracht haar zoon op de hoogte van deze bedreiging. Enki lost dit op door een vervanger te creëren voor de hard werkende goden. Enki bracht een foetus voort van de toekomstige mens:
“Bij het aanhoren van zijn moeder Namma, rees Enki op uit zijn bed en dacht na in Halankug (zijn woonst). Hij sloeg op zijn dij (een voorloper van ‘Eureka’?), de ingenieuze en wijze, de bekwame heer van hemel en aarde, schepper en maker van alles,… Enki reikte zijn arm naar Imma-en en Imma-shar en een foetus begon te groeien…”
Enki roept op Namma (Nammu) om een kluit klei onder te dompelen in het binnenste van de Apsu, waar de Goden waren geboren. Daarin plaatst Enki de foetus, en in Namma bloeit de embryo van de mensheid. Dit verhaal wordt nog verder uitgeweid in de mythe van Atrahasis. Ook hier, wordt de schepping van de mens gezien als een noodzaak om de goden van hun zware arbeid te verlossen. Ook hier wordt aan Enki gevraagd deze taak op zich te nemen met hulp van Nintu (Mami). Enki antwoordt:
“Op de eerste, zevende en vijftiende van de maand zal ik een zuivering maken, door me te wassen. Dan zou één God moeten worden geslacht. En de goden kunnen zelf worden gezuiverd door onderdompeling (dopen?). Nintu zal de klei met het vlees en bloed van deze gedode god mengen. Een god en de mens zullen samen in klei worden gemengd. Hoor de drumbeat voor eeuwig, laat een geest voortkomend uit het vlees van de god, het wezen een teken van leven geven. Laat deze geest zin aan het leven geven (mens moet weten dat hij voor de goden moet werken). De geest blijft in de mens zolang deze werkt voor zijn goden.”
Dit is een zeer frappante passage in de Sumerische literatuur. Het zit vol symboliek. We zien hoe door toedoen van Enki’s rituelen er een ‘geest’ wordt gevormd binnen het lichaam. Geleerden zijn er nog niet uit of het woord ‘etemmu’ handelt over een ‘geest’ of ‘intelligentie’? Er is ook een verwijzing dat deze geest bij de mens blijft tot deze sterft. De geest overleeft de dood! Geest hier in de vorm van een oer-ziel? Het lichaam wordt geacht te werken gans het leven voor de goden. De ziel – onderdeel van een god – blijft leven, is de wijze waarop deze god verder leeft. De mens wordt geschapen niet alleen als een fysiek schepsel (de vruchtbare klei van de Apsu) maar ook als een geestelijk schepsel (het bloed van de god).
[U]
Animisme voorloper?

Geplaatst:
do 15 sep , 2005 21:27
door RoyJava
Gosje,... zou dolgraag hierover meer willen lezen, maar ken de Sumerische en Semitische achtergronden te weinig.
Voor zover ik mee kan denken, lijkt het animisme "iets heel gewoons". Misschien niet zoals wij dat beschouwen door aan alles een ziel te erkennen, maar door alles als een levend geheel te beschouwen. Heeft niet alles mét elkaar te maken en niet tégen elkaar?
Atheïsme moet haast wel voort gekomen zijn uit theïsme. Vele natuurvolkeren, veelal toch voort gekomen uit nomadische stammen, begonnen zich te settelen, daarmee een cultuur stichtende. Als je immer door de natuur hebt gezworven (met alle gevaren en geneugten), lijkt een nederzetting een soort houvast, waar de hiërarchie van de natuur, die onverbiddelijk zich manifesteert in die natuur, langzamerhand verderaf raakt, toch? Niet vreemd dat generaties erná de natuur gingen verpersonificeren in goddelijke karakters. Waarom hebben de Sumeriërs zich eigenlijk ooit gevestigd tussen die 2 rivieren die het Paradijs zouden vormen?
Mijn vader is afkomstig van een Orang Koeboe vrouw, een bosmens van Sumatra. Hij heeft zich ontwikkeld als een niet-gelovige, géén atheïst, geen agnost, maar iemand die zijn natuur volgde. Daarmee haalde hij de woede van de gehele familie op zich en bleef een buitenbeentje. Toch reageerde hij heel natuurlijk, terwijl mijn moeder, een diep RK-e vrouw, voor mij de cultuur symboliseerde. Dat gevecht van natuur (ruig, zonder pardon) en cultuur (geordend, vergevingsgezind) zit diep in mijn eigen karakter en gaandeweg neig ik naar een animistisch iemand ...
Volg de natuur, en deze volgt jou,... niet?
Groet Roy