Forum godinnen en beeldvorming
 weblog | godinnen | forum home ||

Vrijheid

Archeologie, geschiedenis, ethiek, filosofie, maatschappelijke discussies, patriarchaat en matriarchaat enz.

Vrijheid

Berichtdoor willy » di 29 aug , 2006 15:58

Vrijheid

Het bijbelse scheppingsverhaal vertelt een andere oorsprongsmythe. Ook hier vind je, net als bij Hesiodus, de grote aanvankelijke chaos. Deze wordt in het scheppingsverhaal slechts aangeduid. Maar toch is die afgrond waaruit God oprijst als Hij na innerlijke strijd tot de schepping besluit, onheilspellend aanwezig. Het is alsof er over die afgrond een vertelverbod is uitgevaardigd. Over Gods werken is het goed verhalen vertellen, alles in de juiste volgorde, plastisch en aanschouwelijk. Maar waarover de schepping zegeviert, blijft duister.

Op de vraag wat God deed vóór Hij de wereld schiep, antwoordde Augustinus dat hij de hel maakte voor wijsneuzen die zulke vragen stellen. Maar dat zal Schelling niet afschrikken. Hij verklaart dat ook voor God geldt dat je alleen door te handelen aan de horror vacui kunt ontkomen. “In het produceren is de mens niet met zichzelf, maar met iets buiten zichzelf bezig, en juist daarom is God de grote zalige [...], omdat al zijn gedachten voortdurend bij iets buiten Hemzelf zijn, bij Zijn schepping.” God is niet slechts een zichzelf denkend wezen, zoals de aristotelianen menen. Dat zou ook God niet uithouden, (waarom niet?) het zou een “pijnlijke toestand” zijn, waarvan ook Hij alle reden heeft zich te bevrijden - vandaar dus de schepping.

Op de zesde dag had God de mens geschapen, naar zijn evenbeeld. Hij bezag hem samen met de rest van de schepping en zag dat alles “zeer goed” was. Maar dan blijkt de mens in de hele orde toch een storend element, (dus eigenlijk niet goed?). Met de zondeval komt er een barst in de schepping, die ten slotte zo diep reikt dat God, zoals verteld in het verhaal van Noach, die schepping bijna weer had teruggedraaid.
In het verhaal van de zondeval staan een aantal opmerkelijke zaken. In het paradijs staat zowel een boom van het leven als een boom van de kennis “Van goed en kwaad”. Zoals bekend is het de mens verboden daarvan te eten. Overtreding van dit verbod heeft tot gevolg dat hij “de dood zal sterven”. Dat betekent ook dat we ons de mens als een in oorsprong onsterfelijk wezen moeten voorstellen.

Het merkwaardige aan dit verbod nu is dat het, in hedendaagse bewoordingen, een pragmatische innerlijke tegenstrijdigheid bevat. Het verbod schept de kennis die het verbiedt. Het verbod om te eten van de boom van de kennis is vergelijkbaar met een aanwijzingsbord waarop te lezen staat : “Gelieve deze aanwijzing niet op te volgen!” Met zo'n aanwijzing kun je alleen “schuldig” worden, want als je haar opvolgt kun je haar niet meer niet opvolgen. Voor het verbod om te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad geldt hetzelfde : zodra deze verboden boom tussen alle andere bomen in staat, is de mens de kennis van goed en kwaad al te beurt gevallen. Hij weet in elk geval dat het kwaad kan van die boom te eten. Nog voor hij van de boom van de kennis van goed en kwaad heeft geproefd, is hij door het verbod al in het onderscheid tussen goed en kwaad ingewijd. Als een leven aan gene zijde van goed en kwaad - dus in een onschuld die van dit onderscheid nog niets weet -, als zo'n paradijselijk leven er al geweest is, dan heeft de mens zijn paradijselijke onschuld niet pas verloren toen hij van de boom van de kennis at, maar sinds dat hem werd verboden. Doordat God de mens vrijliet het verbod te aanvaarden of te overtreden, heeft Hij hem de vrijheid ten geschenke gegeven.

Zodra het bewustzijn van de vrijheid in het spel komt is het met de paradijselijke onschuld gedaan. Vanaf dat moment bestaat de oer-pijn van het bewustzijn : bewustzijn gaat niet meer op in het zijn, maar reikt erbovenuit en herbergt mogelijkheden, een heel verleidelijk scala van mogelijkheden. Want achter de boom van de kennis staat immers, zoals we in het begin hoorden, de boom van het leven. Het bewustzijn wordt begeerte, wordt verlangen. Het wordt verleidbaar, ook door wat het niet toekomt. Die vrijheid betekent nog niet dat de mens ook inziet wat hem wel toekomt. Het probleem is dat de kennis nog niet tegen de vrijheid is opgewassen. Maar de mens zal leren, ook door te mislukken. Daarom interpreteerde Hegel het verhaal van de zondeval niet als louter val, maar als het begin van een succes-story. Hegels pregnante uitspraak, die in nuce al het hele programma van zijn filosofie bevat, luidt : “Kennen heelt de wond die het zelf is.”

God heeft de mens inderdaad onmetelijk verheven door hem te laten kiezen. Het is juist die vrijheid die de mens tot het evenbeeld van God maakte. Daarom kan God na de zondeval zeggen : “Kijk, Adam is als een van Ons geworden.”
God had de mens niet eenvoudig geprogrammeerd, maar had aan diens zijn een openheid toegevoegd. Hij had het verruimt en verrijkt met de dimensie van het moeten. In één klap was de werkelijkheid weidser, maar ook gevaarlijker geworden : sindsdien was er zowel zijn als moeten. Deze ontologie van zijn en moeten dringt binnen in de gesloten wereld van het paradijs, waar het er op een gelukzalige manier eendimensionaal toeging - reden waarom Hegel dit zogenaamde paradijs ook geringschattend “dierentuin” noemde. In het paradijs begint de carrière van het bewustzijn en daarmee tegelijk het avontuur van de vrijheid : daarbij winnen we iets, maar verliezen we ook de probleemloze eenheid met onszelf en met al wat leeft.

Aan dit verlies worden we steeds herinnerd, want we hebben altijd nog die drie vormen van paradijselijk geluk voor ogen die tot op de dag van vandaag onze jaloezie opwekken : we benijden de dieren omdat ze een en al natuur zijn, zonder storend bewustzijn. We benijden God omdat Hij misschien puur bewustzijn is, zonder storende natuur. En we benijden het kind, dat goddelijke dier. We beklagen daarmee onszelf vanwege onze verloren kinderjaren met hun spontaniteit en directheid. In onze herinnering geloven we dat we allemaal de verdrijving uit het paradijs al eens hebben meegemaakt - aan het eind van onze kinderjaren.

De mens moest dus, toen hij de vrijheid kreeg om te kiezen, de onschuld van het worden en het zijn verliezen. De juiste keuze kon niemand meer voor hem maken, ook God niet. Dat moest God aan de mens zelf overlaten, omdat Hij diens vrijheid respecteerde. Maar die vrijheid kon niet volmaakt zijn, want volmaaktheid is er alleen bij God.
Wat betekent volmaakte vrijheid? Dat is een vrijheid waarin het leven slaagt. Maar zo zit de mens niet in elkaar. Vrijheid is bij hem slechts een kans, geen garantie voor succes. Het leven kan voor hem ook mislukken - door vrijheid. De prijs voor de menselijke vrijheid is precies die mogelijkheid te mislukken. Natuurlijk heeft de mens liever een vrijheid zonder dat risico.

Het verhaal van de zondeval toont ons de mens als een wezen dat van nature een keuze heeft, dus vrij is. Maar daardoor is de mens zoals hij uit handen van de Schepper komt in zekere zin nog onaf. Hij is nog niet vastgelegd.
Wat Sartre over de vrijheid van het individu heeft gezegd, geldt volgens het verhaal van de zondeval voor de hele soort : je moet iets zien te maken van dat waarvoor je gemaakt bent. Het verhaal van de zondeval vertelt hoe de mens in een altijd weer herhaalde oerkeuze zichzelf maakt, hoe de mens moest kiezen en vervolgens het verkeerde koos, verleid door het verlangen de grens van een verbod te overtreden.

Tot dan toe bestonden er alleen materiële werkelijkheden : zee en land, planten, een tuin, dieren en ten slotte de mens. Door het verbod komt er een geestelijke werkelijkheid in de wereld. Het is een verbiedend woord, het “nee” dat niet zo onmiddellijk werkt en daarom niet net zo machtig is als het scheppende woord van God bij het begin van de schepping. Dit “nee” roept de vrijheid van de mens te voorschijn en richt zich tegelijk tot die vrijheid. Want het wordt aan het goeddunken van de mens overgelaten of hij dit verbiedende “nee” gehoorzaamt.

In het verhaal van de zondeval zijn we getuige van de geboorte van het nee, van de geest van de negatie. Gods verbod was het eerste nee in de geschiedenis van de wereld. De geboorte van het nee en van de vrijheid horen bij elkaar. Met het eerste goddelijke nee, als toevoegsel aan de vrijheid van de mens, doet iets fataal nieuws zijn intrede in de wereld. Want nu kan ook de mens “nee” zeggen. Hij zegt “nee” tegen het verbod, hij trekt zich er niets van aan. Het gevolg daarvan zal zijn dat hij voortaan ook “nee” tegen zichzelf kan zeggen. Nadat Adam en Eva van de boom hebben gegeten, lezen we : “Toen werden hun beider ogen geopend, en zij bemerkten, dat zij naakt waren; zij hechtten vijgenbladeren aaneen en maakten zich schorten.” Plotseling ziet de mens zichzelf van buitenaf, hij is niet meer in zijn lichaam geborgen, hij valt zichzelf op. Hij ziet zichzelf, reflecteert en ontdekt plotseling dat ook hij gezien wordt. Hij staat daar open en bloot. Dat is het begin van het drama van de zichtbaarheid. Zijn eerste reactie is terug te keren naar de onzichtbaarheid. Toen “verborgen de mens en zijn vrouw zich voor den Here God tussen het geboomte in den hof.”

Wie van schaamte in de grond wil zinken, wil niet alleen een daad, maar ook zichzelf als dader, ongezien maken. Zo iemand zegt “nee” tegen zichzelf. Dat is de eerste gespletenheid in het paradijselijk zichzelfzijn, dat voortaan met een nee besmet blijft. Ontkenningen leiden uiteindelijk tot vernietigingen, zoals het verhaal van Kaïn en Abel leert. Kaïns offer werd door God afgewezen, er werd dus “nee” tegen hem gezegd. Dat drukt zwaar op Kaïn, hij zoekt verlichting door het “nee” op zijn broer af te wentelen : hij doodt hem.

Laten we nog wat langer bij de zondeval stilstaan. Wat is eigenlijk zo “kwaad” aan die boom van de kennis, dat God hem taboe verklaart? Kennis van goed en kwaad kan op zichzelf toch niets kwaads zijn, al is het maar omdat God de mens dit onderscheid al heeft toevertrouwd toen Hij hem met het verbodene confronteerde. Wilde God soms een gehoorzaamheidstest afnemen en is de verboden boom van de kennis misschien een soort “Gesler-hoed”? (Gesler was de landvoogd aan wie Wilhelm Tell ongehoorzaam was. Gesler wilde dat iedereen zijn hoed, die op een paal stond, groette, maar Wilhelm Tell weigerde dat). In elk geval roept het verhaal van de zondeval de vraag op of de wet er is vanwege de zonde of de zonde vanwege de wet. Het was Paulus die deze vraag in zijn kritiek op het “oude verbond” heeft opgeworpen.

In het zevende kapittel van de Brief aan de Romeinen houdt hij de volgende beschouwing : sinds dat eerste verbod in het paradijs leeft de mens onder de “wet”. Maar de wet lokt de overtreding uit. “Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet. Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet; immers, ook van de begeerlijkheid zou ik niet geweten hebben, indien de wet niet zeide : gij zult niet begeren. Maar uitgaande van het gebod, wekte de zonde in mij allerlei begeerlijkheid op; want zonder wet is de zonde dood.”

De wet lokt de overtreding van de wet uit. Hij wekt bepaalde voorstellingen en die gelden volgens het verhaal van de zondeval als vergrijp en zonde. Dus niet de kennis van goed en kwaad is op zichzelf iets kwaads, maar wat Adam en Eva ervan verwachten. En dat is wat de slang ze influistert. “De slang echter zeide tot de vrouw : Gij zult geenszins sterven, maar God weet, dat ten dage, dat gij daarvan eet, uw ogen geopend zullen worden, en gij als God zult zijn, kennende goed en kwaad.”

Zo krijgt de kennis van goed en kwaad een nieuwe dimensie. Ze duidt nu op het verlangen als God te willen zijn, almachtig : een goddelijk verbod kunnen overtreden zonder kwalijke gevolgen. Alwetend : goed en kwaad kennen in de zin van alles kennen wat tussen hemel en aarde is. Het goddelijke verbod perkt de mens in. Hij mag niet alles doen en niet alles weten. Mag hij dat niet of kan hij het niet? Hij kan het niet omdat het hem uiteindelijk niet ten goede komt. En omdat hij zichzelf ermee schaadt, mag hij het ook niet. De mens mag niet te veel willen weten, hij moet weten wat hem betaamt. Hij mag ook niet alles willen zien, hij moet het verborgene respecteren.

Een later verhaal, over Noach en zijn zonen, gaat eveneens over dit vergrijp van de kennis. Noach ligt “ontbloot” in zijn hut zijn roes uit te slapen. Zijn zoon Cham ziet zijn vaders “naaktheid” en haalt zijn twee broers erbij. Maar die weten hoe het betaamt. Ze naderen hun vader met afgewend gelaat en dekken hem toe. Als Noach wakker wordt en hoort wat er is gebeurd, vervloekt hij zijn zoon Cham, want die had willen zien wat voor hem beter verborgen had kunnen blijven. Het verhaal van Cham legt het wellustige aspect in de wil tot weten bloot. De mens had zekere verwachtingen van de vruchten van de kennis. De slang die hem die verwachtingen influisterde is nog geen zelfstandige macht van het kwaad, nog geen duivel. De mensen worden door hun eigen verlangen in verzoeking gebracht, ze zijn toerekeningsvatbaar. Bij vrijheid hoort verantwoordelijkheid en daarom ook de neiging de verantwoordelijkheid af te schuiven. Adam probeert zich eruit te praten door de schuld bij Eva te leggen, die op haar beurt de slang beschuldigt, wat God niet kan aanvaarden. (Hij is toch zijn Schepper en ook Almachtig en Alwetend, dus wist hij ook vooruit dat dit zou gebeuren?)

In het verhaal van de zondeval staat niets over een buitenmenselijke macht van het kwaad waarop de mens zich zou kunnen beroepen door zich als slachtoffer te afficheren om zichzelf op die manier vrij te pleiten. De zondeval is - ondanks de slang - een verhaal dat zich alleen tussen God en de mens afspeelt.
Pas later groeit de slang uit tot een zelfstandige macht, een goddelijk-antigoddelijk personage.

De Baruch-Apocalyps, een gnostische variant op het verhaal van de zondeval, vertelt bijvoorbeeld de volgende gebeurtenis :
“En God zei tot Michaël : "Steek de loftrompet en roep de engelen bijeen opdat zij het werk mijner handen, dat wat Ik schiep, aanbidden." En de engel Michaël blies op de bazuin en alle engelen verzamelden zich en vereerden in volgorde van belangrijkheid Adam. Maar Satanael aanbad niet en zei : "Ik vereer geen leem en afval." En hij zei : "Ik zal mijn troon boven op de wolken plaatsen en gelijk zijn aan de allerhoogste." Daarom verstootte God hem met zijn engelen, ver weg van zijn aangezicht, zoals de profeet sprak : "Allen die God haten werden verwijderd, weg van zijn aangezicht en van de heerlijkheid van God." En de Heer beval de engelen het paradijs te bewaken. En ze traden binnen om God te eren. Toen ging Satanael en trof de slang. En hij veranderde zichzelf in een worm en zei tegen de slang : "Open je bek en slik me door." En hij kroop over de muur het paradijs in, met de bedoeling Eva te verleiden. "Om haar werd ik uit de heerlijkheid van God verdreven." En de slang slikte hem in en ging het paradijs binnen en vond Eva. En hij zei : "Wat gelastte God je te eten van de zaligheden van het paradijs?" En Eva zei : "We eten van elke boom in het paradijs, alleen van die boom gebood God ons niet te eten." Toen Satanael dat hoorde zei hij tegen haar : "God misgunt jullie het onsterfelijke leven. Maar neemt en eet en je zult zien, en geeft ook Adam." En ze aten beiden en de schellen vielen hen van de ogen en ze zagen dat ze naakt waren.”

Uit de vroeg-christelijke tijd, toen gnostische en manicheïstische wereldbeelden hun invloed deden gelden, zijn ons talrijke soortgelijke getuigenissen overgeleverd. Het kwaad wordt de duivel, de antigod die wedijvert om de ziel van de mensen. De kerkvader Irenaeus, die leefde in de tweede eeuw na Christus, was een van de eersten die het standpunt uitdroeg dat Jezus de mensen door zijn dood van de macht van de duivel had vrijgekocht. De tweestrijd tussen de duivel en Jezus is voor het geloof van het gemene volk een belangrijk motief geworden van de christelijke verlossingsleer.

De personificatie van het kwaad tot een zelfstandige macht aan gene zijde van mens en God bereikt rond de dertiende eeuw haar hoogtepunt. Rond die tijd komen alle belangrijke lijnen in het beeld van de duivel samen. De canon is zorgvuldig geformuleerd en de afzonderlijke elementen kunnen voortaan op de meest fantastische manieren gecombineerd worden.
De duivel verschijnt in de opgezweepte natuur, in stormen, aardbevingen, in lawines die zich met donderend geraas omlaag storten, in omvallende bomen, in de springvloed. Hij verschijnt als hond, als zwarte kat, als raaf en gier, in menselijke gedaante met een bokken-poot, in een wolk van stank. Soms gaat hij in het zwart gekleed en is hij slank, dan weer wentelt hij zich kogelrond door de modder. Hij kan vliegen en komt door de schoorsteen. Als succubus ligt hij tussen de mannen en zorgt dat ze zich niet kunnen voortplanten en dat hun de lust vergaat. Als incubus ligt hij op de vrouwen en zorgt dat ze geil worden. Hij personifieert al het verkeerde : heksen laat hij zijn achterste kussen, het Onze vader bidt hij achterstevoren. De duivel wordt Gods vijand, maar toch eist ook hij het godsgeloof voor zich op. Je kunt niet in de duivel geloven zonder ook in God te geloven. De duivel ontmoet je zogezegd halverwege God. Hij is de tegenstrever en zal na de dood van God mét hem van het toneel verdwijnen.

In het verhaal van de zondeval speelt zoals gezegd de duivel nog geen rol. Hier gaat het alleen om het risico van de vrijheid. Dit verhaal vertelt waaraan geschiedenis eigenlijk ontspringt. Ze begint namelijk als straf. Geschiedenis is kennelijk iets waartoe je wordt veroordeeld. De vrouw wordt gezegd : “Ik zal zeer vermeerderen de moeiten uwer zwangerschap; met smart zult u kinderen baren en naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.”
De voortbrenging van de mens door de mens wordt een moeizame en pijnlijke zaak, waarbij opvalt dat het verlangen naar de man voor de vrouw als een straf geldt. En de straf voor man én vrouw is de arbeid. “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot den aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.”

De geschiedenis begint dus als de mens het beste heeft verloren. Er blijft de mensheid niets anders over dan de arbeid en de voortplanting te adelen. Zij moet de vlucht in de beschaving beginnen.
In dit oude verhaal over het begin vinden we een antropologie van het kwaad : de mens heeft de rampen die hem in een lange verwarrende geschiedenis zullen overkomen over zichzelf afgeroepen. Het kwaad — wat het van geval tot geval ook moge zijn — is door hem in de wereld gekomen. De geschiedenis begint met een bedrijfsongeval van de vrijheid en zo gaat het ook verder. Kaïn, de zoon van Adam en de moordenaar van zijn broer, wordt de tweede oervader van de mensheid, en wat zijn nakomelingen vervolgens aanrichten overtreft Gods stoutste verwachtingen. “Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, berouwde het den Here, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart. En de Here zeide : Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van den aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.” (Weer hetzelfde gelul over iets dat Hij geschapen heeft, ook de dieren hebben dus gezondigd?). God stuurt de zondvloed en alleen voor Noach en zijn gezin maakt hij een uitzondering. Deze ene rechtvaardige mag overleven en wordt aldus de derde oervader van de mensheid.

Weer een nieuw begin. Maar inmiddels is God veranderd. (Onbegrijpelijk?) Hij berust erin dat “het kwaad” in de mens huist. (Wist de Alwetende dit dan niet?) Was God eerst fundamentalist, nu is Hij realist geworden. Hij heeft Zijn schepsel door en door leren kennen (Hij heeft dus eindelijk door dat hij een slechte Schepper is en een onbekwame vakman?) en is antropoloog geworden. Hij verandert, Hij is niet alleen machtig, Hij wordt ook genadig. Hij kan begrip opbrengen voor de mensheid en belooft : “Ik zal den aardbodem niet weer vervloeken om den mens, omdat het voortbrengsel van des mensen hart boos is van zijn jeugd aan.”

Na de zondvloed geldt ook voor God de grondstelling : we moeten leren met het kwaad te leven. Het kwaad behoort, althans volgens het Oude Testament, voortaan niet alleen tot de conditio humana maar ook tot de conditio divina. Misschien heeft de goddelijke wereldhoeder in de spiegel van de mens zelfs geleerd het kwade aandeel in zichzelf te ontdekken. Dat is de omgekeerde formulering van de stelling dat de mensen God uitvonden toen ze het kwaad als mogelijkheid van hun vrijheid ontdekten en een manier zochten om ermee te kunnen leven.

De omgang met het kwaad maakt vindingrijk. God sluit een verbond met de mens : Hij belooft de instandhouding van de wereld en de mens belooft zich aan de geboden te houden die God na het doorstaan van de zondvloed over hem uitvaardigt (een voorbode van de “tien geboden”). Hij delegeert het strafrecht aan de mensen en zelfs voor de ergste gebodsovertreding - moord - wordt het gerechtshof van de mens ontvankelijk verklaard. “Wie des mensen bloed vergiet, diens bloed zal door den mens vergoten worden.” Herinneren we ons dat, toen Kaïn de broedermoord beging, God zichzelf nadrukkelijk het strafrecht had voorbehouden : “En de Here stelde een teken aan Kaïn, dat niemand, die hem zou aantreffen, hem zou verslaan.”

Met het strafrecht moeten de mensen zich nu tegen elkaar beschermen. Weliswaar blijven ze kinderen Gods, maar onder elkaar zijn ze volwassen geworden en moeten hun zelfbehoud in eigen hand nemen. God garandeert betrouwbare voorwaarden : er zal geen zondvloed meer komen. Na de zondvloed ontkomt de mens dus aan de afgrond van het kwaad via een verbond met God, dat tevens een maatschappelijk verdrag is. Dat is de tweede schepping. De eerste schepping temt de chaos, de tweede schepping het kwaad in de mens. Hier blijkt hoe fundamenteel de aanvankelijke chaos en het kwaad met elkaar samenhangen. Beide verlangen een schepping in de zin van een overwinning. Eerst de schepping van de wereld, vervolgens die van de maatschappij.


Rüdiger Safranski : Het kwaad : het drama van de vrijheid, Blz. 17-26.
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor els » wo 30 aug , 2006 20:56

Eerst moet je dus vastleggen wat goed en kwaad zijn, en vervolgens kun je beweren dat je mensen de vrije keuze hebt gegeven om goed of kwaad te doen.

Het klinkt leuk, maar ik vind dat je eerst op een redelijke manier moet bepalen wat goed is en wat kwaad is. Als het zomaar moet afhangen van de grillen van instabiele figuren, of van wat jaloerse en snelbeledigde wezens zoals de goden 'kwaad' vinden, ben ik niet bereid me aan hun normen te houden.

Er zijn wel mensen die vinden dat 'goed' en 'kwaad' helemaal menselijke constructen zijn, en in werkelijkheid niet bestaan. Maar ik vind het op zich niet verkeerd als we proberen te bepalen welk gedrag wel en niet wenselijk is voor het welzijn van het individu en de samenleving. Het uitbesteden van zo'n analyse aan de goden is echter het meest schadelijke wat we kunnen doen.

God garandeert betrouwbare voorwaarden : er zal geen zondvloed meer komen.


Is die Rüdiger Safranski iemand die gelooft dat de tsunami en de aardbevingen van Bam en in Pakistan straffen van god zijn? Is dit het resultaat van jarenlang schoolgaan en vervolgopleidingen? Dan wordt het echt de hoogste tijd dat de rede weer eens massaal wordt ingezet om de mensheid tegen deze manier van denken te beschermen.
els
Beheerder
 
Berichten: 3134
Geregistreerd: zo 14 jul , 2002 22:08
Woonplaats: Amsterdam

Berichtdoor willy » vr 01 sep , 2006 13:39

Daag Els,

Wat is goed en wat is slecht? Voor een kannibaal is mensen eten niets verkeerd, integendeel, het is voedsel waardoor hij kan overleven. Wij vinden dit natuurlijk walgelijk. Zelf een hond of een kat eten vinden wij slecht, maar een paling levend stropen vinden wij normaal, alsook het levend koken van garnalen op de vissersboot. Ge moet ook de moed hebben om toe te geven dat gij en ik nog nooit in een toestand van totale uithongering hebben verkeerd, waar ons leven zou vanaf hangen.

Ik heb hier van u eens gelezen dat gij een volledige week niet totaal vegetarisch kunt eten, nou ik wel, ik ben al jaren vegetariër. Dus is vlees voor u een noodzaak? Voor mij is vlees iets dat reeds aan het rotten is eens dat het dood is.

Hebt gij ooit de film “Soylent Green” gezien met Charlton Heston, waar men van de dode mensen koekjes maakt? Uit noodzaak natuurlijk. Het is maar film, maar als de nood voor voedsel ooit zover komt dan eten wij allemaal koekjes van dode mensen, daar ben ik 100% van overtuigd, overleven is nu eenmaal de eerste drang in de mens, godsdienstig of niet.

Denk eens na hoeveel miljoenen tonnen vlees er verloren gaan van dode mensen, omdat wij nu eenmaal zogezegd beschaafd zijn. Wij laten ze met miljoenen in de Derde Wereldlanden liever doodgaan van de honger (nadat wij ze dan nog eerst uitgebuit hebben.) Moeten deze mensen aan goed of kwaad denken in hun toestand, ik geloof er niks van, ook zij wensen maar een ding, overleven.

Els, dit is niet persoonlijk bedoeld, al komt het misschien zo over, het is enkel mijn visie over de vraag wat is goed en wat is slecht in een wereld waar wij toch allemaal in moeten leven. Als ik God was had ik de wereld en de mens wel ietsje anders gemaakt, ook daar ben ik 100% zeker van.

Schiet niet op de pianist, willy
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat


Keer terug naar Wetenschap, filosofie en maatschappij



Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 1 gast

cron