Kwam in de DBNL nog een aardig stukje tegen dat dit bevestigd.
http://www.dbnl.org/tekst/pica002naau06 ... 1_0078.php
§. V. Of de Mahometaanen Venus aanbidden. (a) (De voorgaande Beschuldiging is, wanneer wy als Godgeleerden zullen spreeken, verfoeylyk; dog deeze is lomp, en tegen een Gezindheid die zig beroemd, alle de Afgoden te hebben uitgeroeit. De Mahometaanen, zegt men, bidden Venus aan, ten minsten deszelfs hoofd: Zoo zulks waar is, zoo is het nog vry wat erger, dan eenen God aan te bidden die lichaamlyk is. Zie hier wat van de zaak is.)
Daar is te Mekka, in den muur der Ca'aba, eenen zwarte steen, welke aldaar nog huiden ten dage word gevonden, hebbende de grootte van eens menschen hoofd, staande twee ellen en een derde boven den grond. De gene die naar den Tempel van Mekka in Pelgrimaadje reizen, betoonen grooten eerbied voor deezen steen, en kussen denzelven(b) (naar de wyze der Oostersche Volkeren.) Dit is, naar alle waarschynelykheid, 't geen gelegendheid zal hebben gegeven tot de dwaaling, waarover alhier 't geschil is; (en deezen zwarten steen is verandert geworden van gedaante, tot een hoofd van Venus.) Dit is onder de Christenen voor zoo onfeilbaar aangenoomen, dat onder de Vervloekkingen, welke zy eertyds deeden uitblixemen tegen de verloochenden, die, hunnen Godsdienst verlaatende, tot de Mahometaanen overliepen, men onder anderen dit Formulier vind: ‘Ik spreek den vloek uit tegen alle de gene, die de Morgensterre of Venus aanbidden, welke men in de Arabische taal Chabar, dat is gezegt de groote, noemd.’ Voeg hier by het getuignisse van Anna Comnena, (die geleerde Princesse van de XIIde Eeuw,) welke van deeze zelve Godheid meede gewag maakt(c) onder den naam van Chobar, en welke verzeekerd, dat de Sarazynen Astarté, dat is te zeggen de Maan, aanbidden: Dog die goede Princesse heeft zig daar in bedroogen, wanneer zy besloten heeft, dat de Mahometaanen dat gesternte aanbaden, om dat zy in derzelver banieren halve Maanen zag(d) staan. Glycas in zyne Jaarboekken(e) verhaald bynaa al het zelve, zeggende dat de Mahometaanen Venus aanbidden; dog op eene heimelyke wyze. De proef, welke hy daar van geeft, is, dat zy in hunne gebeden deeze woorden spreeken, Alla, alla, oua cubar alla. Een ander Auteur, in 't licht gegeven door M. le Moine, in zyne Varia sacra(f), zegt insgelyks, dat zy Venus, of den Zonnesteen* aanbidden, welken zy Oua noemen, een woord, dat in de Hebreeuwsche taal beteekend den waaren God(g). De Schryvers der Centuriae Magdeburgenses(h), na dit spreukje te hebben verhaalt,(i) voegen 'er nog een ander by, ten opzigte van Mahomet en eenen zeekeren Afgod, welken hy te Kadix zoude hebben gemaakt, en waar van zy ons wel hebben willen eene beschryvinge meededeelen, die zoo belachelyk als wydloopig is. Euthymius moet nog al eens op het Toneel komen. Dees zegt ons, dat de Arabiërs eene groote agtinge hebben voor de Morgensterre, 't geen zonder onderzoek is aangenomen van Selde-(a)Deeze gansche Voorreeden is van den Overzetter: zyne taal maakt hem altoos kenbaar.(b)In plaats van deeze Parenthesis, na de woorden, Kussen deezen steen, en betoonen grooten eerbied voor denzelven; staat 'er in 't Origineel: Vermits zy denzelven aanzien als voor eene gewyde zaak.(c)In haare Alexiades Bladz. 284.(d)De Mahometaanen, zegt zy, hebben de beeltenisse der Maan.(e)Part. IV. pag. 277.(f)Pag. 444.*Phosphorus.(g)En 't geen de Grieken (Groeculi) niet hebben verstaan; waarom dog dit agter gehouden? 't Is uit het Latyn, 't geen aan M.D*** zeer gemakkelyk valt.(h)Den goeden Overzetter leest nooit zwaare werken, invoegen hy geenen lust heeft gehad, om de Schryvers der Centuriae Magdeb. te leezen, nog om daar in na te zien, of zy dit verhaal wel of kwalyk hebben gedaan. De Heer Reeland spreekt daar niet van, maar hy zegt in 't Latyn, zoo ligt, dat een Leerling van 't zesde school dat zoude konnen zamenstellen en verklaaren, Autores Centuriarum, enz. praeter illam (scilicet Venerem) meminerunt enz.(i)Centuria VIII. p. 511. [p. 157] nus,(a) in plaats dat hy den Griekschen Monnik had behooren te berispen over zulk eene tastelyke fabel; dog verre daar van daan, Seldenus gaat nog verder, tragtende, zoo hy maar best kan, te bewyzen, dat de Mahometaanen Uranie, dat is naar allen schyn te zeggen de Godinne(b) des Hemels, aanbidden; hy brengt by, het zelve Formulier dat Glycas aanhaald, Alla oua Cubar, of Cabar alla; waar in hy eene groote Godinne of eene magtige Godinne vind(c) (en deeze Godinne is Venus, of de Maan, of Uranie, en altoos is daar den eenen of den anderen Afgod onder verborgen.)
Dog, behoudens alle de agtinge, welke ik aan de geheugnisse van dien grooten man en van alle anderen schuldig ben, hebben zy zig zeer grovelyk bedroogen. De Mahometaanen hebben nog Goden nog Godinnen, (en daarop verklaaren zy zig genoegzaam in hun groot Formulier des Godsdiensts, 't welk den voornaamsten grond hunner Godgeleerdheid is; daar en is geenen anderen God, dan God zelf, den grooten God, Schepper des Hemels en der Aarde.) Aangaande nu de woorden Alla en Cubar, die zyn van het mannelyk geslagt, en passen op geene Godinnen. 't Geen Seldenus bedroogen heeft, is het getuignisse van een zeer verdagt Auteur(d) van de XIde Eeuwe, die(e) het zelve gewaande Formulier der Mahometaanen van Alla oua enz. aangehaalt hebbende, daar in deeze verborgendheid der ongeregtigheid vind. Alla, zegt hy, beteekend God, Oua beteekend groot, en Cubar groote Maan, of groote Venus, 't geene zaamengeschaakelt zynde, deezen letterlyken zin uitleeverd: God is den grooten God, en de Groote, dat is te zeggen, de Maan, of Venus, is de Godinne.(f) (Een treffelyk Overzetter, om ons de Jaarboekken des weerelds en der Kerke op te geven!) 't Was beeter met andere Auteuren te zeggen,(g) dat de oude Arabiërs Lucifer, dat is te zeggen de Morgensterre, die genaamt word Chabar, hadden aangebeden, tot de tyden des Keizers Heraclius toe. Den Heiligen Hieronimus heeft al meede geschreeven,(h) dat de Arabiërs en de Sarazynen Lucifer, of de Morgensterre, aanbaden. 't Is eene zaake, die zeeker, en in de Historiën beweezen is, dat Mahomet by zyne komste alle de Afgoden heeft afgeschaft, zoo als zulks kan worden gezien uit een geschrift dat in de XIIIde Eeuw gezonden is aan den Paus Gregorius den Negenden, waar van Mattheus Paris in deezer voegen spreekt, in zyne Historie van Hendrik den Derden Koning van Engeland:(i) de Mahometaanen, zegt hy, hebben van Mahomet geleert, om eenen afkeer te hebben van alle Afgoden.