DE HOLDA-MYTHEN

    

§ 7

Slotbeschouwingen.


Na al hetgeen in de vier laatste paragrafen werd gezegd, zal het thans mogelijk zijn een oordeel te vellen over de verschillende verklaringen, welke men van het wezen der godin heeft gegeven. Met verwijzingen naar de laatste bladzijden van hoodstuk I en II moge hier worden herhaald dat deze verklaringen zich vooral te wachten hebben voor eenzijdigheid, aan welke fout zich zoovele Folkloristen schuldig maken die eene natuur-mythische beschouwing geheel verwerpen. Doch ook deze laatste is wederom niet de alleen ware, en ook hare overdrijvingen zijn vele. Men kan nu eenmaal niet alles verklaren, en door dit toch te willen doen vervalt men in een spitsvondigheid als die van Schwartz. Hij merkt op dat Mannhardt, G.M s. 540 onverklaard laat waarom de eene norne haberstroh spint. Het is, zegt hij, ein deutlichter Hinweis auf den Blitzickzack. Denn das Verwirrtsein ist eben das charakterische des Habesrtroh's.

Van den Bergh heeft dit reeds ingezien. Sommige mythen, zegt hij, moeten historisch, andere physisch, andere symbolisch "geduid" worden. Hij geeft de voorkeur aan het verouderde euhemerisme: Bij de meeste mythen ligt een of andere ware "daadzaak" ten gronslag. De sagen van aardmannetjes ontstaan door het ontdekken van goudmijnen of het vinden van tempelschatten. Woordenboek, inleiding blz XXXII, XXXIII.
Evenmin is er reden om in Holda te zien eine in das Gewitter umhergehende und dann hexenartig werdende Sonnefrau.
A priori wordt door hem alles tot eene onweêrsmythe herleid. Wenn Berchta einmal der spinnenden Sonnejungfrau gegenüber tritt, sie blendet, ihren Wocken verwirrt, oder im Schwefelgeruch des Blitzes besudelt, dann aber auch mit blutiger Hand selbst ihre Spindel schleudert so haben wir in Parallele zu dem Wurf des Zeus (rubente dextera jaculatus arces) hier ganz speciëll die im Blitzwurf ihre Spindel schleudernde Blitzgöttin, in besonderer persöhnlichkeit gefasst. A.w., s. 236. Ursprung der Mythologie, s. 245.

268

Asmus, die evenals Schwartz een beslist natuurmytholoog is, gaat toch bedachtzamer te werk. Hij verdedigt zijn standpunt aldus:

Terwijl bij de Grieken, door hunne hoogere ontwikkeling en meer geestelijke opvatting der godengestalten, haar oorsprong uit natuurverschijnselen op den achtergrond wordt gedrongen - treedt bij de Germanen die oorsprong nog duidelijk aan het licht. De gestalten der Germaansche goden en de hoofdpraedicaten, hun toegeschreven, herinneren duidelijk aan den oorspronkelijken natuurmythus. Dit komt omdat, trots de zedelijke diepte van hunnen godsdienst, zij toch de aesthetische zijde daarvan niet tot ontwikkeling hebben gebracht. Vandaar dat alles wat niet direct tot het gebied der zedelijke opvatting behoorde den natuurlijken oorsprong helder laat zien.
Idun valt van den wereldboom en blijft stil liggen: dit heeft geen zin, tenzij men aan de afvallende bladeren denkt.
Men leze b.v. van zijn boek I, 184 ff. Of ook: Eene jonkvrouw (het hemelwater) wordt door de speer des ridders (den bliksem) bevrijd (het gaat regenen). !, 112.

269

En er valt niet aan te twijfelen. De machtige indruk, door de natuur en hare verschijnselen op den mensch gemaakt, deed in hem de godsdienstige idee ontwaken en schonk het aanzijn aan de meest verheven mythen. Het heeft dan ook niet alleen veel schijn van waarheid, maar ook eene groote mate van aantrekkelijkheid om in de natuur ook den oorsprong van alle mythenvorming te zoeken en - te vinden. Dan wijst, om bij onze godin te blijven: het goud in de sprookjes van frau Holle en varianten op het morgenrood; het weefsel dat zij wordt gezegd op te hangen om te drogen is de wolk met gouden randen, waarachter de zon schijnt; zij zelve "de hemelsche lichtgodin, die bij voorkeur in de wolken verblijf houdt."

Dan wordt frau Holla als nachtgodin de geefster van den dauw; of is "gelijk Huldra de wisselende maan"; of beschouwt men "der Vollmond als natürlichsten Naturkern unserer Holda." dan zoekt men, omdat het chthonisch karakter der godin in het oog springt, den middenweg, door te zeggen: Als Wasserfrau empfängt Holda die als Wasserhauch gedachten Seelen bei sich in der Wolke, in dem Wolkenbrunnen und Wolkenberge. Diese Vorstellung wurde später auf der Erde localisiert.... Eene dergelijke verbinding en samensmelting is ook deze, dat der Grundgedanke der Göttin ist die ernährende, fruchtbare Natur, sei es die regenschwangere Wolke, sei es die fruchttreibende, von den Himmelsmächten befruchtete Erde, en, eenzijdig, weêr de laatste Wahrscheinlicht ist Holla oder Hulda die Muttererde Hertha und ihr Zug auf der Welt kundigt der Flur Ruhe, Erholung an.

270

Voor deze eenzijdigheid bewaart de wetenschap van het Folklore, die er de aandacht op vestigt, dat nog zoovele andere factoren bij de mythen-vorming in het spel geweest zijn. Want het kenschetsende dezer methode zoeke men niet in de bronnen, die zij aanwees en zelve onderzocht; ook de meest overtuigde natuur-mytholoog stelt zijne onderzoekingen in bij volks- en bijgeloof en sprookjes en legenden. Maar hierin, dat zij de oogen opende voor de ethnologische en anthropologische zijde van het vraagstuk der mythenverklaring, zooals in hoofdstuk I in het breede werd aagetoond. Gewis zal, wanneer eenmaal meer mythenkringen door deze school zijn behandeld, blijken dat ook hier eenzijdigheid bestaat, en met met name den invloed der natuurbeschouwing buiten rekening laat en vaak te veel gewicht hecht aan parallellen, bij wilde volken aangetroffen. Deze overdrijving zal voeren tot een te rationalistische, nuchtere verklaring van de godsdienstige voorstellingen der mensheid.

Doch rijke vruchten kan de beoefening van de Godsdienstwetenschap verwachten van een eendrachtig samenwerken der twee scholen, die elkander thans fel bestrijden. Een veld van onderzoek, niet beperkt tot de woonplaatsen van één ras, volk of stam, maar een dat slechts begrensd wordt door de grenzen der aarde zelf; een open oog voor de waarheid van het feit dat de cultuurvolken eenmaal geweest zijn wat nu de wilde stammen nòg zijn; dat onbegrepen godsdienstige voorstellingen der eerste dus kunnen verklaard worden uit die der laatste; dat naast de natuur ook maatschappelijke en huiselijke verhoudingen, overgeleverde gebruiken, vereering der afgestorvenen en wat niet al, invloed op de mythenvorming geoefend hebben; al deze dingen neme de mytholoog van de Folkloristen over.

271

Doch daarom niet geheel de oude paden verlaten! De macht van de taal, den invloed van onbegrepen woordvormen op de vorming der mythen; de aangrijpende schoonheid der natuur, de vreesverwekkende grootschheid harer werkingen, harer worstelingen; de tot dankbaarheid stemmende overvloed harer zegeningen, niemand mag deze alle voorbijzien, waar hij de godsdienstige voorstellingen en meeningen der oude volken wil doorgronden.
Naar deze beginselen trachtte ik de Holda-mythen te bewerken. Ook de bemiddeling tusschen twee tegenstrijdige richtingen is eene methode op zich zelve. En de waarde dezer laatste mete men niet af naar de mate van helderheid waarmede Holda thans vóór ons staat.
Ten slotte zij nog eens herhaald dat dit Folklore voor den mytholoog bijzaak, middel blijven moet. De Folklorist en anthropoloog verzamelen, ordenen, en gebruiken hun aldus verkregen materiaal hoofdzakelijk tot het ontwerpen hunner geschiedenis van de ontwikkeling der mensheid in den algemeenen zin. Doch, die een der oude godsdiensten wil leeren kennen en waardeeren, make zich van den aanvang af helder en duidelijk dat zijne wegen elders liggen, en dat, waar hij eene methode ten deele overneemt van een ander gebied, hij daarom niet tevens het doel overnam.

272

In de cultuurgeschiedenis der volken is den theoloog de godsdienst zoowel van ouden tijd als van heden, de eerste en voornaamste factor. Hare ontwikkeling, haren invloed na te gaan is zijn wensch. Den langen draad dier ontwikkeling van de godsdienstige aandoeningen en ervaringen in het leven der menschen zooveel mogelijk naar den aanvang toe te volgen, daarheen gaat zijn streven uit. Want het heden steunt op het verleden en het Germaansche Christendom wordt niet begrepen, noch geheel gewaardeerd, indien men niet den stam kent, waarop het werd geënt.

Indien maar duidelijk blijkt dat men tot dit einde op bedachtzame wijze van het Folklore wenscht gebruik te maken, dan neemt deze nieuwe richting ook weldra hare plaats in onder de hulpwetenschappen in den Encyclopaedie der Godgeleerdheid en vervult met eere hare taak in de afdeeling der Godsdienstwetenschap.



§ 7

Slotbeschouwingen.




DE HOLDA-MYTHEN