DE HOLDA-MYTHEN

    

§ 6

Holda en de weersverschijnselen.

Als een gansch andere godheid treedt Holda op in het gedeelte harer mythen, dat wij thans behandelen gaan. Hier heeft zij macht over den stormwind en vliegt zelve in den storm mede; hier brengt zij regen en sneeuw; hier roept men haar aan om zonneschijn en een helderen hemel.

Hoe geheel verschillend van haar chtonisch karakter, van hare huiselijke bemoeiingen! Wel is waar kan men, langs een omweg redenerend, beweren, dat regen en zonneschijn met de vruchtbaarheid der aarde zóó nauw samenhangen dat dezelfde godin als schenkster dezer beide gaven kon gedacht worden, maar daartegenover staat een menigte andere feiten, die ons verbieden een dergelijk besluit te trekken. Neen, wij zullen zien dat waar Holda tot nu toe als eene afzonderlijke godin optrad, bij wie eene vroegere eenheid met Frigg slechts zelden aan het licht trad, zij in deze mythe in de meeste punten met de oppergodin samenvalt, waaruit volgt dat ook deze primair, de andere secundair zijn.
Holda trekt mede in den stormwind.
De geijkte, traditioneele voorstelling van den storm is in het Duitsche Folklore de jachtstoet, die over de hoofden der menschen heentrekt in de lucht, waarbij men de honden huilen hoort en het hallo-geroep van den jager verneemt, en die ieder kent als de wilde jacht, al ware het slechts door Bürgers poëtische inkleeding der sage in zijn gedicht: Der wilde Jäger,
Der Wild- und Rheingraf stiess in 's Horn
Halloh, halloh zu Fuss und Ross!

239

Het is aantewijzen dat onder de vele vrouwen die in den loop der eeuwen allengskens tot de wilde jacht zijn gaan behoren ook Holda voorkwam, waarom Grimm haar ergens windsbraut en wirbelwind noemt. In Frankenhausen trekt Holda rond aan het hoofd der wilde jacht, in Schwarza (Thüringen) in gezelschap van der treue Eckhart. In Häsloch en Grüneworth is haar paard dan met klokjes versierd en de bewoners roepen: Horcht der Rollegaul (Hollegaul) zieht um! Dan vervolgt zij een of ander spookachtig wild. Wanneer men in sommige streken van Oostenrijk het stooten in den hoorn, hondengeblaf en hallogeroep hoort in den nacht, dan zeggen de menschen sidderend tot elkander dat Wodan en frau Holke dor de lucht stormen. Heksen beweren dat zij op hare nachtelijke tochten door Holda worden aangevoerd. Alberus spreekt, zooals wij reeds zagen, van viel Weiber die frau Hulda had uitgezonden.

Onder de Carnavals-feestelijkheden der middeleeuwen, door Vulpius in zijne Ciriositäten I, 547, 553 medegedeeld, komt ook deze voor:

240

Onder de optochten, in dien tijd gehouden, kwamen ook voor Wodan, Holda en de wilde jacht. Op een paard gezeten, verscheen frau Holle in den stoet, in den hoorn stootend, (naar luidt van het oude volksliedje):

Durch Feld und Wals
Das Horn erschallt
Frau Holde kommt hu, hu!
Ihr Schätzlein das bist du!

Met de zweep slaande. En men zong:
Trara, trara, frau Holde ist da
Und kommt ihr das Schätzlein nah,
Das sie mit den Augen ersah
So führt sie ihn mit sich. Trara!

Wie daarmede bedoeld werd, bleek uit de persoon die dan volgde: Tannhäuser met den ganschen Venushof op een wagen.

Uit al deze dingen blijkt dat ook Holda in de wilde jacht gedacht werd. Evenwel deelt zij in deze functie hare plaats met andere, gelijk Berchta ook als godin der spinsters voorkomt. In Noord-Duitschland inzonderheid met Frigg.

Een boer rijdt een wagen met meel en hoort die alte Frick met hare honden aankomen. Weldra hebben ze hem bereikt en om de woede der beesten te stillen, strooit hij hun al het meel uit zijnen wagen voor. Dan vertelt hij later aan zijn vrouw: Mutter mir ist es schlimm ergangen: mir ist die alte Frick begegnet.
Asbjörnsen verhaalt in zijn: Om Gutten, som gik til Nordenvinden og kroevede Melet igjen, dat de Noordenwind den jongen tot driemaal toe het meel ontneemt, maar hij krijgt er kostbare geschenken voor in de plaats.

241

Duidelijk blijkt uit deze twee sagen dat het volk zich den stormwind als een vraatzuchtig monster voorstelde. Daarvoor zijn nog andere bewijzen aan te voeren. Toen het eens hard stormde te Bamberg, verhaalt Praetorius in zijn Weltbeschreibung, I, 429, nam een oud wijf een zak met meel, schudde die uit het venster in de lucht en zeide: "ga liggen lieven wind en breng dit aan je kind." Zij hoopte met dat meel den honger van den wind te stillen. Eene andere vrouw, minder goedwillig, zeide: "in plaats van hem te eten te geven, stak ik den hond liever dood", en zij wierp een mes het venster uit.

Gecit. naar Grimm, D.M. s. 529, anm. 1.
Ook in onze kinderliedjes wordt de wind in deze karaktertrek gepersonifieerd: Heb je niet gehoord van die holle bolle wagen waar die bolle Gijs opzat? | Hij kon schrokken, | Groote brokken | Een koe en een kalf | En een heel paard half | een os en een stier | en zeven tonnen bier | En een schuit met schapen | En nog kon Gijs van de honger niet slapen. Van Vloten, a.w. I, 27.
Grimm. In Chemnitz kan men den storm stillen als men een zak meel uitstrooit en er bij zegt:
siehe da wind,
Koch ein mus für dein kind.
In Noorwegen ontstaat de wervelwind als de reuzen in hunnen ketel roeren.
Elders maakt de duivel den stormwind. Grimm, D.M. 236, anm.1
Veelal echter is Frigg niet de aanvoerster van de wilde jacht, maar wordt ze door den wilden jager achtervolgd.

242

Alle verhalen dienaangaande stemmen nagenoeg woordelijk overeen. Soms komen twee vrouwen in plaats van de eene. Een paardenknecht was eens 's nachts bij de koppels aan een kruisweg, toen eene vrouw hem vroeg haar over den kruisweg heen te dragen. De man doet het en kort daarop komt de wilde jager met zijne honden. Ook dezen brengt de knecht over den weg en het duurde niet lang, of de wilde jager kwam terug en had de vrouw dwars over den zadel liggen.

Twee jongens zaten eens 's avonds in 't bosch bij hun vuur en zagen twee jonge vrouwen naderen en snel voorbijgaan. Kort daarop komt de Wauld op een zwarten hengst, de blaffende honden om zich heen. Hij vraagt aan de jongens of zij niet twee vrouwen gezien hebben, en deze wijzen hem den weg. Kort daarop keert de wilde jager terug: Quer über dem Hengste hängen mit den Haaren zusammen gebunden die beiden Frauenzimmer.
Verdoemden kunnen nooit zonder hulp eenen kruisweg overkomen (wegens den heiligen vorm).
In de volgende sage komt Frigg in Wodans plaats. In het huis van de jongen boer Warnke in Sukow bij Crivitz, rechts onder den deel bij den koestal, woonden twee onderaardsche vrouwtjes, die ongedoopte kinderen stalen en daarvoor de hare in de plaats legden. Daarom kregen de ongedoopte kinderen des nachts een licht bij de wieg.

243

Deze twee vrouwen zijn eens door de wilde jageres gehaald. Moeder Warnke zag haar te paard, de beide witte vrouwen met de haren te zamen gebonden voor zich over den zadel hangend. Dat de jagerin in deze sage in plaats van den jager komt, is zonder twijfel een latere verbastering, waarvan ik geen andere voorbeelden vond. Het is een op zichzelf staand geval, dat de algemeen voorkomende trekken geene geloofwaardigheid doet verliezen.

Te Pfaffenreuth bij Wünsiedl in het Fichtel-gebergte wordt het boschvrouwtje, das Moosweiblein, door den wilden jager vervolgd. De houthakkers, die medelijden met haar gevoelen, slaan in den stam van elken boom dien zij vellen drie kruisen. Dan kan het vrouwtje daarop uitrusten, want tot het teeken des kruises durft de wilde jager niet naderen. Als belooning laat het boschvrouwtje de houthakkers hertengeweien in het bosch vinden.
In het dorp Sabel is het een heks die de wilde jager vervolgt. Hij doodt haar en legt haar dwars over zijn paard.

Deze enkele voorbeelden mogen volstaan. Bij Jahn, 1 - 30, Bartsch I, 2 - 17, Panzer II, 66 - 73, kan men het verdere over dezen wilden jager lezen. Het staat bij de meesten vast, dat deze Wauld de oude Duitsche Wodan is, die in het volksgeloof tot een verdoemde werd. Ons is het er slechts om te doen na te sporen welke plaats Holda in de wilde jacht inneemt.

244

Naast Holda en Frigg komen nog Herodias en Diana in het gevolg van Wodan. Herodias, de dochter van Herodes, die door haar dansen middellijk tot den dood van Johannes den Dooper medewerkte, heeft zich op meer dan ééne wijze in de literatuur der middeleeuwen met sagen vermengd. Een der treffendste is wel deze, dat zij, in liefde voor Johannes ontstoken, zien moest hoe hij werd gedood. Het hoofd van den doode wil zij nog kussen, maar dit wijkt achteruit en blaast, waardoor Herodias voor altijd in de lucht zweven moet.

Grimm, D.M. 237, houdt het niet voor onmogelijk dat reeds in de 7e eeuw onder Diana Holda werd verstaan; het verdere aldaar s. 234 ff.
Men plaatst haar aan het hoofd der wilde jacht, naast Holda en Diana, of in hare plaats. Want ook Diana, de maangodin, nam het volksgeloof onder de wilde jacht op. Hare namen komen tezamen voor, o.a. bij denzelfden Burchard von Worms die ons ook een bericht over Holda gaf.

245

Illud etiam non omittendum, quod quaedam sceleratae mulieres retro post Satanam conversae, daemonum illusionibus et phantasmatibus seductae, credunt se et profitentur nocturnis horis cum Diana, paganorum Dea, vel cum Herodiade et innumera multitudine mulierum equitare super quasdam bestias et mult terrarum spatia intempestae noctis silentio pertransire ejusque jussionibus velut dominae obedire et certis noctibus ad ejus servitium evocari.
Aldus in een Züricher handschrift van 1393 vertaald:
140 v. Ovch ist dat nüt vnder wegen ze lassene oder ze übersehenne das etlich meintetigu wiber die da nach dem túvel sathan bekert sind, vnd mit der túvel verspottung vnd mit fantasiën oder trúmússe sint verwiset. Das die globent vnd veriehent das sie selber und ein grössu mengi wiben ritten vnd varen mit der heiden gúttinnen dú da heisset dyana oder mit herodiade vf etlichen walttieren in der nacht stilli dur vil ertriches oder landes. Vnd das si irem gebot gehorsam sien, als einer gewaltigen frouwen. Vnd das sú du selb g'ttinne ze benemten nechten rüffe zu irem dienst.
Naast Frigg en Holda, naast Herodias en Diana, wordt de jachtstoet in de lucht gevormd door heksen, verdoemden, nachtvrouwen en dergelijke. Een man uit Oisterwijk had in het jaar 1517 te Zaltbommel een proces bijgewoond en vertelde daarvan o.a.: "Ik heb 't bijgewoond te Bommel, dat er ook zoo'n heks ha' geprueft van de torture en doar goat ze alles zegge... da' ze op den Bloksberg mit Diana en Herodias ha' gedansen."

247

Het vreeselijk geraas van de wilde jacht, het geblaf der honden, het gillen der vrouwen, het gehinnik der paarden heeft men eeuwen lang gehoord, en nog heden ten dage is het geloof er aan niet uitgestorven. De menschen sluiten 's nachts hunne woningen, opdat niet een afgedwaalde hond binnen komen zal, of de wilde jager een paardenlende door het venster naar binnen werpe. Het bijgeloof heeft er eeuw in eeuw uit trekken aan toegevoegd en de oorspronkelijke mythe bijna onkenbaar gemaakt. Diana, Herodias, de heksen en feeën, de nachtvrouwen en verdoemden, het zijn alle toevoegselen. Oudste bestanddeelen vormden Wodan, Frigg en Holda.

Holda, oorspronkelijk adjectief van Frigg (wij zagen het reeds), heeft naar vele kanten zich zelfstandig ontwikkeld, zoodat zij geheel eene afzonderlijke godin werd. In dit gedeelte der Holda-mythe evenwel moet men haar beschouwen als nog één met de oppergodin, vandaar dat zij te dezen opzichte Friggs attributen en functiën overneemt. En in de legende van de wilde jacht is de herinnering bewaard, in sommige streken aan Frigg, in andere weêr aan Holda; vandaar de gelijkluidende berichten omtrent beiden.
Dat in sommige sagen twee vrouwen gejaagd worden, komt van de samensmelting van een Frigg- een een Holda-sage.

247

Hoe is nu dit geloof aan de wilde jacht ontstaan? Volgens den Zweedschen natuuronderzoeker S. Nilsson heeft het gedruisch en gegaggel, door de wilde ganzen, de groote en kleine tezamen, op hare tochten veroorzaakt, tot de legende van de wilde jacht aanleiding gegeven, en zoo oordeelt ook F.C. Progge Zierstorf in het Freumüthiges Abendblatt van 1832, nr. 121.

Eene andere oplossing der vraag klinkt euhemeristisch. In Mecklenburg, Priegnitz en het noordelijk deel van de Altmark trekt in de wilde jacht mede frau Gaue, Gode, (Gwode, Wode). Welnu, er leefde eens een rijke vrouw, Fru Gouden, die 24 dochters had, die allen, evenals de moeder, zóó verzot op de jacht waren, dat zij die boven den hemel verkozen. "Wanneer wij maar jagen kunnen,"riepen zij uit, "missen wij gaarne de eeuwige zaligheid!" Tot straf moeten zij nu eeuwig in de lucht jagen; de moeder als de jageres, de dochters als de honden.
Geheel van denzelfden aard luidt de uitlegging dat een graaf op Zondag door een kudde vee van arme boeren heenjaagt en daarom nu ook eeuwig moet jagen, wat elders weêr van een reiches Edelfräulein wordt verteld, die de akkers der boeren niet ontzag, dafür ist sie verwünscht worden in alle Ewigkeit mit dem Sturme dahin zu fahren, und wenn der sich nun erhebt so eilt sie ihm voran und wird von feurigen Ungethümer gejagt, die sie nirgens ruhen lassen. Deze laatste bijvoeging klinkt wederom natuurmythisch.
In Biesenthal. Kuhn, Märk. Sagen, s. 94, nr 167. Cf. Das Kloster IX, 534. Euhemeristisch is evenzeer de voorstelling dat hij zijne meretrix najaagt of de concubina van een geestelijk heer. Kuhn und Schwartz, s. 481, nr 115, 2.

248

Eene derde verklaring geeft Schwartz. Hij loochent, wij zagen het reeds, eine Entartung des alten Heidenthums im heutigen Volksglauben. En zoo schijnt de spookachtige verschijning welke wij de wilde jacht noemen hem der ursprünglicher Character der Gottheiten en de verschillende namen voor den wilden jager zijn: alte Beinamen oder Bezeichnuingen desselben Gottes.
De beteekenis der mythe is bij hem gelegen in de voorstelling van het onweder. Gelijk men bij een onweder midden op den weg gaat staan om niet getroffen te worden, zoo doet de wilde jager hèm geen nadeel, die midden op den weg loopt. Hij waarschuwt zelfs en roept: "Midden op den weg!"
Mannhardt, bij wien men nog enkele legenden over Holda in de wilde jacht vinden kan, denkt aan den stoet der afgestorvenen door Holda aangevoerd. Der Sturm treibt die Wolke vor sich her, und so trat Hulda an die Spitze des durch die Luft fahrenden Seelenheers. Diese Totenvolk enthält die Seelen Gestorbener jede Alters und Geslechts...man hört aus diesem Zuge Gesang von den jüngsten und Feinsten Kinderstimmen bis zu den gröbsten und ältesten Männerstimmen.

249

Holda, die an der Spitze der Seelen des wütenden Heers umfahrende Wasserfrau. Holda hegt in oder hinter der Wolke die Seelen der Verstorbenen, welche durch das himmlische Gewässer erneuert als Kinderseelen zu neuer Geburt auf die Erde zurück zu kehren bestimmt sind.

Ten laatste blijft nog deze opvatting te noemen over: gelijk Apollo of Hermes de nymfen of Hecate vervolgen, zoo jaagt de wilde jager de vrouw na. Dit is een overblijfsel der Wodan- en Frigg-mythe, waarin Frigg is de windbruid, venti conjux, de windstoot of wervelwind, die aan den storm voorafgaat.

Om het bijgeloof der wilde jacht te verklaren uit de vlucht der wilde ganzen is geheel onvoldoende om de vele trekken optehelderen, die wij aantroffen. Met zulk rationalisme brengt men de mythologie niet verder. Evenmin kan ik mij neêrleggen bij de meening dat deze oorsprong zou te zoeken zijn in het historisch feit van een graaf die den Sabbath niet heiligde en met de eeuwige zaligheid spotte. De wilde jacht is zoo algemeen in alle germaansche landen, dat men onmogelijk kan aannemen, dat zij uit één plaats zich overal heen zou verspreid hebben. Ik houd de sage van den graaf en fu Gaue voor eene locale omwerking der oude mythe.

250

Schwartz' hypothese eener basse mythologie wordt in casu naar het mij voorkomt niet gesteund. Dat Holda (nml. in de spookachtige verschijning in welke wij haar in deze zijde der mythe leerden kennen) Diana, Herodias, heksen en wie nog maar verder medetrekken, alle aan de oorspronkelijke mtyhe zijn toegevoegd, toen reeds het Christendom onder de Duitschers was opgetreden en Wodan van zijne hooge plaats was afgedaald, zal wel door niemand worden ontkend. Doch wat er dan overblijft, de vrouw dwars over den zadel, de jachthoornen, de zwarte hengst, de kruisweg, eindelijk de wilde jager (is Wauld dan primair en Wuotan secundair?) zelf, hoe kan dit alles bestaan hebben in een praehistorisch tijdperk vóór de vorming Duitsche mythologie? Waarom zijn juist die trekken bewaard gebleven en weêr "opgedoken" (s.v.v) in de sage, terwijl zij gerust hebbn in de eeuwen toen de godenmythen bloeiden? Waren er in dit praehistorisch tijdvak reeds zadels en kruiswegen en zakken meel? Ik ontken niet, dat sommige trekken b.v. de paardenlende, die Wuotan soms door den schoorsteen slingert, in dezen ruwen vorm geen bestanddeel van de mythe van den stormwind kan geweest zijn, doch zie niet in dat het latere volksgeloof dat naast veel fijne en schoone trekken toch ook andere van minder gehalte heeft ingeweven, ook niet van dit barbaarsche bijvoegsel de oorzaak kan geweest zijn.

De zielen der afgestorvenen trekken in den stormwind door de lucht onder aanvoering van Holda.

252

Aldus Mannhardt. En daarnaast anderen: Holda is de wervelwind, door den storm gejaagd.

Hier nu dient men wel te onderscheiden; alleen zóó kan men althans eenigszins licht krijgen in deze duisternis. Naar het mij voorkomt, heeft Mannhardt eene Holda-mythe verward met eene van Frigg.
Want Grimm heeft gelijk: wij hebben hier eene stormmythe.
Dit verband tusschen Wodan en den wind blijkt nog uit de volgende sagen: Over het dorp Sieber trekt de wilde jager alle zeven jaren met zijn gevolg heen. Hij komt met een windstoot aanstormen, waarin men jachtmuziek hooren kan. Pröhle in Wolfs Zeitschr. f. D.M. I, 197.
"De Keitumers van den ouden tijd (op het eiland Sylt) schijnen inderdaad zeer ijverige vereerders der Oud-Noorsche goden geweest te zijn. Zij offerden op heilige heuvels aan Wedn en Thor en Hel. In het noordwestelijk deel van het eiland, op een hoogte, ligt dicht bij het dorp nog een overblijfsel van zulk ene heuvel: Winsjhoog, of Wednshügel, gewijd aan Wedn, Weda of Wodan. De Friezen dachten zich Wedn als den opperkrijgsgod, die den zeekrijgers niet alleen de zege in den slag, maar ook wind op hunne tochten gaf. Cf. Hansen, a.w.s. 23. Veel wind beteekent krijg. Wolfs Zeitschrf. I, 202.
En daar Holda adjectief van Frigg was, ging wat de mythe oorspronkelijk van de gemalin van Wuotan verhaalde in sommige sagen op Holda over, in de meeste andere bleef het frau Gwode etc. In hoeverre reeds in den onbekenden bloeitijd der Duitsche mythologie aan de afzonderlijke Holda dit attribuut van Frigg (het heerschen over den stromwind) ten deel viel, is niet meer uit te maken; onmogelijk is het niet, dat men reeds toen in sommige streken aan haar macht over de winden toeschreef en niet meer aan Frigg, daar wij zullen zien dat zij ook regen en sneeuw geeft.

252

Deze Holda van den stormwind maakte het Folklore tot het spookachtige wezen dat met Diana, Herodias en de anderen rondtrekt, den Bloksberg bezoekt of verdwijnt in en Kyffhäuser.

Nader bevestigd door 't volgende, dat van de witte vrouw van Barchem wordt verhaald. Eens wierp een boer, die de witte juffer plagen wilde, een zeisenaanbeeld in de kuil te Barchem en riep:
Witte, witte, wit,
Hier breng ik oe ene spit!
De witte juffer volgde hem onder een losbarstenden storm op de hielen, zoodat hij zich slechts ternauwernood door de openvliegende deuren van zijnen dorschvloer redden kon. Het aanbeeld werd hem daar nog nageslingerd.
Cf. de reeds vermelde artikels van Janssen en Halbertsma in den Geld. volksalm. van 1842, blz. 192 en den Overijselschen van 1837, blz. 237.
Scherp moet daarvan evenwel onderscheiden worden de Holda die wij als doodsgodin lereden kennen. Zeker, zij trekt op aan 't hoofd der gestorven kinderen, gelijk Berchta, en brengt ze naar haar rijk, maar deze wandelingen zijn op de aarde. Zij moeten op haren tocht een rivier worden overgezet, boeren, schippers en meisjes hebben haar met de kinderen zien gaan. Zij is de Holda, reeds geheel van Frigg losgemaakt, gelijk wij haar beschouwden, sub. § 3, 4 en 5. Deze twee trekken heeft nu Mannhardt bijeengevoegd, terwijl anderen alleen den eersten of tweeden noemden.
Zagen wij boven hoe Holda als doodsgodin op aarde omwandelt, hier als de persoonlijk gedachte stormwind, is zij luchtgodin. Dat deze zijde van haar karakter in het Folklore zooveel minder bewaard bleef, dan de drie andere, welke vroeger het onderwerp onzer beschouwingen uitmaakten, wijst er al wederom op, dat de mythe zich te dezen opzichte slechts weinig van de Frigg-mythe losmaakte.

253

Holda brengt sneeuw.

Toen wij boven het sprookje van frau Holle en de varianten behandelden, bleef nog onverklaard dit, dat als frau Holle haar bed schudt, de veeren zoo rondvliegen dat men op aarde zegt: het sneeuwt. Daar paste deze trek niet; elk zag ook toen natuurlijk dat de sneeuw van boven kwam en niet van beneden uit de aarde. Hier moet hij worden ingevoegd.
Analoog aan dezen trek in het bedoelde sprookje is wat men in de Mark zegt, als het sneeuwt: frau Holle schütte ihre Bette aus und das seien die Federn, die herum flögen. Andere zeggen dan: Sie rüpfe ihre Gänse.
Grimm vermoedt dat een volksspreekwijze zooals: die aule wiver schüddet den pels ut voor 'het sneeuwt' met dezen trek identiek is. Göttin-hexe- nach dem stufengang solcher mythen.
Te vinden in het Idioticon Osnabrugense. Ein Hochzeitsgeschenk etc von Johann Christoph Strodtmann, Rector des Gymnasii zu Osnabrück, Leipzig und Altona, 1756. (L. Bibl.) en aldaar blz. 336 sub voce Pels: De aule Wijver schüddet den Pels ut: es schneyet. In alten Zeiten trugen Frauenspersonen viel Pelzwerk, folglich fielen ihnen auch die Flocken öfters ab, wenn der Wurm hinein kam. Overigens is de vergelijking van de sneeuw met vederen of wol niet alleen Duitsch: [Hebreeuws voorbeeld uit Psalm 147:16]. [Grieks voorbeeld Herodotus IV, 7 in fine]

254

Deze betrekking tusschen Holda en de sneeuw blijkt nog te meer uit de beschouwing van een feestdag van den Roomschen kalender. Den 5en Augustus viert de kerk den dag van Notre Dame aux neiges, Maria ad nives, Maria zur Schnee, Maria Sneeuw, Maria della neve. Op dezen dag gaan de Brusselsche kantwerksters naar het altaar der Madonna en bidden haar, om haar werk zoo wit als sneeuw te maken. De Roomsche kerk heeft een legende gereed om te verklaren waarom juist de 5e augustus aan Maria-Sneeuw gewijd is. Zij luidt aldus.

In het midden der 4e eeuw had een Romeinsch patriciër zijne goederen der H. Maagd toegezegd, indien zij hem wilde aanwijzen welk gebruik hij van zijn geld te harer eere maken moest. Toen viel, in den nacht van den 5e augustus, te Rome sneeuw, alleen op een zekeren strook gronds en niet daarbuiten, en verscheen Maria aan den rijken Romein en te gelijker tijd aan paus Liberius, om hun te verkondigen dat op die plek voor haar een kerk moest gebouwd worden. In het jaar 440 werd die kerk door Sixtus III ingewijd en opgedragen aan Santa Maria Maggiore.
Müllenhof verhaalt ditzelfde sneeuwwonder (op Johannisdag) nog van vijf kerken, en toen Eugenieus van Savoye in 1716 de Turken bij Peterwardein had geslagen, stichtte ook hij daar eene kerk voor Maria, omdat de H. Maagd zich aan de Oostenrijkers onder de belofte der overwinning in hetzelfde wonder had geopenbaard.

255

Das Kloster VII, t.a.p. Daar vind ik ook dat te Nivelles bij Namen eene kerk voor Marie aux Neiges staan moet. Baedeker spreekt wel van de kerk, maar niet met dien naam. De naam der stad klinkt als eene herinnering.
Een heer, in Waalwijk woonachtig, plaatste op den 5en Augustus een arreslede geheel opgetuigd op een wagen, spande er de paarden voor, kleedde zichzelven in pels en bont en reed zoo het dorp door. Dit wekte groote verontwaardiging bij de katholieke bevolking, die er eene belediging van Maria in zag. (Mondeling uit Waalwijk)

Deze legende is niet op Maria gemaakt, maar men kan aantoonen dat ze omwerking is van eene Duitsche sage, waaruit blijkt dat eertijds aan Holda de sneeuwval toegeschreven werd. Men oordele: Kaiser Ludwig führte allzeit ein Mariënbild an seinem Halse; nun begab sich's dass er ritt durch einen Wald, stieg ab seine Füsse zu decken und setzte dieweil das Bild auf einen Stein. Als er 's darauf wieder zu sich nehmen wollte, vermochte er es nicht von der Stätte zu bringen. Da fiel der König auf die Knie und betete zu gott: dass Er ihm kund thäte, ob er einer Missethat schuldig wäre, derentwegen das Bild nicht von dem Steine weichen wollte? Da hörte er eine Stimme rufen die sprach: soferne und weit ein Schnee fallen wird, so gross und weit sollt du einem Thumb bauen zu Mariën Ehre! Und alsbald hub es an vom Himmel zu schneien auf die Stätte; da sprach Ludwig: (niet zooals men, na al 't gebeurde, verwachten zou: Dies ist Marienschnee, maar) Dies ist Hilde-Schnee, und es soll auch Hildeschnee heissen. Daarop bouwde hij de kerk, en de stad die langzamerhand daaromheen oprees, heette (al wederom niet Mariaheim, maar) Hildesheim.

256

Men ziet het, de keizer is nog niet zulk een goed Christen en Maria-dienaar, of hij denkt bij 't vallen van de sneeuw dadelijk aan Hille en ook de stadsnaam luidt naar haar.

Het wapen dezer stad vertoont een in de lengte in rood en goud gedeeld schild, met een gekroonden helm gedekt, waarop een Mariabeeld tusschen twee vaantjes. Dat schild is volgens Nork het sneeuwdek. Er is geen reden om hier aan de valkyre Hilde te denken, die in de Noorsche mythologie niet een zoo belangrijke rol speelt, dan dat ze in geheel Duitschland voor de sneeuwgeefster zou zijn aangezien. Bovendien gingen wel Holda-mythen in Maria-legenden over, maar deze laatste kwamen niet van Hilde.
Holda geeft dus sneeuw, gelijk Zeus.
Als het sneeuwt, zegt men in Wildemann, met het oog op Holda, die alte Hexe zieht nach dem Brocken. Uit deze functie nu van Holda maakt Grimm op dat zij werd voorgesteld als ein himmlisches, die erde umspannendes wesen.

257

Het is moeielijk zich een zoodanig wezen voor te stellen, en dit bezwaar zal ook voor de oude Duitschers hebben bestaan. Meer waarschijnlijk dacht men zich de godin ergens plaatselijk, boven in den hemel, vanwaar zij de sneeuw zond, of ook van daaruit in den stormwind over de aarde trok. Wat ons bleek van Holda ten opzichte van wind en sneeuw, dat hier nml. haar oorspronkelijke eenheid met Frigg duidelijk uitkomt, geldt ook van haren invloed op een ander gedeelte der weêrsverschijnselen; zonneschijn en helderen hemel.

De bron waaruit wij onze kennis putten zullen voor deze functie onzer godin, toont tevens duidelijk aan hoe de wetenschap van het Folklore naar alle zijden materiaal zoekt te verzamelen. Ik vestig nml. de aandacht op meikeverrijmpjes.
Een kind heeft het beest los op de hand en geeft het de vrijheid; of het houdt het aan eenen draad gevangen. De liedjes, dan gezongen, zijn van groot belang voor de mythologie. De algemeen wetenschappelijke naam Scarabeus geldt in het bijzonder van den heiligen (mist)kever, ateuchus sacer, den Aegyptenaren heilig en gewijd aan den zonnegod Chephera. Melolontha is onze meikever, van wiens naam ik de volgende uitlegging vind: Elk weet genoegsaam, dat deze kever, dewijl hij in de maand Mai te voorschijn komt, daarom ook den naam van Maikever draagt. (August Johann, Rösel van Rozenhof, De Natuurlijke Historie der Insecten.)

258

De chrysomela is de Duitsche Goldlaubkäfer met een prachtigen goudglans. Mariën-kevertjeDe Coccinella zal ons voornamelijk bezighouden. Hij is half-kogelvormig gewelfd, rood, geel of met zwarte punten en leeft op planten. De bekendste soort in de mythologie is de Coccinella Septempunctata, naar de zeven zwarte puntjes op de roode vleugels. Van de vele namen die hij in het Folklore draagt, geeft reeds Rösel er eenige op. Dezelve heeft ook boven andere kevers dien bijzondere voorrang dat men het Gods koetje, Gods schaapje, Mariën-kevertje, Lieven Heerschwormpje noemt, dewijl deze kevers, gelijk de heer Frisch in zijne Beschrijving van allerlei Insecten IV, 2 zegt niet alleen geen schade doen, maar zich ook alreede op het eerste Mariën-feest, namelijk dat van Maria-reiniging laten zien. Ook hebben ze, volgens het zeggen van den heer Reaumur in zijne Mem. pour servir à l'Histoire des Insectes Tome III, mem. Ii, p394 Ed. Paris, daar hij dezen kever onder de wormen, die de Bladluizen opeeten, beschrijft, in 't Fransch even dergelijke naamen die hij onderstelt dat hun van de kinderen gegeven zijn, nademaal zij dezelve Vaches à Dieu, Bêtes à Dieu, Chevaux de Dieu, Bêtes de la Vierge, Gods koetjes, Gods Diertjes, Gods Paardjes en Mariën Diertjes noemen.

Tot dusver Rösel.

259

Andere namen luiden: Mariënkühlein, Unserer Lieben Frauen Kühlein, Herrgottshünschen, der liebe froue henje, la Gallina del Signora (Grauwbunderland), Marihöne (Deensch), Muttergottslämchen.

In Mecklenburg zegt men dat Frau Gauden veel van kinderen houdt die zingen:
Fru Gauden hett mi 'n Lämmken gewen
Dormit sall ik in Freuden lewen.
Ladybird, Ladycow, Ladyfly, bête à la Vierge, vache à Dieu.
Inzonderheid lette men op den Zweedschen naam: Jungfru Marias Nyckelpiga (sleutelmaagd), achter welken zich die eener Heidensche godin verschuilt. Want Friggs dienares Fulla bewaart voor de godin de sleutels van haar sieradenkastje, en eene plant, Friggjargras, heet ook Jungfru-Marie-nykäl (sleutel). De Oud-Noorsche naam voor Marihöne was bovendien Freyahoena (woordelijk nog in Frauenhenne enz. ).
Was zoo de kever aan Freya heilig, dan is het niet moeielijk in te zien waarom men het beestje met het weder in verband bracht. Freya gaf den zonneschijn. Daarom riep men het haar geheiligde dier om mooi weêr aan.
Ook met de andere functie dezer godin. In Zweden laten de meisjes hem op de hand omkruipen; vliegt hij op, dan letten zij op den kant waarheen, want van die zijde komt haar bruidegom:
Jungfru Marie, Nyckelpie (d.i. piga)
fly öster, flyg vester
flyg dit min Käreste bor (minnaar woont). Bij Mannhardt.

Heeft de septempunctata meer dan zeven punten op de vleugels, dan wordt het graan duur. Afzelius 3,112, bij Grimm, t.a.p. Mannh. G.M. 251.
Over den kever en Holda als godin der liefde spraken wij reeds boven en het verband tusschen deze functie en den invloed op den korenwasdom vindt, in het hier medegedeelde, weêr ongezocht bevestiging.

260

Behalve de door Mannh. gegeven rijmpjes noem ik nog de volgende:
Uit Dömitz:
Sünnenworm fleeg' oewert hus
Bring mi morr'n good weder!
Sünnenworm fleeg oewer min hus
Bring mi morgen good weder tot hus.

Uit Serrahn:
Sünnworm fleig äwer 't hus
Bring uns morgen gaud weder in 't hus!

Uit Landau a.d. Isar.
Suwendkäfer flieg i 'n brunn
Bring uns heut und morngn ei schöne sunn!

Uit Weenen
Käferls, käferl,
flieg nach Mariabrunn,
und bring uns ä schöne sunn.

(Plaatsen bij Mannhardt)
Frauenkäferls sitzt auf's stühl
melk dein kühl
flieg hinte die tanébam
Und mach mir ein schön warme suneschei.
Leveren deze rijmpjes alzoo geene zwarigheid op, moeielijker te verklaren vallen andere, waarin men den kever aanraadt te vluchten voor het gevaar, waarmede een zeker land wordt bedreigd, dat meestal Engelland, soms Pommerland heet.

261

Een enkel voorbeeld:
Herrgottspferdchen fliege,
Vater ist im kriege
Mutter ist in Engelland,
Engelland ist abgebrannt
Herrgottspferdchen fliege!
Kritzkrebs fliege
Dein Vater ist im kriege
Deine Mutter ist in Engelland,
Engelland ist abgebrannt,
Hinter der kirche liegt der sand,
Ausgestreut vor Engelland.
Ook bij ons:
Kroene kranen
Witte zwanen,
Wie wil meê naar Engelland varen?
Engelland is gesloten
De sleutels zijn gebroken,
In Engelland
Daar stuift het zand. enz. [Van Vloten, w.a. I,21]
Vergelijk hiermede:
Krûne krâne
swikkle swâne
Waner söffe no Engelland fâre?
Engelland is geslôten
De slôtel is tobrôken etc. [Mannhardt, G.M. 328]
Of
Mariënwörmken flîg furt
Flîg furt nach Engelland
Engelland ist zugeschlossen
Schlüssel davon abgebrochen. [Omstreken van Potsdam, Mannhardt]

262

Of:
Achter de karke daar ligt rood zand,
Het is de booiem van Engelland,
Engelland en Spanje,
Drie appeltjes van oranje, enz.
Pommerland bijv. in:
Maikäferchen fliege
Dein Vater ist im Kriege,
Deine Mutter ist im Pommerland
Pommerland ist abgebrannt
Makäferchen fliege
Weer eene andere variatie luidt:
Lady bird hie thy way home
They home is on a fire, they children will burn.
Ook de Maygaren schijnen zulk eene herinnering te bezitten, volgens deze vertaling van een hunner meikeverliedjes:
Lady bird, lady bird, fly away, fly away
The Turks are coming, they will
Throw you into a well full of
Salt water; they will take you
Out of that and break you on the wheel.
Het aantal deze rijmpjes is ontelbaar, maar zij zijn alle variaties op hetzelfde thema. De bron, in deze liedjes voorkomend, is voor Mannhardt, wij zagen het reeds meermalen, de hemelsche kinderbron waar de zielen vertoeven. Hij wijst verder aan dat de glasberg, die in vele sprookjes voorkomt, identiek is met het Engelland dezer liedjes en beide het blauwe hemelrijk beteekenen.

263

A.w.s. 332 ff. Een variant op de bekende vraag der booze koningin in Sneeuwwitje luidt:
Spiegel unter der Bank
sieh in dieses Land, sieh in jenes Land,
Wer ist die Schönste in Engelland?

Dit Engelland is niet Groot-Brittannië, maar het land der engelen, elven en maren, het lichte hemelruim en vandaar moeten de kevers het schoone weder aanbrengen. Dat Engelland in brand staat verklaart hij aldus, dat hier de gloed van het avondrood mede wordt bedoeld en dat de kever zich haasten moet terug te keeren, omdat anders de toegang voor hem gesloten is. Dit doodenrijk Engelland dacht men zich als een eiland, vandaar de lijkverbranding op een schip.

Baldrs lijkverbranding. Gylfag. 49. De vikingen worden in schepen begraven. In onderscheidene heiligenlegenden wordt verteld, dat het lijk op een schip wordt geplaatst en aan den stroom overgelaten.
Zoo vertellen Duitsche sagen van dooden die zich de rivier laten overzetten, en Berchta trekt met de heimchen over de Saale. De kevers zijn dan ook de zielen der afgestorvenen, of ook de elven. Vandaar dat ze bij Holda, de doodsgodin, thuis behooren. Achter deze hemelsche bron, zegt Mannhardt verder, deze wolkenmassa, heeft frau Holda zonneschijn, regen en sneeuw verborgen. Is de zon verborgen, rust zij in het huis der godin, dan rusten ook de elven; doet Holda de deuren des hemels open ('de sleutels zijn gebroken' betekent dus slecht weêr), dan treedt de zon naar buiten. Zóó verklaart zich dan tevens het geloof dat Maria de wolken drijft met een staf.

264

Terwijl ik boven trachtte aan te toonen dat Holda's doodenrijk niet boven de aarde te zoeken was, en ook thans nog Mannhardts meening daarover mij niet de ware toeschijnt, acht ik wel zijne verklaring de juiste wat het verblijf der godin aanbelangt, die stormen, sneeuw en zonneschijn zendt; dit bevond zich zeker in den hemel. Wat den oorsprong van den naam Engelland betreft, waag ik niet te beslissen. Is het Engelenland gelijk Mannhardt wil? Noemde men het Engelland omdat men een Angelen-land kende, dat ook aan de overzijde der zee was gelegen? Dit laatste is gewis niet onmogelijk en de variatie Pommerland is dan van lateren datum.

Leeft de herinnering aan Angelenland nog voort in den naam Engelanderholt op de Veluwe?
Midden op de Veluwe is een boschrijke plaats, schaars van vreemden bezocht, maar meer dan eenig ander rijk aan merkwaardige herinneringen - het is Engelanderholt. Een geringe buurtschap, Engeland genoemd, was daar reeds in 801 bekend, wellicht ontstaan uit de woningen der priesters bij het heiligdom. Zeker edelman, Folkerus, schonk in 855 eenige goederen aan de abdij Werden, waaronder onderscheiden bosschen op de Veluwe en eenige landerijen, gelegen te Urthunsula. Deze naam is thans onbekend, maar op de oude kaart van Pontanus staat, juist bij het Engelanderholt, een buurtschap Ourden aangeteekend, dat is de bedoelde plaats.

265

Urthunsula = zuil der godin Urd, d.i. de Noorsche Urdr... Indien de identeit van Urthunsula en Ourden doorgaat, dan is Engelanderholt oorspronkelijk een heilig bosch geweest, waar ook volksvergaderingen werden gehouden. Nog in 1424 lieten de hertogen van Gelre zich daar huldigen. Te dezer plaatse is door Dr. L.J. Janssen een wetenschappelijk onderzoek ingesteld, en de voorwerpen daar gevonden getuigen dat de bewoners die plaats voor heilige verrichtingen afzonderden." [Gelderse volksalmanak 1851.]

Het vermoeden dat dit Engelanderholt wijst op het verblijf der Angelen in deze landen wordt door P.C.Molhuijzen als zekerheid aangenomen.

Het is hier niet de plaats over deze belangrijke mededeeling uit te weiden, noch te onderzoeken of dit Engeland samenhangt met het Engelland onzer meikeverliedjes. Doch, dat er onder deze liedjes moeten bestaan hebben dien nog meer onmiddellijk op Holda wezen, blijkt mij uit eene variant die bij Mannhardt niet voorkomt, maar welke ik elders aantrof. De reeds meergenoemde Karl Blind zegt: I distinctly remember a ditty song by children:
Maikäfer flieg
Dein Vater ist im Krieg
Deine Mutter ist in Hollerland
Hollerland ist abgebrannt!
Juch he!
Zóó kunnen er meer bestaan hebben of nog bestaan. Doch het is niet toevallig dat de naam Engeland meer voorkomt.

266

De beteekenis die met Mannhardt aan dit woord is te hechten van het rijk in de lucht, vanwaar storm en sneeuw hun oorsprong namen, en welke men ook aan Hollerland geven moet, is geen bestanddeel van de Holda-mythe in hare afzonderlijke gedaante, zooals wij die in de drie vorige paragrafen aantroffen. De luchtverschijnselen worden steeds aan den oppergod toegekend. Zeus is de wolkenverzamelaar, Odhin slingert den bliksem, Jupiter is tonans, Jahweh's stem klinkt in den donder. Dat een attribuut van Wuotan op zijnen gemalin Frigg overging, zagen wij reeds bij de wilde jacht en zoo stel ik mij voor, dat ook het hemelrijk onder haar bestuur stond. 't Rijmpje van Hollerland bewijst dat onze godin soms in hare plaats kwam, maar dat zij nooit zoo zelfstandig in deze functie optrad, als in die van wasdom, geboorte, dood en huiselijken arbeid.
Heeft iets dergelijks plaats gehad bij de Russische legenden der Baba Yaga? Uit haar huis rijdt 's morgens een witte ruiter op een wit paard: de schemering. Daarna een roode ruiter op een rossig paard: de zon. 's Avonds een zwarte op een zwart paard: de nacht. Zij zijn allen Baba Yaga's dienaars.
Vasilissa the fair bij Ralston, Russian folktales, p. 150 ss. Tylor, Anfänge I, 336, 337. Is deze trek m.a.w. ook van de hemelkoningin op Baba Yaga, die toch op de aarde woont, overgegaan?
Dit is tevens de reden waarom deze Holda-mythe zoo onvolkomen bleef, en de godin hier minder duidelijk voor ons staat, dan ik mij vlei, dat bij de vorige het geval bleek. In het kort, dat Holda macht had over storm, sneeuw en zonneschijn, bleef minder essentieel tot haar wezen behooren dan hare andere functiën en attributen. De scheiding tusschen Frigg en haar is hier minder volkomen.

§ 6

Holda en de weersverschijnselen.




DE HOLDA-MYTHEN