De afdaling van Isjtar in de onderwereld
Een heel mooi verhaal, jammer genoeg incompleet, over hoe (maar niet waarom) de godin Isjtar afdaalde naar de onderwereld Kurnugi, het land vanwaar men niet terugkeert. Eenmaal daar aangekomen werd ze gevangen gezet totdat Ea haar vrijlating bewerkstelligde. De onderwereld is een donkere, treurige en vreselijk stoffige plaats waar de zuster van Isjtar, Eresjkigal, vorstin is.
Isjtar komt bij de poort van Kurnugi en is vastbesloten er binnen te gaan:
‘Zeg, Poortwachter, open je poort voor mij,
Open je poort zodat ik naar binnen kan komen!
Als je de poort niet voor mij opendoet,
zal ik de deur inslaan en de grendel verbrijzelen,
ik zal de deurposten kapotslaan en de deuren omvergooien,
ik zal de doden opwekken en zij zullen de levenden opeten;
er zullen meer doden dan levenden zijn!’
De poortwachter gaat direct naar Eresjkigal:
Toen Eresjkigal dit hoorde,
werd haar gezicht zo rood als afgesneden Tamarisk,
haar lippen werden donker als de rand van een Kuninu-beker.
(de rand van een kuninu-beker was bedekt met bitumen en dus zwart van kleur)
Zij vraagt zich af waarom Isjtar naar haar koninkrijk gekomen is en geeft onheilspellende instructies aan de poortwachter:
‘Ga poortwachter en open je poort voor haar,
behandel haar volgens de oude riten.’
Er volgt een rituele en steeds herhaalde scène in zeven stadia – karakteristiek voor de Mesopotamische mythen – waarin de mooie en prachtig geklede Isjtar systematisch van haar versieringen beroofd wordt. Bij de eerste poort wordt Isjtar haar grote kroon afgenomen.
‘Poortwachter, waarom heb je de grote kroon van mijn hoofd weggenomen?’
‘Ga naar binnen, mevrouw. Zo zijn de riten van de meesters van de aarde.’
Bij de derde poort wordt de halsketting van Isjtar afgenomen, bij de vierde de touwsluitingen op haar borst, bij de vijfde de gordel van geboortestenen rond haar middel, bij de zesde de armbanden aan haar polsen en enkels, en bij de zevende poort wordt ze beroofd van haar trotse lichaamskleed. Ze is dus naakt wanneer ze uiteindelijk voor haar zuster verschijnt, maar dan nog is het Eresjkigal die beeft. De koningin van de onderwereld ontbiedt haar vizier Namtar en beveelt hem zestig ziekten naar Isjtar te zenden: naar haar ogen, haar armen, haar voeten, haar hart, haar hoofd, naar ieder lichaamsdeel.
Ondertussen komt op aarde aan alle seksuele activiteit een eind.
Geen stier besprong een koe, geen ezel paarde met een ezelin,
geen jongeman maakt meer een meisje zwanger op straat.
De jongeman sliep alleen in zijn kamer,
het meisje sliep bij haar vriendinnen.
Papsukkal, de vizier van de grote goden, weent bij Ea en deze komt als gewoonlijk met een oplossing. Hij schept een mooie jongen wiens schoonheid het hart van Eresjkigal zo zal verblijden dat ze zal ontspannen en ‘haar stemming zal klaren’. De jongen moet dan vragen om een waterzak, alsof hij eruit wil drinken, en de inhoud over Isjtar sprenkelen zodat zij weer tot leven komt.
Maar deze list mislukt. Hoewel Eresjkigal eerst blij is hem te zien, vervloekt ze de mooie jongen dan plotseling met een zware vloek:
‘Brood uit de goten zal je voedsel zijn,
de riolen van de stad je enige drinkplaats,
je staanplaats is in de schaduw van de stadsmuren, (typische locatie voor prostitutie)
je zitplaats alleen op de stoeptreden,
dorstigen en dronkaards zullen je op de wang slaan.’
Maar terwijl ze de mooie jongen van Ea vervloekt, spaart ze Isjtar. Ze draag Namtar op om haar te besprenkelen met het water des levens en in een heel mooie symmetrische passage, die het spiegelbeeld is van haar eerdere intrede, gaat Isjtar terug door de zeven poorten waardoor ze is binnengekomen. Bij iedere poort krijgt ze, in de juiste volgorde, de symbolen van haar goddelijkheid weer terug, te beginnen met het trotse kleed van haar lichaam en eindigend met de grote kroon op haar hoofd. Het epos eindigt wanneer Isjtar voor haar vrijlating betaald heeft met Dumuzi, de ‘minnaar van haar jeugd’, die voortaan in de onderwereld zal wonen.