E v a
De mythe van Eva is misschien de rijkste van alle mythen, want de vloek van de Heer wegens haar ongehoorzaamheid baande de weg voor een patriarchale samenleving en voor eeuwen van onderdrukking van de vrouw in de nieuwe tijd die volgden op duizenden jaren van verering van de Grote Moedergodin. De bijbelse titel van Eva, ‘Moeder van al wat leeft’, is een titel die in Mesopotamië was gebruikt als naam van de almachtige Godin.
Het geheim van Gods machtsnaam, het Tetragrammaton, was dat driekwart deel ervan niet God aanriep, maar Eva. ‘YHWH’ komt van de Hebreeuwse wortel ‘HWH’, dat zowel ‘leven’ als ‘vrouw’ betekende, in Latijns schrift ‘E-V-A’. Met de toevoeging van een Y was de uitkomst de aanroeping van de godin van haar eigen naam als het Woord van de Schepping, een idee dat wijd verbreid was geweest in Egypte en andere gebieden waar de Moedergodin oppermachtig was.
Volgens gnostische geschriften was het Eva, en niet God, die Adam schiep. Hij zou gemaakt zijn van bloed en klei: het was in de eredienst van de Godin en van de God der Vruchtbaarheid een veel voorkomend gebruik van klei een man te boetseren die de scheppingskracht van de Godin symboliseerde.
De legende volgens welke Eva uit Adams rib werd geboren geldt als een patriarchale omkering van een oudere mythe van de uit de Godin Aarde geboren goddelijke held, die naar haar terugkeerde om wedergeboren te worden. Adam en Eva zijn de kinderen van Moeder Aarde, uit wie zij genomen waren en tot wie zij zouden terugkeren.
De bijbeltekst waarin over de verdrijving uit het paradijs wordt verhaald, bevat voldoende duidelijke bewijzen dat de Here God alleen maar een natuurverschijnsel was van de scheppingskracht van de slang. Het symbool van de slang was overgenomen uit oudere mythologieën, waarin de Moedergodin een slang als echtgenoot nam en na zich met hem verenigd te hebben, alles voortbracht wat leeft.
Nogmaals melden gnostische teksten dat Eva, ofwel ‘het Leven’, de Goede Geest was, de Gedachte van Licht die door hem Leven (Hawwa) werd genoemd. Met de komst van het christendom werd de oude mythe van de Godin van al wat leeft, en van haar geliefde die periodiek sterft en dan weer opstaat en tot leven komt, in tweeën gesplitst.
Enerzijds werd Eva, volgens gnostische en vroegchristelijke teksten de erfgename van alle macht van de Godin, beroofd van haar scheppingskracht en door het patriarchaat getransformeerd tot een omhulsel voor de zwangerschap en de geboorte.
Zij was degene die de dood teweegbracht, zoals de oude Godin dat had gedaan, behalve dat de macht om de geliefde Godkoning tot nieuw leven te wekken haar ontnomen werd en aan een manlijke god werd toebedeeld. De verdeling van de krachten van de Godin tussen Eva, als de zondige, en God, de verlosser, is de wortel van de fobie van de kerkvaders voor de vrouw.
‘Neem de slang, de appelboom en de vrouw uit het tafereel weg, en we hebben geen val, geen strenge rechter, geen hel, geen eeuwigdurende straf - en geen behoefte aan een verlosser. En daarmee ontvalt de bodem aan de hele christelijke theologie.’