Over de kinderdoop
Als quasi-democratisch argument voor de declassering van alle niet-christenen komt men steeds weer aandragen met de 97% van de bevolking, die tot een christelijke kerk behoren.
Aan de ene kant is dit argument quasi-democratisch omdat grondrechten principieel niets te maken hebben met procenten en getallen en juist ook de minderheden moeten beschermen.
Aan de andere kant, omdat de totstandkoming van deze 97% christenen reeds berust op een eclatante aantasting van de vrijheid van godsdienst : op de kinderdoop - ook al voelt men dit vrijwel nooit als zodanig aan.
De kinderdoop is in strijd met de grondwet.
Waarom? Wat gebeurt bij de kinderdoop?
Een mens, een onmondige zuigeling - maar wat zegt dat?
De mensenrechten gelden voor ieder mens, onafhankelijk van zijn leeftijd - : een mens die zich niet kan verweren, wordt ongevraagd gedwongen tot een godsdienstige handeling.
Nog erger, hij wordt tot willoos object van een cultische handeling van anderen gemaakt.
Hoe onschuldig de uiterlijke handeling ook mag zijn - op verlangen van de christelijke ouders sprenkelt een godsdienstige ambtsdrager onder religieuze formules water uit over het hoofd van een baby - van beslissend belang zijn de zelfopvatting van de doper en zijn handeling en de juridische gevolgen voor de gedoopte die daaruit worden afgeleid.
Volgens de theologen en dominees die het eens zijn met de kinderdoop en die in de praktijk brengen - sinds de oudheid vormen ze het overgrote merendeel -, wordt in de doop een onlosmakelijke betrekking tussen God en de dopeling tot stand gebracht.
God zegt tot het kind voor altijd : “Ik heb je bij je naam geroepen. Je bent van Mij.”
De doop is een blijk van genade van God, die niet herroepen kan worden.
De gedoopte mens heeft een onuitwisbaar zegel ontvangen, en daarom kan hij volgens het katholieke kerkrecht, dat echter burgerlijk niet geldt, nooit uit de kerk treden.
De protestantse theologen denken principieel precies hetzelfde, ook al spreken ze zich niet zo ondubbelzinnig uit over de theologische onmogelijkheid om uit de kerk te treden.
Wat gebeurt dus in de kinderdoop?
Mensen matigen zich aan om een hulpeloos ander mens, zonder hem dat te vragen, onherroepelijk, voor altijd, voor zijn hele leven in religieus opzicht geweld aan te doen.
Niet toevallig dringt zich de vergelijking op met de middeleeuwse kerkslaven, die tijdens hun leven als onvervreemdbaar kerkelijk goed werden beschouwd, omdat Gods eigendom niet vervreemd kon worden.
Het juridische gevolg van deze praktijk is, dat we de facto nog steeds niet verder zijn dan het systeem van de godsdienstvrede van Augsburg in 1555.
Deze godsdienstvrede van Augsburg bevestigde het eeuwenoude gebruik, dat de landheren voor hun onderdanen de godsdienst bepaalden (“cuius regio, eius religio”).
Het liberale trekje van deze godsdienstvrede was dat andersgelovige onderdanen mochten emigreren (“privilegium emigrandi”).
Tegenwoordig worden mensen niet als onderdanen van hun landsvorsten tot protestanten of katholieken gemaakt, maar als onderdanen van hun ouders : “cuius generatio, eius religio.”
Ze mogen echter achteraf - hoe nobel en vrijheidlievend! - volgens de burgerlijke wetgeving weer uit de kerk treden.
Om de kinderdoop te rechtvaardigen zou men kunnen wijzen op de “wet op de godsdienstige opvoeding van de kinderen” van 1921 die tegenwoordig geldt.
Daarin is vastgelegd, dat het kind op zijn veertiende jaar godsdienstig mondig wordt en dat tot dan toe de ouders over de godsdienstige opvoeding gaan (het zg. ouderrecht).
Tegenover dit argument moet eerst principieel gesteld worden, dat men rekening moet houden met de mogelijkheid dat wetten in strijd met de grondrechten geformuleerd zijn.
Zulke wetten zijn nietig, omdat de grondrechten de “wetgeving, uitvoerende macht en rechtspraak als direct geldend recht” binden.
Maar afgezien daarvan schijnt het me toe dat de “wet op de godsdienstige opvoeding van de kinderen” de kinderdoop helemaal niet rechtvaardigt.
Want hoewel een kind pas op zijn veertiende jaar in godsdienstig opzicht mondig wordt, betekend dat niet, dat daarvoor het onvervreemdbare mensenrecht op godsdienstvrijheid niet voor hem zou gelden!
Dit mensenrecht kan alleen nog niet gearticuleerd worden, en daarom moeten zij die tot de opvoeding gerechtigd zijn het kind daarin beschermen.
In ieder geval liggen de onoverschrijdbare grenzen van het ouderrecht, waarvan men zo hoog opgeeft, bij het kinderrecht : bij het recht van het kind op godsdienstvrijheid, dat de doop van een zuigeling en alle eenzijdige ongodsdienstige indoctrinatie van de kant van de ouders uitsluit.
Kahl, Joachim : Het onheil van het christendom of pleidooi voor een humaniteit zonder God (blz. 138 – 139)
Als ik in contact ben gekomen met een gelovig man, heb ik altijd het gevoel dat ik mijn handen moet wassen.
Friedrich Wilhelm Nietzsche