Forum godinnen en beeldvorming
 weblog | godinnen | forum home ||

Genesis, enkele ongerijmdheden

Plaats hier alles over jodendom christendom islam en hieraan verwante godsdiensten.

Genesis, enkele ongerijmdheden

Berichtdoor willy » vr 18 aug , 2006 20:05

Genesis, enkele ongerijmdheden

In het boek Genesis maken we kennis met de centrale bomen van de hof van Eden :

[9] Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad.
(Genesis 2:9)

[15] God, de HEER, bracht de mens in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken.
[16] Hij hield hem (dit is tegen Adam vermits hier Eva nog niet bestaat) het volgende voor : “Van alle bomen in de tuin mag je eten,
[17] maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.”

(Genesis 2:15-16)

In dat stadium scheen het niet dat de andere boom, de boom des levens, een direct probleem vormde - maar er is geen aanwijzing hoe Adam de ene boom van de andere kon onderscheiden.

[21] Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees.
[22] Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens.
[23] Toen riep de mens uit : “Eindelijk een gelijk aan mij,
mijn eigen gebeente,
mijn eigen vlees,
een die zal heten : vrouw,
een uit een man gebouwd.”

(Genesis 2:21-23)

[2] “We mogen de vruchten van alle bomen eten,” antwoordde de vrouw,
[3] “behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.”
[4] “Jullie zullen helemaal niet sterven,” zei de slang.
[5] “Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.”
[6] De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan.

(Genesis 3:2-6)

Het bleek dat Eva en Adam niet stierven.

[7] Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van.
(Genesis 3:7)

Zonder enige uitleg hoe deze pas geschapen mensen de techniek van het naaien kenden, raakte de tot dan toe allesziende God Adam kwijt en riep : “Waar zijt gij?”. God, kennelijk volstrekt onbewust van de voorafgaande gebeurtenissen, vroeg toen : “Hebt gij van de boom gegeten?”.

[8] Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen.
[9] Maar God, de HEER, riep de mens : “Waar ben je?”
[10] Hij antwoordde : “Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.” [11] “Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?”
[12] De mens antwoordde : “De vrouw die u hebt gemaakt om mij ter zijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.”
[13] “Waarom heb je dat gedaan?” vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde : “De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.”

(Genesis 3:8-13).

De slang heeft haar niet bedrogen want zij is niet gestorven. Het moet ook Adam geweest zijn die haar de kennis over het verbod moet hebben bijgebracht, want indien dit niet zo is, dan is zij onwetend zijnde niet schuldig aan de erfzonde. En dan is Adam maar een laffe huichelaar om de schuld op zijn vrouw te schuiven.
De boom des levens vormde toen een ondergeschikt probleem - God verbande Adam uit de hof, “om te voorkomen dat hij zijn hand zou uitsteken en ook van de boom des levens zou nemen, en eten, en voor eeuwig leven”.
Bovendien, hoewel Adam de boom des levens niet had aangeraakt, werd hem hoe dan ook onsterfelijkheid ontzegd :

[22] Toen dacht God, de HEER : Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven.
(Genesis 3:22)

En vanwege een of andere niet verklaarde reden, nam God de rol van kleermaker op zich :

[21] God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan.(Genesis 3:21)
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor els » za 19 aug , 2006 13:18

Van de onlgische logica van Genesis krijgen we maar zelden genoeg. :lach2:

raakte de tot dan toe allesziende God Adam kwijt en riep : “Waar zijt gij?”.


Hahaha, dat is inderdaad niet zo indrukwekkend. De alwetende, almachtige, alziende schepper is de kroon op zijn schepping kwijt. Ik las dit gisteravond al, ik schiet nu steeds in de lach als ik eraan denk.

Zonder enige uitleg hoe deze pas geschapen mensen de techniek van het naaien kenden,


Ik denk eigenlijk dat Adam en Eva door van de Boom der Kennis te eten tot homo sapiens sapiens evolueerden. Ze wisten nu dus hoe ze de elementen naar hun hand konden zetten.

Ze hadden dat eerst niet nodig, waarschijnlijk, ze konden van de bomen eten. Wat hen eigenlijk werd ontzegd door god, was geestelijke groei. Want god wilde kennelijk wel kinderen, maar niet als ze onafhankelijk van hemzelf konden blijven bestaan. Hij was bang dat ze machtiger zouden worden dan hun vader/schepper!

Dat is een bekend motief, volgens mij. De vader die bang is dat zijn kinderen zijn macht zullen overnemen. Door de schuld van de slang is dit dus gebeurt. God heeft ze verjaagd, uit angst dat wij - homo sapiens, met dank aan de slang - hem zullen ombrengen.

Ik heb ook een paar problemen:

Genesis 1:26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschappij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen.

Maar in Genesis 2:

Genesis 2:7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
- - -
18 God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens.


Zijn man en vrouw nou beide gelijk aan de goden en voeren ze de heerschappij over al wat leeft, of is alleen de Adam gelijk aan god, aangesteld om te heersen, en heerst de man ook nog over de vrouw, en benoemt hij haar net zoals de dieren?

Vanwaar deze tegenstrijdige scheppingsverhalen?

Ik moet trouwens wel een antwoord suggereren. Het wordt gezegd dat hier een gedeelte is weggevallen, dat in het joodse scheppingsverhaal wel naar voren komt. Er waren inderdaad twee scheppingen van vrouwen: maar de eerste vrouw was Lilith, inderdaad gelijk aan Adam. Zij weigerde echter zich te onderwerpen aan Adam, en ze vertrok naar de Rode Zee. Toen zat Adam zonder echtgenote, dus maakte god Eva - de tweede vrouw die hij maakte - uit de rib van Adam. Zij was gehoorzaam aan Adam... maar als je dit tweede verhaal leest, blijkt dat ze dat in eerste insantie niet was. Eerst nam ze initiatief, maar god strafte haar daarvoor met gehoorzaamheid aan de man. Misschien had ze net als Lilith moeten zeggen: aan mijn hoela, en gezellig aan de Rode Zee moeten gaan wonen. Maar dat is het verschil: Eva durfde niet weg te lopen.

Nou ja, dat zou dus een verklaring kunnen zijn voor de mysterieuze tegenstrijdige scheppingen.

Genesis 2:23] Toen riep de mens uit : “Eindelijk een gelijk aan mij,

Ahem... Eva is gelijk aan Adam... maar niet aan god...zoals Genesis 1 zegt?
En Adam was toch gelijk aan god? Dan was god dus ook gelijk aan Adam, en was die verzuchting 'eindelijk' niet erg op zijn plaats.
els
Beheerder
 
Berichten: 3134
Geregistreerd: zo 14 jul , 2002 22:08
Woonplaats: Amsterdam

Berichtdoor willy » za 19 aug , 2006 13:34

Afbeelding

Adam beschuldigd Eva, tapestry, c. 16th-17th century, Florence

In Figure 21 the primary substance, made in God’s image, then self-righteously - and, given his upbringing, most plausibly - blames Eve, with no sense of his own contribution to the breaking of his creator’s commandment.

willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor els » za 19 aug , 2006 13:37

Liegen, lasteren en demoniseren loont.

Dat is trouwens een interessante invalshoek, moet eens verder worden uitgewerkt. Godsdiensten maken er in elk geval prima gebruik van. Ze noemen zichzelf het beste, brengers van vrede, liefde en waarheid; anderen noemen ze duivels, leugenaars en verkondigers van onwaarheid... en het wordt voor zoete koek geslikt.
els
Beheerder
 
Berichten: 3134
Geregistreerd: zo 14 jul , 2002 22:08
Woonplaats: Amsterdam

Berichtdoor willy » za 19 aug , 2006 16:58

Els, (het klinkt misschien overdreven) maar ik ga u nogmaals bedanken voor dat programmetje om afbeeldingen een URL te geven, zonder had ik deze hiervoor geplaatste afbeelding weer niet kunnen plaatsen dan weer veel te groot. Dank, willy

Het Paradijs

Eden is ook geen uitvinding van de Hebreeërs. Het is een Soemerisch woord, dat uit het derde of tweede millennium voor onze jaartelling stamt en is afgeleid van het Akkadische edenu dat ook “paradijs” betekent. Waarschijnlijk was dit paradijs noch Hebreeuws, noch tijdloos. Archeologen denken namelijk dat de “vier rivieren” ontsprongen aan een enkele rivier die het edenu uit Genesis bevloeiden, de Pison, Gihon, Hiddekel en de Frath, en uitmondden in de Perzische Golf. Het zou daarbij gaan om de Eufraat en de Tigris en twee van hun belangrijkste zijarmen. Dus zou het paradijs in Irak gelegen hebben.

In het begin waren Adam en Eva onschuldig. Toen heeft de Duivel, volgens de bijbelse geschiedenis, Eva in verleiding gebracht. Zij bezweek en bracht ook Adam in verleiding, die natuurlijk (ongetwijfeld uit verveling) op zijn beurt is bezweken. Zo dragen wij vanaf het eerste begin de last van de zonde met ons mee, begaan door mensen die niet wisten wat dat was en zich er niet tegen konden wapenen. Zij waren immers nooit met het kwaad in aanraking gekomen, voordat zij in de beroemde verboden vrucht beten. Vanuit een puur juridisch standpunt hadden zij dan ook nooit mogen worden beschuldigd van een misdaad, aangezien het begrip misdaad een bepaalde voorkennis verondersteld. Zonder deze kennis kan er slechts sprake zijn van een misverstand. Bovendien is de erfelijkheid van de oerzonde zeer onrechtvaardig, want wat hebben wij te maken met een zonde begaan door onze voorouders, als het al een zonde was?

En is de “naakte slang” uit Genesis eigenlijk wel onze Duivel? Is hij wel de slang die aan de eerste vrouw vertelt dat zij noch Adam zullen sterven door het eten van de vruchten van “de boom in het midden van de hof?” Het verhaal is even helder als ondoorgrondelijk. De boom in kwestie is immers de boom van “de kennis van het goede en het kwade” en men kan zich afvragen of het goddelijke gebod dat de mensen deze kennis onthield wel zo gerechtvaardigd was. Vereist de eerbied voor God niet juist de kennis van het een zowel als het ander? Zou God hebben verboden dat de mensen zouden leren wat goed en kwaad was? Bovendien beschikten Adam en Eva nog over een eeuwig leven, toen de slang tegen Eva zei dat zij en haar gezel door het eten van de beroemde appel gelijk goden zouden zijn. Het beroemde “Et eritis sicut Dei”.

Aangezien zij de dood pas buiten de muren van het paradijs zouden leren kennen, leken zij in hun onsterfelijkheid dus al sterk op goden en hield de slang een uiterst onlogisch betoog voor zo'n bedachtzaam dier. De waarheid is veel eenvoudiger. Adam en Eva hadden de liefde bedreven en daarin school nu de zonde. Wat heeft het voor zin om eindeloos te blijven redekavelen over het belang van het scheppen van twee complementaire organismen, man en vrouw, als er vervolgens met een vurig zwaard wordt gedreigd wanneer zij het onvermijdelijke hebben gedaan. Zij waren immers allebei naakt in een tuin met een aangenaam klimaat. De biologische complementariteit heeft geen slang nodig.

Kortom, deze boom van goed en kwaad is wel degelijk een symbool, dubbelzinnig zoals alle symbolen. Maar is de slang dat ook? Het tegendeel lijkt het geval, want Elohim, God dus, richt zich specifiek tot hem als slang : “Omdat je dat hebt gedaan, ben je vervloekt boven al het vee en boven alle dieren van het veld. Op je buik zul je kruipen en alle dagen van je leven zul je stof eten.”

Ook zegt hij : “Ik zal vijandschap stellen tussen jouw zaad en haar zaad.” Was het dan vroeger anders geweest? Was er niet zelfs in de tuin van Eden verschil geweest tussen het zaad van de slang en dat van de mensen? Vreemd en twijfelachtig genoeg lijkt deze goddelijke vervloeking alleen op het Midden-Oosten betrekking te hebben gehad. Vele volkeren, zoals de Egyptenaren en later Hindoes en Mexicanen hebben de slang juist als god aanbeden. En als de slang inderdaad de vermomde Duivel was, wat deed
hij dan in het paradijs? Had God dan ook het kwaad geschapen en het onderdak geboden in het paradijs? En hoe dan Adam en Eva te verwijten dat zij ingingen op de uitnodigingen van een bewoner van het paradijs?

Zoals u al merkt, zitten de mythen vol haken en ogen. Een van de vele versies van de bijbel verzekert dat “de slang listiger was dan alle dieren des velds die God de Heer geschapen had”. Genesis vertelt ons echter niet wat de slang met haar list wilde bereiken, toen zij Eva overreedde om de orde van de Schepper te overtreden. Hoe kon de slang daarvan profiteren? Blijft het feit dat deze slang een schepsel Gods is; dat God zelf haar had gemaakt. Waarom richt hij zijn straf dan niet op de slang? En wat is er tegenwoordig van deze onruststookster geworden? De bijbel vertelt het ons niet.

Overigens lijken de menselijke nakomelingen van Adam en Eva niet zoveel hinder te hebben ondervonden van de verbanning uit het paradijs. Hun levensduur, teken van lichamelijke en geestelijke gezondheid, was buitengewoon : Adam leefde 930 jaar, Seth 912, Enos 905, Kenan 913, Mahalaleël 895, Jared 962 tot ten slotte Methusalem alle records breekt door op een leeftijd van 969 jaar te sterven. Maar het vreemdste is dat de Schepper niet tevreden was over de snelle vermenigvuldiging van de mensen op de aarde. Hij “zag dat de boosheid der mensen groot was op aarde en al het dichten en pogen hunner harten altijd alleenlijk boos was”. En mocht er nog enige twijfel hebben bestaan omtrent de vijandigheid van de Schepper jegens zijn schepselen, dan vaagt het volgende vers deze weg : “Jahwe berouwde het dat hij de mens gemaakt had op de aarde.” Daarom besloot hij : “Ik wil de mens die ik geschapen heb verdelgen van de aarde.” En niet alleen de “mens” maar ook de rest van zijn schepping : “... van de mens tot aan het vee, tot het gewormte en tot de vogels in de lucht. Want het berouwt mij dat ik ze heb gemaakt.” Aldus moet de hele schepping betalen voor de goddelijke ontgoocheling. Ontgoocheling of gekwetstheid? Niet dat het er veel toe doet. Volgens Genesis zal de hele mensheid, om maar te zwijgen over de schapen, de vogels en de vissen, de campanula en de varen niet alleen eeuwenlang de last van de zogenaamde zonde moeten dragen, maar ook de gevolgen van deze gekwetstheid : de zondvloed.

Zo merkt Enkidoe, nadat hij is bezweken voor de charmes van de hoer Sjamhat, dat hij in het bezit is gekomen van “een wijsheid en een grotere kennis”. Sjamhat zegt zelfs zaken tegen haar minnaar die opvallend veel lijken op de verklaring van de slang : “Gij zult zijn gelijk de goden”. Zij zegt tegen hem : “Je bent wijs, Enkidoe, je bent als een god.” Maar in de Babylonische godsdienst wordt Sjamhat in geen geval vergeleken met de Geest van het Kwaad bij uitstek. Weliswaar is zij een verleidster, maar zij vertegenwoordigt niet het kwaad.

De originaliteit van Genesis ligt dus in de uitvinding van deze slang, die de voorloper was van Satan. Betekent dat, dat de Duivel er altijd al geweest is, vanaf het begin der tijden? De donderpreek van God tot Kaïn doet dat in eerste instantie wel vermoeden. God zegt immers, wanneer hij het offer van de vruchten van Kaïns eerste zaailingen om onbekende redenen niet aanvaardt, de volgende woorden :
“Ben je vroom, dan zul je behagen; zo niet, dan rust de zonde in de vorm van een demon bij je deur. Hij zal je beloeren en je overmeesteren.”

Vreemd genoeg bevindt Satan zich in dit fragment in de hemelse raad. Hij is duidelijk een van de leden van deze raad en bovendien een vertrouweling van God. Het is een visioen van Satan als mindere god, maar wel degelijk als god.

Messadié, Gerald : De geschiedenis van het Kwaad : historie, legenden en beeldvorming van de Duivel.
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » za 19 aug , 2006 17:48

Men gelooft gewoonlijk dat de christelijke uitdrukking “erfzonde” iets te maken had met het seksuele gedrag van Adam en Eva, maar dit is een door de Kerk gepropageerde absurditeit. Tot het moment waarop Adam wordt verbannen uit de hof, is er hoe dan ook geen vermelding van enig fysiek contact tussen hem en Eva. De uiteindelijk vastgestelde “zonde” was dat Eva (“maar een vrouw” in de ogen van de Kerk) een eigen besluit had genomen : een besluit om Enlil ongehoorzaam te zijn ten gunste van Enki, een besluit waarin Adam meeging en dat een correct besluit bleek te zijn. Praktisch gesproken had Eva helemaal geen zonde begaan, omdat het verbod betreffende de boom der kennis aan Adam was opgelegd, wat de reden is waarom alleen hij verbannen werd.

De mythe van satan
Voordat we de hof van Eden verlaten (“Edem” en “Paradijs” genoemd in de Griekse vertaling), moeten we onze geest bevrijden van het angstaanjagende satanische dogma dat de christelijke Kerk aan het voorval van Eva en de slang gekoppeld heeft. Nergens in het verslag van Genesis is er enige sprake van een vermelding, direct of indirect, van betrokkenheid van satan, en toch is het een gebruikelijke praktijk geworden voor de Kerk om de slang af te schilderen als een afgezant van satan, of zelfs als satan zelf. Dit is gedaan in een poging om het door de Kerk eigenhandig bedachte idee van de erfzonde van Eva te ondersteunen - een concept (ontwikkeld en gepropageerd door de heilige Augustinus) dat, zoals zoveel doctrines van de vroege bisschoppen voortkwam uit ongezonde seksuele paranoia. Niet alleen maakten de christelijke bisschoppen een nieuwe interpretatie van het verhaal van Adam en Eva, maar ze lieten het ook herschrijven zodat een paar verzen van Genesis geweldige biografische boeken werden, en het is uit deze bedrieglijke werken van de fantasie dat de vertrouwde taferelen van satanisch ingrijpen te voorschijn zijn gekomen.

In de Hebreeuwse bijbel, zoals in de hoofdstroom van het huidige judaïsme, verschijnt satan nooit zoals het westers christendom hem heeft leren kennen. De christelijke opvatting van satan is die van een slechte imperialist wiens afschuwelijke horde oorlog voert tegen God en de mensheid. Maar dit satanskarakter was een uitvinding van de tijd na Jezus, een fabelachtige mythe met niet meer historische waarde dan een willekeurig verzinsel uit een griezelroman.

In het Oude Testament worden “satans” (hoewel ze zelden worden genoemd) weergegeven als gehoorzame dienaren of zonen van de goden (de bene ha-elohim) die specifieke daden van strategisch verzet uitvoerden. De Hebreeuwse stam van het woord is stn, wat een tegenstander, vijand of aanklager aanduidt, terwijl het Griekse equivalent diabolos (waarvandaan “diabolisch” en “duivel”) verwijst naar een dwarsligger of een lasteraar. Tot aan de christelijke tijd had het woord “satan” geen enkele sinistere connotatie en in de oude overlevering zouden de leden van een normale politieke oppositiepartij “satans” genoemd zijn.

In het boek 1 Samuel (29:4) verwijst David naar zichzelf als een satan (tegenstander) van de Filistijnen. Steeds wanneer er een bene ha-Elohim verschijnt in het Oude Testament, wordt hij gezien als een lid van het hemelse hof - een lid dat de agressievere voorschriften van God brengt. In het boek Job (1:6-12, 2:1-7) wordt er tweemaal een satan gezonden door God om Job te kwellen en te frustreren, maar met de duidelijke opdracht dat hij de man niet ernstig mag kwetsen - een opdracht die naar behoren wordt uitgevoerd. In het boek Numeri, wanneer Balaam besluit om zijn ezel mee te nemen waar God het hem had verboden om te gaan, “werd Gods woede opgewekt... en de engel van de Heer stond in de weg als een tegenstander [een satan : le-satan\lo] voor hem” (Numeri 22:22). In dit geval trad de satan op voor Balaams eigen bestwil in opdracht van God, hoewel in een koppige rol als fysieke hinderpaal. Ten tijde van het voorlaatste boek van het Oude Testament, Zacharia (3:1-2), wordt de benoemde satan (een oppermagistraat) geportretteerd met een vrije wil, want we zien hem hier in conflict met God in een sociale kwestie. In dit geval probeerden de joden die terugkeerden uit de Babylonische ballingschap om in Jeruzalem de posities van hun familie terug te krijgen, maar toen ze arriveerden, ontdekten ze dat er al een hogepriester en een regerende gevestigde orde in functie was. God koos de kant van de zittende elite in dit dispuut, maar de satan koos de zijde van de misnoegde joden.

Niettemin is er ondanks de politieke impasse geen aanwijzing voor iets dat ook maar enigszins duister is in het karakter van de satan. De sinistere satanische figuur (soms aangeduid als Lucifer, Beëlzebub of Belial - wat “waardeloos” betekent) verschijnt hoofdzakelijk door het oprukken van het christelijk dualisme - het idee van twee strijdende en even machtige goden. Volgens de verschillende overleveringen was satan of de broer, of de zoon van Jehova, of was hij zelfs het strijdende en agressieve aspect van Jehova zelf. In essentie was het conflict tussen Jehova en Satan representatief voor de oude, voor-christelijke traditie van de symbolische strijd tussen Licht en Duisternis, zoals de Perzische mystici die zagen. Deze traditie drong door in het ascetische judaïsme van sekten als de Essenen van Qumran, en iets is in zeker opzicht herkenbaar in het Nieuwe Testament, maar het is niet zichtbaar in de Hebreeuwse overlevering van het Oude Testament, waarin de satans te zien zijn die bepaalde alledaagse taken van verzet uitvoeren.

Dus uit welk origineel idee of welke bijbelpassage werd het moderne, christelijke beeld van satan geboren? In het oudtestamentische boek Jesaja staat een passage die de geprofeteerde val van Babylon behandelt, en wanneer hij verwijst naar de stad en haar despotische koning, zegt Jesaja : “Hoezeer ben je gevallen uit de hemel, Morgenster, zoon van de dageraad! Hoezeer ben je gevallen naar de aarde, veroveraar der volken!” (Jesaja 14:12). Vele eeuwen nadat dit geschreven werd, kreeg het beeld van de gevallen Morgenster (Venus) een nieuwe aanduiding als “lichtbrenger”, en toen het in het Latijn vertaald werd met een eigen zelfstandig naamwoord werd het “Lucifer”. Hierdoor verscheen Lucifer in deze Venus-context in de vierde-eeuwse vulgaatbijbel van de heilige Hiëronymus, om ongeveer 1300 jaar later geassocieerd te worden met de kwade satan in Paradise Lost van John Milton :

Van Lucifer, bij verwijzing zo genoemd,
naar de heldere ster, welke met satan was gelijkgesteld.


Vandaag de dag bewaart het vers van Jesaja in de officiële christelijke bijbels de gelatiniseerde Lucifer-vermelding, die voortkwam uit de schepping van de eigen Satan-mythologie door de christelijke Kerk, in de tijd van het Romeinse rijk. Het roomse geloof was volledig gebaseerd op het onderwerpen van alle mensen aan de heerschappij van de bisschoppen, en om deze ondergeschiktheid mogelijk te maken was er een anti-God/antichrist-fïguur nodig als vijandbeeld. Deze vijand was, zei men, satan, de kwade die de zielen zou opeisen van iedereen die niet absolute gehoorzaamheid zou betrachten tegenover de Kerk. Om dit plan van angst en dreiging te laten slagen was het nodig dat de mensen geloofden dat de diabolische satan had bestaan vanaf het begin der tijden, en er was geen eerder verhaal waarmee hij verbonden kon worden dan dat van Adam en Eva.

Het enige probleem was dat Genesis totaal geen melding maakte van satan - maar er was natuurlijk het wezenlijke verhaal van Eva en de wijze slang. De Slangenheer was Enki, maar in delen van Chaldea was hij Sjaitan genoemd, en zo werd bepaald dat het verhaal kon worden herschreven om te voldoen aan het beoogde doel. De oorspronkelijke tekst was tenslotte een joodse versie en de christenheid was tamelijk ingrijpend gescheiden geraakt van het judaïsme, zelfs van het verwestertse judaïsme van Jezus. In die dagen was er geen begrijpbare vertaling beschikbaar voor alle christenen. De joden hadden hun Hebreeuwse, Aramese en Griekse versies van het Oude Testament, terwijl de eerste christelijke bijbel bestond uit een obscure vorm van het kerklatijn, zoals de heilige Hiëronymus die vertaald had in de vierde eeuw. Buiten de eigenlijke roomse Kerk van het Westen waren er enthousiaste oostelijk-christelijke vertakkingen in gebieden als Syrië, Egypte en Ethiopië, en het was vooral in deze gebieden (waar de joodse concurrentie sterker was) dat de nieuwe Genesis-verhalen voor de christelijke markt verschenen.

Hieronder was een Egyptisch en Ethiopisch werk genaamd Het boek van Adam en Eva, met de ondertitel “Het conflict van Adam en Eva met Satan”, dat ergens in of na de zesde eeuw n.Chr. vervaardigd werd. Dit lijvige werk heeft niet alleen satan als een centraal karakter, maar gaat zelfs zo ver om te zeggen dat het kruis van Jezus werd opgericht op dezelfde plek als waar Adam begraven werd! Een Oudsyrisch werk met de titel Het boek van de Grot der schatten [M'[a]rath g[a]ze] is een verzamelwerk van vroege geschiedenis vanaf de schepping van de wereld tot de kruisiging van Jezus. Het schijnt te zijn samengesteld in de vierde eeuw n.Chr., maar de oudste bestaande editie dateert van de late zesde eeuw. Eens te meer introduceert het boek satan als de aanhoudende voorvechter van het kwaad, wat de weg baande voor het duistere, sinistere element dat weelderig woekerde in de door de Kerk gepropageerde griezeltraditie die zich ontwikkelde tijdens de wrede katholieke inquisitie.

In een geval zijn Adam en Eva te zien terwijl ze in een grot wonen en satan veertien keer komt om ze te verleiden, maar iedere keer jaagt een engel van God de demon op de vlucht. Het boek houdt zelfs vol dat de orthodoxe christenheid haar plaats al had ingenomen voor de tijd van Adam en Eva en het verschijnen van de Hebreeën. In dit opzicht, en zoals eerder genoemd, wordt er beweerd dat God toen Hij zei “Laat ons afdalen”, verwees naar de heilige drie-eenheid : Vader, Zoon en Heilige Geest - een concept dat pas ingevoerd werd bij het concilie van Nicea in 325 n.Chr. Een ander werk dat hetzelfde idee over de christelijke drie-eenheid ondersteunt is Het boek van de bij - een nestoriaanse Oudsyrische tekst uit omstreeks 1222, samengesteld door bisschop Sjelêmôn van Basra, Irak. De titel ervan wordt uitgelegd met het feit dat het “de hemelse dauw verzamelde van de bloesem van de twee Testamenten, en de bloemen uit de heilige boeken”, waarbij het de christelijke doctrine toepaste op de traditionele joodse geschriften die het herinterpreteerde.

Als er iets ten gunste van deze boeken gezegd kan worden, dan is het dat hun oudtestamentische genealogieën veel meer in overeenstemming zijn met de veel oudere joodse werken dan het boek Jubeljaren. Afgezien daarvan zijn ze niet meer dan fictieve fabels, bedoeld om historische gegevens te ondermijnen en om lezers te intimideren, zodat deze instemmen met het dogmatische en seksistische bewind van de christelijke bisschoppen. Hun schilderingen van Satan zijn volledig fictieve constructies, en ze zijn strijdig met alle oorspronkelijke Soemerische, Kanaanitische en Hebreeuwse archieven.

Laurence Gardner : Oorsprong van de Graalkoningen
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » zo 20 aug , 2006 12:27

Over het ontstaan van de wereld (heelal?) in Genesis – Rig Veda – Edda – Enumah Elish.



Els, moest dit hier niet thuishoren verplaats het dan a.u.b. Dank U.
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » wo 23 aug , 2006 10:47

Lilith

De boosaardige legers van Ahriman tellen nog meer demonen in hun gelederen. Bijvoorbeeld Azazel, de demon van verlaten oorden. Later zal hij incarneren in de zondebok en als zodanig worden overgenomen door het Jodendom; of Leviathan en Rahab, de demonen van de chaos; maar ook de pathetische Lilith, de eerste vrouw van Adam, die echter onvruchtbaar bleek, door haar man werd verstoten, maar 's nachts terugkeerde om de verstoting te wreken, haar aangedaan door de eerste mens (21). Ook deze legende zou later terug te vinden zijn in de joodse traditie. Op deze erfenis teren wij overigens nog. De joden, christenen en islamieten van nu kennen nog altijd dezelfde demonen. Blz. 131

Noot 21
In feite citeert Jesaja deze legende in zijn beschrijving van het einde van het koninkrijk Edom en van de val van de wereld in de eerste chaos :

[14] Woestijndieren en hyena’s komen er samen, saters ontmoeten er elkaar.
Ook Lilit vindt er rust, zij woont er ongestoord.
(Jesaja 34:14)

In zijn opmerkelijke studie van de mythe van Lilith (Lilith ou la mère obscure, Payot, 1981) onthult Jacques Bril dat ze ook opduikt in het Boek Job, 28:15 in de Bijbel van Jeruzalem. (Heb ik niet kunnen vinden, maar volgens mij wordt hier de Sjechina (wijsheid) bedoeld).

[15] De wijsheid is niet te koop voor enig goud,
noch kan ze in zilver worden afgewogen.
(Job 28:15)

Voor de Mesopotamiër is de wereld van de levenden nauw verbonden met die van de doden, waarbij de macht van de onderwereld groter is dan die van de hemel. In het hart van elke levende materie loert reeds de verrotting. Bovendien worden de dood en het kwaad vertegenwoordigd door de vrouwelijkheid van Eresjkigal. Het begrip van de oerzonde is reeds gezaaid. Maar ook de vrouwenhaat is ontkiemd die zo wezenlijk is voor alle uit patriarchale systemen afgeleide geopenbaarde godsdiensten. De seksualiteit is de drager van de zonde en Eresjkigal is de grote verleidster, de voorgangster van Eva, maar ook van Lilith, Adams eerste echtgenote.
In de eerste plaats is de Mesopotamische religie dus gebaseerd op de zonde en de opvatting dat het kwaad inherent is aan het bestaan. Blz. 154

Tussen 150 voor en 300 na Christus wordt het Jodendom overspoeld door duivels (22). In het Oude Testament zijn er naar verhouding weinig : Mevet, demon van de dood, Lilith, de kinderroofster, Reshev, demon van de pest, Dever, demon van de ziekten in het algemeen, Belial, luitenant der demonen, Azazel, demon van de woestijnen, ongetwijfeld de geest die Jezus in verleiding trachtte te brengen, en, zo men wil, Satan, hoewel zijn rol dubbelzinnig is gebleken. Dit is echter maar een schamele hoeveelheid vergeleken met het pandemonium van Babylon, waar toch een groot deel van het joodse volk langdurig in gevangenschap had geleefd. De Babylonische demonenwereld was veel uitgebreider en bevatte een tot in details ingedeelde hiërarchie van duivels. Blz. 355

Noot 22
Het zal duidelijk zijn dat deze gelijkenis vele mensen tegen de borst gestuit heeft. Sommigen hebben zelfs geprobeerd de “overeenkomsten” tussen het mazdeïsme en het joods-christelijke geloof toe te schrijven aan een post-christelijke invloed op het mazdeïsme. Deze beïnvloeding had dan moeten gebeuren tijdens de Sassanidische periode (die begint in de tweede en eindigt in de zevende eeuw n. Chr.). “Deze pogingen”, schrijft de Encyclopaedia Britanica, “zijn verworpen.” De exegese laat er echter geen twijfel over bestaan. De teksten die deze overeenkomsten vermelden zijn wel degelijk ouder dan het christendom. Het is niet het christendom dat het mazdeïsme beïnvloedde, maar andersom.

Messadié, Gerald : De geschiedenis van het Kwaad.
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » wo 23 aug , 2006 12:10

Lilith 2

We zullen al vrij gauw Enki en Nin-choersag tegenkomen, want zij bezitten de sleutel tot het verhaal van Adam - het oorspronkelijke verhaal dat werd aangepast ten behoeve van het relaas in Genesis.
Enki's broer Enlil werd ook met Nin-choersag in de echt verbonden, en hun zoon was Ninoerta (Ningirsoe), de Machtige Jager. Bij zijn andere vrouw, Ninlil (of Soed), had Enlil een tweede zoon, Nanna (of Soeën), die bekendstond als “de Slimme”. Nanna en zijn vrouw Ningal waren de ouders van de godin Inanna (ook Isjtar genaamd), die huwde met de Herderskoning Doemoe-zi (in het boek Ezechiël van het Semitische Oude Testament vermeld als Tammuz); het was uit de goed gedocumenteerde huwelijksceremonie van Inanna en Doemoe-zi dat zich later het Hieros gamos (het heilige huwelijk) van de koningen van Juda ontwikkelde. Een andere zoon van Enlil en Ninlil was Nergal (ook bekend als Meslamta-ea), Koning van de Onderwereld.(7) Zijn vrouw, de Koningin van de Onderwereld, was Eresj-Kigal (de dochter van Nanna en Ningal), en hun dochter was de legendarische Lilith, de dienares van haar tante van moederskant, Inanna. In totaal waren er, zo zegt men, 600 Anoennaki van de Onderwereld en 300 in de Hemelen. Blz. 85.

Noten
7. De Onderwereld was het spirituele domein van de aarde. Deze omvatte de wateren en stromen van de Apsû - een wereld die alle persoonlijkheden en kennis van het verleden bevatte. Het was een gebied van nauwlettend bewaakte geheimen en zaken buiten het aardse domein, vandaar de term 'Ondergrondse stroom' voor esoterische bewegingen in latere tijden.

In de traditie van de symbolische regalia betekent de rijksappel volheid, omdat hij alle dingen vertegenwoordigt die verzameld zijn binnen de kring van de wereld. Hij wordt ook geassocieerd met het symbolische oog van de “alziende” - dat van Enki, die de Heer van het Heilige Oog werd genoemd. Gegeven het feit dat het koningschap (Malchoet) werd gezien als een matrilineair erfgoed via Tiamat en Lilith, werd de naam van Qayin (Kaïn, vanwaar “koning”) ook direct geassocieerd met de aanduiding “koningin”.
Hoewel het ayin in verband wordt gebracht met het “alziend oog”, wordt het door alchemisten correcter verbonden met “zwartheid” (of “ledigheid”). Zij associëren het mysterie ervan met het cerebellum, het achterste deel van de hersenen. Het “alziende” aspect is dat wat licht uit de duisternis waarneemt. Het woord “alchemie” zelf komt uit het Arabische al (“de”) en het Egyptische chame (“zwartheid”). Alchame wordt gedefinieerd als de wetenschap die het duister overwint, of dat wat verlicht via intuïtieve waarneming.

De letter “Q” - zoals in Qayin (Q’ayin) en Queen - is metafysisch toegewezen aan de maan, en de khoe (Q) werd gezien als de maandelijkse (met de maan verbonden) vrouwelijke essentie van de godin. Het goddelijke menstruüm (46) vormde de zuiverste en sterkste levenskracht, en het werd vereerd als “Sterrenvuur”. Het symbool ervan was het alziende oog (het ayin), waarvan het hermetische symbool (cirkel met punt in het midden, de zon dus); was,(48) de kamakala van de Indiase mystici en de trïbindoe van de oriëntaalse school. De letter “Q” is afgeleid van het venussymbool (planeetteken) - een symbool dat evenzeer aan Isis, Nin-choersag, Lilith en Kali wordt toegeschreven, die allen als “zwart maar mooi” werden aangeduid (Hooglied 1:5). Lilith en Kali waren allebei titulaire namen, waarbij Kali is overgenomen van kala (de tijdsperiode van de vrouwelijke maancyclus), terwijl Nin-choersag de uiteindelijke Vrouwe van het Leven was. Van haar was het geslacht dat het ware “begin” van de heilige bloedlijn vormde - de Genesis van de graalkoningen. In de rozenkruisertraditie is dit “genesis” lang gelijkgesteld met het transcendente “gen van Isis”. “Genesis”(50) (oorsprong of begin) stamt uit het Grieks, en van het woord genes, (geboren uit een soort), waar ook de woorden genetica, genius, genitaal, genre, generatie, genealogie, enzovoort, vandaan komen.

Als alternatief werd het oog van de verlichting soms afgebeeld binnen de driehoek [driehoek] die de daleth x, of doorgang, naar het Licht vertegenwoordigde. Qayin (of Kaïn) is vaak de eerste “mr. Smith genoemd” omdat de term qayin ook “smid” betekent, zoals bij “een smid van metalen”, of beter een smid van zwaarden, een vereiste vaardigheid (of kenning = kennis) van de vroege koningen. In dit opzicht is de naam die hij kreeg in Genesis - zoals die van Hevel (Abel) en veel andere in de Bijbel - meer een beschrijvende aanduiding dan een werkelijke persoonsnaam. In de alchemistische traditie was hij werkelijk een qayin - een metaalbewerker van de hoogste orde, zoals zijn nakomelingen, in het bijzonder Tubal-Kaïn (Genesis 4:22), die vereerd wordt in de wetenschappelijke vrijmetselarij. Tubal-Kaïn was de grote Vulcanus van die periode, de bezitter van de plutonische theorie (de kennis van de werkzaamheid van interne hitte), en daardoor een prominente alchemist.

Het erfgoed van Qayin was dat van de Soemerische metaalbewerkers - de meester-ambachtslieden die we tegenkwamen aan het hof van El Elyon - en de hoogste meester in de Kunst was Qayins vader Enki, beschreven als “de manifestatie van kennis, en de ambachtsman bij uitstek, die de kwade demonen uitdrijft die de mensheid aanvallen”. De alchemistische bezigheden van deze familie waren van het hoogste belang voor hun geschiedenis, en de deskundigheid van hun vakmanschap vormde de sleutel voor het mysterieuze “brood des levens” en het “verborgen manna” van de Bijbel. Als Qayin dus niet de werkelijke naam van de man was, wie was hij dan wel?

In de Soemerische historie wordt naar hem verwezen als Arwioem, koning van Kisj, de zoon van Mazda en de opvolger van koning Atabba (de Adâma). Onder zijn andere namen Mazda en Mazdao was Enki (via zijn zoon Arwioem de Qayin) de voorouder van de magische spirituele meester Zarathoestra (Zoroaster). De naam Mazda (van Masenda) betekent “iemand die voorover gaat liggen (als een slang)”, en de Soemerische naam Arwioem is verbonden met het Hebreeuwse woord awwim, wat “slangen” aanduidt.

In de Perzische overlevering was Enki Ahoera Mazda, de god van leven en licht, die ook Ohrmazd (of Ormoezd) werd genoemd, wat “Slang van de nacht” betekent, terwijl in deze context Mazda ook equivalent is met “Heer” (waarbij Ahoera Mazda “wijze heer” betekent). In de Arische overlevering van Perzië was het Ohrmazd die het eerste de Rechtvaardige Mens geschapen had, net zoals er van Enki in Soemerië wordt gezegd dat hij die taak verricht had.

Wat de identiteit van de vrouw van Qayin aangaat (Genesis 4:17-24), zij werd Loeloewa genoemd (parel, een met de maan verbonden sieraad). In sommige christelijke werken wordt Loeloewa genoemd als de dochter van Eva, hoewel ze niet bij name wordt genoemd in de bijbel.(59) Loeloewa (beter : Loeloewa-Lilith) was de dochter van Lilith, en in de talmoedische traditie was Lilith de eerste echtgenote van Adam voor Eva. Zoals aangeduid in de Soemerische annalen was Lilith de kleindochter van Enlil-El Elyon, omdat ze de dochter van zijn zoon Nergal (Meslamtaea) was, de koning van de Onderwereld. Haar moeder was de nicht van Nergal, Nin-Eresj-kigal, en Lilith was dienares van haar tante van moederskant, koningin Inanna (Isjtar). Lilith was een van afkomst volbloed Anoennaki, en hoewel ze was aangewezen als partner voor Adam op de korte termijn, legde de joodse Talmoed (62) uit dat ze weigerde om zijn seksuele partner te zijn. Haar fysieke partner in dit opzicht was niemand anders dan Enki, de vader van Kaïns echtgenote Loeloewa.

Zoals vermeld werd Enlils broer Enki (in zijn rol als de slang) Samael genoemd - en in dit opzicht brengt de literatuur van Ha Qabalah ons terug naar het uitgangspunt van deze passage over “Eden”, want deze stelt onomwonden dat “naar Samael en Lilith als personen verwezen wordt als de boom der kennis van goed en kwaad”. Blz. 130-132.

Noten
46. Van het Latijnse woord mensis, dat “maand” betekent.
48. Dit symbool werd gebruikt door de hermetische Illuminati, gesticht op 1 mei 1776 door Jean Adam Weishaupt.
50. Dit woord werd voor het eerst geïntroduceerd in de Griekse Septuagint, en werd daarna gehandhaafd.
59. Loeloewa wordt Awan genoemd in het boek Jubeljaren.
62. De Talmoed (“Onderricht”) is in essentie een commentaar op de Misjnah, oorspronkelijk in het Hebreeuws en Aramees samengesteld en afgeleid van twee afzonderlijke belangrijke stromingen van de joodse traditie : de Palestijnse en de Babylonische. De Misjnah – of “de Voordracht” - is een vroege codificatie van de joodse wet, gebaseerd op oude compilaties en bewerkt in Palestina door de ethnarch (gouverneur) Juda I in de vroege derde eeuw n. Chr. Het bestaat uit traditionele wetgeving (Halakah) over een breed scala van onderwerpen, deels afgeleid van oude gewoonten en deels van Bijbelse wetgeving (Tannaim) zoals geïnterpreteerd door de rabbi's (leraren).

Gardner, Laurence : Oorsprong van de Graalkoningen
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » wo 23 aug , 2006 15:10

Lilith 3

De erfenis van Ha Qabalah dateert van ver vóór Adam en Eva, aan wie de geheimen ervan werden onthuld door Enki (Samael) en Lilith, naar wie gezamenlijk werd verwezen als de “boom der kennis”. Het woord “Qabalah” verwijst naar “overlevering” en naar “hoe het verkregen werd”. Het benadrukt het intuïtieve begrip van de absolute waarheid van de oude Meesters - de grote Archonten die de wereld schiepen uit de oerchaos. Een van deze Archonten, wat voor naam deze ook had, was Wijsheid, en Wijsheid was altijd (de heilige Geest) vrouwelijk, en bewoog zich “over de wateren”, zoals wordt verteld in het tweede vers van Genesis, aan het begin van de Bijbelse tijd. De Wijsheid was Tiamat, de Wijsheid was Sophia, de Wijsheid was Asjtoreth-Anath, en de Wijsheid was de Sjechina die hen allen incorporeerde.

Het probleem was dat de Sjechina naar men zegt, verloren is gegaan in het grote rijk van de joodse diaspora. Ze had gewoond in de tempel van Jeruzalem, maar de tempel was vernietigd in de tijd van de Babylonische gevangenschap (omstreeks 586 v. Chr.). Hoewel deze herbouwd was, en toen weer verwoest door Syriërs en Romeinen, was de Sjechina nooit teruggekeerd en Jehova was achtergebleven om in zijn eentje te regeren - een feit waarvan de mystici beweerden dat Hij het niet kon volbrengen zonder de bruid, die de bron van zijn wijsheid was.

Nadat ze waren overgeleverd gedurende een buitensporig lange periode, werden de stellingen van Ha Qabalah gecorrumpeerd en verward in het middeleeuwse Europa, en de opkomende doctrine van de kabbalisten kreeg de overhand. Hun belangrijkste werk was Sefer ha Zohar (Het boek van de glorie), bijna een miljoen woorden van toegepaste, schriftuurlijke wijsbegeerte, gebaseerd op oude joodse overleveringen en geschreven in een vreemde vorm van literair Aramees. Het werd samengesteld in 1286 door Moses de León in Castilië, Spanje, en de inhoud werd toegeschreven aan de tweede-eeuwse Palestijnse mysticus Sjimeon ben Yohai. De Zohar was een commentaar op de vijf boeken van Mozes, en samen met de Bijbel en de Talmoed werd het gedurende 700 jaar als een eerbiedwaardig werk door de meeste joden in de Aziatische, Afrikaanse en Europese landen van de diaspora in ere gehouden.

In de Middeleeuwen waren de joden eeuwenlang opgejaagd en vervolgd door de pauselijke christelijke beweging,(36) en aangezien Jehova werd beschouwd als een traditionele God der Wrake, was er een diepgewortelde behoefte om het moederlijke aspect van hun goedheid zijn plaats terug te geven. Het boek Numeri (21:14) noemt zelfs het oude boek van de Oorlogen van Jehova, dat dateerde van voor de tijd dat het Oude Testament geschreven werd, maar er niet in werd opgenomen. Andere pre-Bijbelse Hebreeuwse teksten die genoemd worden maar niet zijn opgenomen in het Oude Testament zijn het boek van de Heer (Jesaja 34:16) en het boek van Jasjer (Jozua 10:13, 2 Samuel 1:18).

Wat de joden uit die tijd nodig hadden om opgewassen te zijn tegen hun toestand van verdreven zijn, was de wijsheid van de godin, en er was in deze eeuwen een versterkte neiging in de richting van de Sjechina. Ze streefden naar de terugkeer van de verloren bruid - een moederfiguur die een tussenpersoon kon zijn tussen hen en Jehova, die hen in feite niet erg vriendelijk had behandeld. Hij was hun almachtige tribale Heer en had aan de aartsvader Abraham beloofd om hun ras boven alle andere te verheffen, maar de geschiedenis daarna was vol ontberingen en onzekerheid geweest. En dus had de Sjechina in de Zohar-traditie de nieuwe familienaam Matronit (uit het Latijn, matrona, wat een moederlijke vrouw aanduidt) gekregen.

Het beeld van de Matronit was niet zozeer een beeld van Asjtoreth als wel een beeld van haar dochter Anath, de Koningin des Hemels. In het oude Soemerië was Anath Inanna, in Syro-Fenicië was ze Astarte, terwijl ze in Akkad Isjtar was, de zuster van de Griekse Afrodite. Anath was een meesteres van de paradox - de personificatie van Venus, de godin van de liefde, en van de oorlog, die zowel lichtzinnig als maagd was. Maar ze was ook de heroïsche Matronit die Mozes van de berg Nebo naar zijn geheime graf had gedragen (Deuteronomium 34:5).

Omdat ze geacht werd zowel zichzelf als Asjtoreth te vertegenwoordigen, was Anath de Matronit en de Sjechina, en de hernieuwde vereniging van haar en Jehova die de Zohar-joden nastreefden, werd Tsaddig (Rechtschapenheid) genoemd. Hoewel ze niet het recht op een belangrijke zuster kreeg toebedeeld in de Hebreeuwse traditie, had Anath (Inanna) inderdaad een oudere zuster in het Soemerische pantheon, de geduchte Eresj-Kigal, Koningin van de Onderwereld. Omdat ze de oudste vrouwelijke persoon in de stamreeks uit Tiamat de Drakenkoningin was, was ze de draagster van het hoogst belangrijke erfgoed, het “Koninkrijk”, dat de Hebreeën het Malchoet noemden. Als de eerste erfgenaam van het Malchoet werd Eresj-Kigal vergeleken met een kostbaar juweel - een “parel” - een loeloewa (de naam van haar kleindochter die de vrouw van Kaïn werd). In zijn werken over de Zohar vertelde Gershom Scholem, professor joods mysterieonderzoek aan de Hebreeuwse universiteit te Jeruzalem, in 1941 dat de verhalen over Eresj-Kigals dochter Lilith geheel gerelateerd waren aan de overlevering van de grote Draak - en de Draak was de Malchoet.

Gegeven dat de Hebreeën Eresj-Kigal hadden genegeerd ten voordele van haar jongere zuster Anath, doemde er een technisch probleem op vanwege de lagere status van Anath als de Sjechina-Matronit, omdat het in de joodse Zohar de Sjechina-Matronit was die de engel Metâtron droeg, samen met zijn zuster Lilith. Maar in de oorspronkelijke Soemerische traditie was Lilith de dochter van Eresj-Kigal, Koningin van de Onderwereld, terwijl haar jongere zuster Anath geen nageslacht had. De Metâtron (van meta-ton-thronon, wat “het dichtst bij de goddelijke troon betekent”) was de vader van Lilith, koning Nergal (Meslamtaea), die (als zoon van Enlil-Eloh YHWH) de tegenhanger van de Hebreeuws-Kanaänitische Baal was.

Strikt genomen was Anath niet de traditionele geest van de Wijsheid (de Sophia), want deze status was het pre-hebreeuwse voorrecht van Eresj-Kigal, en het was de erfenis van haar dochter Lilith, wier naam afkomstig was van lilitoe (Akkadisch-Assyrisch : “wind-geest”).
Niet alleen hadden de Zohar-joden bepaalde strategische wijzigingen aangebracht in de familiestructuur van de Mesopotamische godenwereld (bijv. door te stellen dat Anath/Inanna een dochter was van Enlil/Eloh YHWH in plaats van haar correct te beschrijven als een kleindochter), maar de joden in het algemeen hadden ook het Mesopotamische festival Sjabattoe gewijzigd. Dit was het maandelijkse feest van de volle maan geweest, maar ze hadden het veranderd in een wekelijkse gebeurtenis, en het herdoopt in sabbat. De sabbat was niet gewoon een rustdag, maar ze vertegenwoordigde de heilige sjabbat (van sjabattoe), de meest innerlijke psyche van de Bruid van Jehova - de Sjechina-Matronit.

In ballingschap sinds 586 v. Chr. zwierf de Sjechina-Matronit-Sjabbat naar men zei over de aarde, in afwachting van haar hereniging als bruid met Jehova. Niettemin bleef ze de moeder van haar Israëlitische kudde, en voegde zich iedere vrijdagavond in de schemering bij hen om de sabbat aan te kondigen - vandaar de traditionele woorden van het ritualistische synagogengezang Lecha Dodi (Kom mijn vriend) :

Kom mijn vriend om de Bruid te ontmoeten.
Laten wij het gezicht van Sabbath ontvangen.


Kom, laten we Sabbath tegemoet gaan,
Want zij is de bron van zegen,
die stroomt vanuit oude tijden.


Het is juist op dit punt van het zoeken naar het vrouwelijke aspect waar de talmoedische traditie zich vandaag de dag bevindt. Zoals we hebben gezien, was YHWH : de tetrade (vier personen) van Vader, Moeder, Zoon en Dochter. Maar de Bruid (het erfgoed van de dochter) is nog steeds verloren in ballingschap, en dus blijft de godheid gewoon YHW. Het wordt daarom staande gehouden dat slechts wanneer hij verenigd wordt met zijn Bruid (de Sjechina-Matronit-Sjabbat) God weer compleet kan worden als YHWH. Blz. 140-144

Noten
36. Omdat ze in Europa geen land bezaten dat ze konden bebouwen, hadden de joden zich in de handel en het bankieren begeven, maar geld lenen werd vervolgens verboden door de Kerk van Rome. Koning Edward I Plantagenet liet in 1290 alle joden uit Engeland verdrijven, uitgezonderd bekwame artsen.


Gardner, Laurence : Oorsprong van de Graalkoningen
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat

Berichtdoor willy » wo 23 aug , 2006 16:17

Lilith 4

Omdat hij de broer van Enlil Jehovah was, werd er door de middeleeuwse kabbalisten naar Enki-Samael verwezen als de “Andere God”, en zijn huwelijk met Lilith is naar men zegt geregeld door Taninvar de blinde draak. Lilith was echter niet alleen de vrouw van Samael en de eerste echtgenote van Adam; van haar werd ook gezegd dat ze de partner van Jehova werd na de val van de tempel van Jeruzalem toen de Matronit (Asjtoreth-Anath) vermist raakte in aardse ballingschap. Hoewel ze de teugels van het Malchoet in handen had, was Lilith waarnemend dienares van de Matronit, en Jehova scheen door de nieuwe verbintenis gedegradeerd. Met een citaat uit het boek Spreuken gispt de joodse Zohar Jehova erom dat hij de dienstmaagd “erfgename van haar meesteres maakt en vraagt : “Waar is zijn eer? De koning zonder de Matronit wordt niet de koning genoemd!”

Vanwege deze ongewenste verhouding werd Lilith verklaard tot een verdorven verleidster die Jehova met haar schoonheid en charme had betoverd. Vanaf de tijd van het tiende-eeuwse joodse document dat het Alfabet van Ben Sira wordt genoemd, groeide de haat van de Israëlieten tot zulke proporties uit dat ze in allerlei hoedanigheden afgeschilderd is, van een babydievegge tot een vampier. Afgezien daarvan komen de oudste vermeldingen van Lilith (soms Lili, Lilin, Lillake, Liloetoe of Lillette genoemd) uit het oude Soemerië, en een terracotta reliëf uit omstreeks 2000 v Chr. toont haar naakt en gevleugeld, met de poten van een uil, staande op twee leeuwen. Op haar hoofd zit de gewikkelde, veelhoornige kap van de Anoennaki van hoge rang, en in elke hand houdt ze de staf en de ring van de goddelijk toebedeelde rechtvaardigheid.7 De Staf van de Maat (of “Regel”, waar deze bestuurlijke term vandaan komt) en de Ring van de Eenheid waren belangrijke symbolen van de godgelijke wachters, en vanwege deze symbolen zegt de eminente semiticus dr. Raphael Patai over Lilith : “Duidelijk is ze geen laag-bij-de-grondse duivelin (zoals ze afgeschilderd wordt door de latere Hebreeën), maar een godin die wilde dieren temt”.

Inderdaad was Lilith Prinses van de Onderwereld en komt ze voor, samen met Inanna (Anath), in het Epos van Gilgamesj. In een passage uit Tablet XII wordt gezegd dat Lilith haar huis heeft gemaakt binnen in een hoeloeppoe-boom (“waarschijnlijk een wilg”, aldus de vertaling) die behoorde aan haar tante en meesteres Inanna. Aan de voet van de boom was het nest van een slang het (embleem van Enki) en in de top zat het nest van Zoe de dondervogel. “Wat haar carrière aangaat, kwam geen enkele vrouwelijke Anoennaki zo ver op het pad van de roem als Lilith. Als de dochter van koning Nergal en koningin Eresj-Kigal van de Onderwereld was ze erfgename van het Malchoet, maar toch de aangewezen dienstmaagd van haar tante, koningin Inanna. In deze capaciteit was het haar taak om de mensen uit de straten van Oeroek te verzamelen en ze naar de ziggurat-tempel te brengen.

Toen de Adâma (Adam, de aardling) werd geschapen door Enki en Nin-choersag werd Lilith aangewezen als zijn echtgenote, maar ze weigerde om zich te onderwerpen aan haar rol als echtgenote en vluchtte bij Adam vandaan om de bruid van Enki zelf te worden. Zoals eerder verklaard, werden Enki-Samael en Lilith in de talmoedische traditie gezamenlijk beschouwd als belichaming van de boom der kennis. In latere tijden werd Lilith, zo werd gezegd, geïncarneerd als Hagar, de Egyptische maîtresse van Abraham, als Zippora, de Midianietische vrouw van Mozes, en als de bekendste minnares van Salomo, de koningin van Scheba (1 Koningen 10). Ze klom toen op en werd de koningin en echtgenote van haar grootvader, Enlil Jehovah.

Zoals Anath, Isis, Kali en andere godinnenfiguren was Lilith een paradox, omdat ze spiritueel tegelijkertijd licht en duister was - “zwart maar mooi” - en ze wordt aldus weergegeven (in haar incarnatie als de koningin van Scheba) in het oudtestamentische Hooglied (1:5). In de Ginza, het heilige boek van de gnostische mandeeën uit Irak, wordt Lilith van de Onderwereld Lilith-Sariel genoemd, echtgenote van Manda d'Hayye, de Koning van het licht en de gnosis (de kennis van het leven). Hij was het equivalent Ahoera-Mazda uit Iran, de God van leven en licht, die Enki was voor de Soemeriërs en Samael voor de Hebreeën.

Van het allereerste begin van haar loopbaan werd Lilith beschouwd als een ongewoon vrije geest, en daarom werd ze door de mannelijk gedomineerde Hebreeën een demon genoemd : de oorspronkelijke femme fatale. Ze werd “de schone” genoemd, maar er werd van haar gezegd dat ze een promiscue verleidster was voor wie alle mannen moesten oppassen. “Waarom zou ik onder jou liggen?” had ze geschreeuwd tegen Adam, “Ik ben je gelijke!” Daarop vertelt de Talmoed dat ze vertrekt naar de Rode Zee (beter de Rietzee of de Zee van de Riethalmen), “een plaats van kwade reputatie”. Zelfs de drie engelen “Senoy, Sansenoy en Semangelof” die Jehova stuurde om haar op te halen, hadden geen succes bij hun missie.

De Hebreeën waren totaal niet gewend aan vastberaden, bevrijde vrouwen als Lilith en het is nauwelijks verbazingwekkend dat ze, ondanks alle wraakzuchtige dingen die over haar gezegd zijn, in de moderne tijd is opgedoken om de fundamentele ethiek van de vrouwelijke kansen te representeren. Maar in de eerste eeuw van de jaartelling waren de joden absoluut paranoïde over het gevaar van Lilith, en er werd zelfs gezegd dat ze een nachtelijke succuba was, die seksueel gebruik maakte van mannen terwijl ze sliepen. Ten einde preventieve maatregelen te nemen, decreteerde een zekere rabbi Hanina : “Het is verboden voor een man om alleen in een huis te slapen, om te voorkomen dat Lilith hem te pakken krijgt!”

Het was door de manier waarop het joodse geloof omsprong met de erfenis van Lilith dat het in de Middeleeuwen de belastering van Maria Magdalena door de christelijke Kerk overtrof - en het was om precies dezelfde reden dat ze tot een verdorven hoer en een tovenares werd verklaard.l5 Terwijl Maria Magdalena de vrouw van Jezus was en de moeder van de heilige stamboom (de Sangréal) uit de eerste eeuw, was het met Lilith dat het allemaal begon, ongeveer 4000 jaar eerder. In feite is dat niet strikt waar, want het begon met Tiâmat, de koningin van de Apsû (de ondergrondse wateren), in oeroude tijden, maar Lilith was de oudere erfgename, wat de reden is waarom ze wordt vergeleken met een slang of een draak. In essentie waren de draak en de slang synoniem, omdat het woord “draak” komt van het Griekse drak[o]n (wat “slang” betekent), terwijl in Soemerië de woorden oesoemgal (draak) en mûs-oesoemgal (slang) prijzende metaforen waren voor een god of een koning. De hiërarchen van de Anoennaki, Ningirsoe (Ninoerta) en Ningisjzida werden bijvoorbeeld omschreven als “Grote Draken”.

De gezamenlijke erfenis van de slang en de draak was die van de prehistorische krokodil, het heiligste van alle schepselen, en dat wat traditioneel aangeduid wordt met de slang moet niet verward worden met het kille en venijnige beeld dat wordt opgeroepen bij ons woord “slang”. De heilige krokodil was Draco de machtige draak van het koningschap, waarnaar de Pendragons (hoofddraken) van de Britse Keltische koninkrijken zo werden vernoemd vanaf de dagen van koning Cymbeline van Camu-lot (het heilige koninkrijk van het gebogen licht) in 10-17 n. Chr. tot aan Cadwaladr van Gwynedd (654-664), wiens dynastie de fameuze Rode Draak van Wales introduceerde.

In het oude Egypte werden de farao's in de Mesopotamische traditie gezalfd met het vet van de heilige krokodil, die werd belichaamd door de god Sobek en de Messeh werd genoemd. In Mesopotamië was het equivalent als heilig dier de Mûs-hûs, een gigantische slangachtige viervoeter niet veel anders dan de grote varanen die nog gevonden worden in Afrika, Arabië en het Oosten, en de machtige 10 voet (3 meter) lange Komodo-varaan uit Indonesië.

Van de woorden Messeh en Mûs-hûs is de Hebreeuwse stam MSSH afgeleid - de stam die (met de toevoeging van klinkers) het werkwoord masjiach (te zalven) en het zelfstandig naamwoord Messias (Meschiach), wat “de Gezalfde” betekent - dit wil zeggen Koning of Christus (Grieks : Christos). Dit was een gewoonte die begon toen Enki de Adâma (koning Atabba) zalfde, een gebeurtenis die wordt vermeld in de archieven van farao Amenhotep III, die omstreeks 1400 v.Chr. regeerde. Hoewel de term “Messias” algemeen wordt gebruikt voor Jezus, is het juister om te zeggen dat hij “een” Messias was in plaats van “de” Messias, want alle gezalfde koningen van de stamreeks waren Messiassen, zoals aangegeven wordt in Psalm 105 (vers 15), en Jezus bereikte zijn Messiaanse status pas toen hij gezalfd werd door de priesteres Maria Magdalena in Bethanië in maart 33 n.Chr.24 Als gezalfde Messiassen werden de vroege Sangréal-koningen geacht de geweldige strijdvaardigheid te hebben van de heilige krokodil - de Koninklijke begaafdheid van de Messiaanse draak.(25)

In het boek Ezechiël (29:3) wordt de Egyptische farao “de grote draak die ligt temidden van zijn rivieren” genoemd, en een overwinningslied ter ere van farao Toetmoses III zegt : “Zie uwe majesteit, met de gelijkenis van een krokodil gevreesd in de wateren”.

Krokodillen (draken), die voorkomen in de Nijl en de Palestijnse rivier de Zerka, werden niet alleen vereerd in centra zoals Krokodilopolis, Ombos, Koptos, Athribis en Thebe, maar ze werden ook gemummificeerd en geplaatst in Koninklijke begraafplaatsen, samen met de farao's zelf. (Blz. 149-153)

7. De ring wordt soms afgebeeld als een cirkel van kralen, waarbij deze ook de goddelijke getallenleer symboliseert.
15. Dit was geen ongebruikelijke beschrijving. In het Epos van Loegal-banda wordt zelfs Inanna/Anath beschreven als een hoer, zoals dat bij de meeste godinnen op een of ander moment gebeurde.
24. Gardner, L., Bloodline of the Holy Grail, blz. 66-73.
25. Ibidem, passim. De christelijke kerk-orthodoxie achtervolgde en vervolgde de Sangréal-(Heilige Graal-)dynastie van de Messiaanse stamboom uit koning David van Israël, en door dat te doen probeerden ze “de Draak te doden”. Dit was een favoriet thema van de christelijke mythologie. Er was echter ook een andere draak - een pseudo-draak - en dat was de purperen Draak van het keizerlijke Rome. Deze draak wordt in het boek Openbaringen (12:7-9) in het Nieuwe Testament afgeschilderd als de vijand van de aartsengel Michaël. Net zoals keizer Constantijn de Grote in de vierde eeuw het vroeg-christelijke geloof usurpeerde, en het in de vorm van een tweeslachtige staatsgodsdienst veranderde, zo hadden de vroegere keizers ook de draak van het koningschap geüsurpeerd als het embleem van hun eigen keizerlijke standaard. Er is daarom vaak sprake van conflicterende identiteiten, en in sommige literaire romans kan het moeilijk zijn om te bepalen wie er tegen wie vecht.

Gardner, Laurence : Oorsprong van de Graalkoningen
willy
 
Berichten: 1092
Geregistreerd: di 06 aug , 2002 10:01
Woonplaats: Brasschaat


Keer terug naar jodendom christendom islam



Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Google [Bot] en 3 gasten

cron