Forum godinnen en beeldvorming | weblog | godinnen | forum home ||
|
Doctrina Jacobi (Juli 634)
[Jacobus, die zelf bekeerd was, schreef om het Christelijke geloof aan te prijzen onder joden in Carthago, gedwongen bekeerd in 632, in een periode voor 'de dertiende julie in de zevende indictie', dwz 634, toen Jacobus Carthago verliet. Hierin vertelt zijn neef Justus hoe hij hoorde over het vermoorden van een lid van de rijkswacht, of candidatus, in een brief van zijn broer Abraham in Caesare, waar het volgende in te lezen is.]
Toen de candidatus door de Saracenen was gedood, was ik in Caesarea en ik vertrok met de boot naar Sykamina. De mensen zeiden: 'De candidatus is vermoord', en wij joden waren dol van vreugde.
En ze zeiden dat de profeet was gekomen, met de Saracenen, en dat hij de komst van de gezalfde aankondigde, de Christus zou komen. Toen ik was aangekomen bij Sykamina stopte ik bij een zekere oude man die veel wist van de schrift, en ik zei tegen hem: 'Wat kun je me vertellen over de profeet die met de Saracenen is gekomen?'
Hij antwoorde, diep zuchtend: 'Hij is vals, want profeten komen niet gewapend met een zwaard. Dit is het gevolg van de anarchie van vandaag, en ik vrees de eerste Christus die zal komen, die van de Christenen, degene was die god gestuurd had, en in plaats daarvan bereiden we ons voor op de komst van de Antichrist.
Inderdaad zei Jesajah dat de joden een verdorven en verhard hart zouden houden tot de hele aarde zou worden verwoest. Maar ga nu, meester Abraham, en vind meer uit over de profeet die is verschenen. Dus ik, Abraham, vroeg rond en hoorde van degenen die hem hadden ontmoet dat er geen waarheid was te vinden in de zogenaamde profeet, alleen bloedvergieten. Hij zei ook dat hij de sleutels van het paradijs heeft, wat onmogelijk is. (Doctrina Jacobi V.16, 209. [p. 57])
Sophronius, Patriarch van Jeruzalem (d. ca. 639)
[In een ongedateerde synodische brief geeft Sophonius een uitgebreide opsomming van ketters, en vraag in de valedicties of het volgende mag worden gegeven door god aan 'onze Christ-minnende en meest geliefde keizers': ]
Een sterke en krachtige scepter om de trots van alle barbaren te breken, in het bijzonder van de Saracenen, die nu vanwege onze zonden zich onverwacht tegen ons keerden en alles wreed en noodlottig verwoesten, met een goddeloze vermetelheid. Meer dan ooit verzoeken we uwe Heiligheid dan ook om dringend bij Christus een verzoek in te dienen opdat hij snel een einde zal maken aan hun krankzinnige onbeschaamdheid en ze zoals eerder over levert aan het voetenbankje van onze godgegeven keizers.
(Ep. synodica, PG 87, 3197D-3200A [p. 69])
[Het volgende commentaar is gedateerd december 634]
Wij zijn echter vanwege onze ontelbare zonden en ernstige misdragingen niet in staat deze dingen te zien, en het is ons onmogelijk gemaakt Betlehem via de weg binnen te komen. Tegen onze wil zijn we gedwongen binnen te blijven, niet ons lichaam gebonden, maar gebonden door vrees voor de Saracenen. (Kerstpreek, 506 [p. 70])
Eens hadden de Filistijnen, maar nu dus het leger van de goddeloze Saracenen het goddelijke Betlehem ingenomen en voor ons afgesloten, dreigend met slachtingen en verwoesting als we deze heilige stad verlaten en het wagen ons geliefde en heilige Betlehem te naderen. (Kerstpreek, 507 [p. 70])
Als we zouden leven zoals god het wil, zouden we juichen over de val van de vijand van de Saracenen en kijken hoe ze bijna geruineerd zijn, en hun uiteindelijke val gadeslaan. Want hun bloedminnende wapen zal hun harten binnentreden, hun bogen zullen breken en hun pijlen zullen zich in hen vastzetten.
(kerstpreek, 515 [p. 71])
[Dit is gedateerd zes december 636 of 637]
Maar de huidige omstandigheden dwingen me anders te denken over ons leven, want waarom zijn we in oorlog? Waarom houden de barbaren plunderingen? Waarom vallen de troepen van de Saracenen ons aan? Waarom zijn er zoveel verwoestingen en plunderingen? Waarom wordt er zoveel menselijk bloed vergoten? Waarom verscheuren de vogels mensenlichamen? Waarom worden de kerken afgebroken? Waarom wordt het kruis bespot? Waarom wordt Christus, de schenker van al het goede en verschaffer van onze vreugden, belasterd door heidense monden (ethnikois tois stomasi) zodat de rechtvaardige schreeuwt: 'Om jou wordt mijn naam belasterd onder de heidenen,' en dat is het ergste van alle vreselijke dingen die ons overkomen.
Dat is waarom de wraakzuchtige en godhatende Saracenen, de gruwel der verwoestingen die ons door de profeten duidelijk zijn aangekondigd, plaatsen onder de voet lopen waar ze niet horen, steden plunderen, velden verwoesten, dorpen platbranden, kerken in brand steken, heilige kloosters omverwerpen, weerstand bieden aan de Byzantijnse legers, en tijdens het vechten de trofeeen ophouden en overwinning op overwinning stapelen.
Bovendien keren ze zich steeds meer tegen ons en verergert hun blasfemie tegen Christus en de kerk, en ze uiten walgelijke lasteringen tegen god. Deze vechters tegen God scheppen op over iedereen te heersen, ijverig en zonder rem hun leider imiterend, die de duivel is, en ze imiteren de ijdelheid waarom hij uit de hemel verderven is en is gedwongen in dit sombere schaduwrijk te verblijven. Toch zouden deze verdorvenen dit niet hebben bereikt, noch zouden ze zoveel macht hebben verkregen en wetteloos doen wat ze doen, als we niet eerst het geschenk [van de doop] hadden beledigd en de zuivering hadden besmeurd, waarmee we Christus kwetsten, die ons alles schenkt, en zo hem ertoe brachten kwaad op ons te worden, zo goed als hij is, en hoewel hij geen vreugde beleeft aan kwaad, de bron van goedheid zijnde die niet wil dat mensen worden geruineerd en verwoest. We zijn zelf werkelijk verantwoordelijk voor al deze dingen en er zijn geen woorden voor onze verdediging. Welk woord kan ter onze verdediging worden aangevoerd als we al deze geschenken van hem hebben aanvaard, ze besmeurden en alles ontwijdden door ons verdorven handelen. (Heilige Doop, 166-167 [pp. 72-73])
[In een werk dat oorspronkelijk is geschreven door Johannes Moschus (d 619), maar werd uitgebreid door Sophronius (d. 639), alleen gevonden in een bijlage van een Georgische vertalingen, verschijnt de volgende passage, betreffende een bouwwerk, traditioneel gedateerd in 638, vlak na de inname van Jeruzalem in 637. Het verschijnt in een stuk over Sophronius zoals verteld op gezag van zijn tijdgenoot, de aartsdeken Theodorus en is misschien rond 670 opgeschreven.]
De goddeloze Saracenen vielen de heilige stad binnen van Christus onze Heer, met de permissie van god, als straf voor onze achteloosheid, en haastten zich onmiddellijk naar de plaats van het Capitool. Ze namen mannen met zich mee, sommigen met geweld, anderen vrijwillig, om de plaats te reinigen en dat vervloekte ding te bouwen dat bedoeld is om te bidden, en dat ze midzghitha (moskee) noemen. (Pratum spirituale, 100-102 [p. 63])
Johannes Damascus (wr. 730s)
[Johannes vanf Damascus, De haeresibus C/CI, 60-61 (pp. 485-486):]
Ook is er de bedriegerssekte (threskeia) van de Ishmaelieten, de voorloper van de Antichrist, die tot nu voortduurt. Deze komt van Ishmael, de zoon van Abraham en Hagar, waarom ze Hagarenen en Ishmaelieten worden genoemd. En ze noemen hen Saracenen, omdat ze 'met lege handen waren weggestuurd door Sarah' [ek tes Sarras kenous]; want de engel had tegen Hagar gezegd: 'Sarah heeft me met lege handen weggestuurd'. (cf. Genesis xxi. 10, 14).
Dit waren dan de afgodendienaren en aanbidders van de morgenster en Aphrodite, die ze in hun eigentaal Chabar noemden, wat 'groot' betekent'. Dus tot de tijd van Heraclius waren het pure afgodendienaren. Vanaf die tijd tot nu verscheen een valse profeet onder hen, bijgenaamd Mamed [Muhammad], die, na kennis te hebben gemaakt met het Oude en Nieuwe Testamen en kennelijk te zijn bekeerd, met een Arische monnik zijn eigen ketterij in elkaar draaide. En na zichzelf populair te hebben gemaakt bij het volk door zich vroom voro te doen verspreidde hij geruchten over een schrift dat aan hem vanuit de hemel zou zijn geopenbaard. En na wat bespottelijke doctrines in zijn boek te hebben ontworpen gaf hij hen deze vorm van aanbidding.
[Johannes van Damascus, De haeresibus, C/CI, 63-64 (pp. 486-487):]
[stukje overgeslagen]
Ze noemen ons afgodendienaren omdat we voor het kruis buigen, dat ze verafschuwen. En wij zeggen tegen hen: 'Waarom wrijven jullie jezelf dan tegen een steen bij jullie Chabatha (Ka'ba), en groeten de steen met kussen?' Datgene wat zij 'steen' noemen is het hoofd van Aphrodite, die zij vroeger vereerden en die ze Chabar noemden.
Maar volgens Luxenburg staat hier iets heel anders, wat hij beter in de context vindt passen, terwijl ik helemaal geen moeite heb met de context zoals die in de koran staat.
Willy schreef:Bostra, being an important trade centre for caravans, was visited by Mahomet; it was there that Bahira, a Nestorian monk, acknowledged him as a prophet.
Het Concilie van Efeze werd bijeengeroepen in 431 door keizer Theodosius II op verzoek van Nestorius, de patriarch van Constantinopel.
Nestorius leerde - conform de Antiocheense opvattingen dat Maria niet Theotokos (moeder van God) was maar de moeder van de menselijke Jezus Christotokos. Hij benadrukte de scheiding tussen Jezus' goddelijke en menselijke kenmerken.
Zijn houding lokte het protest uit van Cyrillus, de bisschop van Alexandrië, die van mening was dat de menselijkheid van Jezus ondergeschikt was aan zijn goddelijkheid en die een groot wantrouwen had ten opzichte van een te scherp onderscheid tussen zijn twee naturen. Cyrillus volgde hiermee de Alexandrijnse school.
De kwestie werd voorgelegd aan paus Celestinus in 430; tijdens een synode in Rome werd Nestorius gevraagd zijn stellingen op te geven. Nestorius was echter overtuigd van zijn gelijk en vroeg de keizer een algemeen concilie bijeen te roepen.
De uitspraken van het concilie van Efeze waren dat in Christus de eenheid van twee naturen voorkomt, menselijk en goddelijk. Maria werd gedefinieerd als de moeder Gods.
Cyrillus van Alexandrië heeft een zeer grote invloed gehad op deze concilaire beslissingen mede door de afwezigheid van Nestorius en de meeste Antiocheense bisschoppen tijdens de concilievergaderingen.
S In the name of God, the Merciful the Compassionate. There is no god but God. He is One. He has no associate. Unto Him belongeth sovereignity and unto Him belongeth praise. He quickeneth and He giveth death; and He has Power over all things. Muhammad is the servant of God and His Messenger.
SE Lo! God and His angels shower blessings on the Prophet.
O ye who believe! Ask blessings on him and salute him with a worthy salutation. The blessing of God be on him and peace be on him, and may God have mercy. O People of the Book! Do not exaggerate in your religion
E nor utter aught concerning God save the truth. The Messiah, Jesus son of Mary, was only a Messenger of God, and His Word which He conveyed unto Mary, and a spirit from Him. So believe in God and His messengers, and say not 'Three' - Cease! (it is)
NE better for you! - God is only One God. Far be it removed from His transcendent majesty that He should have a son. His is all that is in the heavens and all that is in the earth. And God is sufficient as Defender. The Messiah will never scorn to be a
N servant unto God, nor will the favoured angels. Whoso scorneth His service and is proud, all such will He assemble unto Him. Oh God, bless Your Messenger and Your servant Jesus
NW son of Mary. Peace be on him the day he was born, and the day he dies, and the day he shall be raised alive! Such was Jesus, son of Mary, (this is) a statement of the truth concerning which they doubt. It befitteth not (the Majesty of) God that He should take unto Himself a son. Glory be to Him!
W When He decreeth a thing, He saith unto it only: Be! and it is. Lo! God is my Lord and your Lord. So serve Him. That is the right path. God (Himself) is witness that there is no God
save Him. And the angels and the men of learning (too are witness). Maintaining His creation in justice, there is no God save Him,
SW the Almighty, the Wise. Lo! religion with God (is) Islam. Those who (formerly) received the Book
differed only after knowledge came unto them, through transgression among themselves. Whoso
disbelieveth the revelations of God (will find that) lo! God is swift at reckoning!
In the name of God, the Merciful the Compassionate. There is no god but God. He is One. He has no associate. Say: He is God, the One! God, the eternally Besought of all! He begetteth not nor was begotten. And there is none comparable unto Him. Muhammad is the Messenger of God, the blessing of God be on him.
Roy schreef:Heb nog niet dit partikel gelezen Els. En kan me wel voorstellen in een onderzoek (en zeker over woordgebruik en de vertaling ervan) wanneer je bepaalde linken ontdekt, deze "begrijpt" in de context en daar melding van maakt.
From his analysis of sura 19:24 (in the so-called "Marian Sura") : "Then he called to her from beneath her : 'Grieve not ; thy Lord hath placed beneath thee a streamlet,'" he concludes that it should be read "He called to her immediately after her laying-down (to give birth 'Grieve not ; thy Lord has made your laying-down legitimate.'"
22 En zij ontving hem; toen trok zij zich met hem tot een afgelegen plaats terug.
23 En de barensweeën dwongen haar zich naar de stam van een palmboom te begeven. Zij zei: O, dat ik hier voren ware gestorven en iets ware, dat ganselijk vergeten was!
24 Toen riep (een stem) van beneden haar, haar toe: Treur niet, waarlijk, uw Heer heeft een beek beneden u doen stromen:
25 En schud de stam van de palmboom naar u toe; die zal verse rijpe dadels op u laten vallen:
26 Derhalve, eet en drink en verfris het oog; en indien gij enige sterveling ziet, zeg: Waarlijk, ik heb de Weldadige Allah een vasten gewijd; derhalve zal ik heden tot niemand spreken.
Probeer eigenlijk met dit verhaal aan te tonen dat elke navorsing/onderzoek een eigen accent legt op iets uit het verleden, en daarmee een eigen leven kan gaan leiden, wat behoorlijk vervelend én moeilijk kan worden, om enige "werkelijke" oorsprong te kunnen vinden.
Cali schreef:er was eens, heel lang geleden een heel strijdlustig volkje.
En de macho-God?? Die lacht in zijn vuistje, want hij is eigenlijk een zij.
22 En zij ontving hem; toen trok zij zich met hem tot een afgelegen plaats terug.
23 En de barensweeën dwongen haar zich naar de stam van een palmboom te begeven. Zij zei: O, dat ik hier voren ware gestorven en iets ware, dat ganselijk vergeten was!
24 Toen riep (een stem) van beneden haar, haar toe: Treur niet, waarlijk, uw Heer heeft een beek beneden u doen stromen.
Een tweede onduidelijkheid is het woord 'sariy', hier vertaald als beek. Dit werd door vele koranuitleggers verklaard als beek of rivier, maar er was wel discussie over, dus kennelijk is het niet echt een Arabisch woord. Een van deze mensen zei dat het rivier betekent in het Syrisch.
Luxenberg denkt daar kennelijk anders over.
Anderen zeiden weer dat sariy naar Jezus verwees (naar zijn geboorte dan kennelijk).
On the eastern side, an inscription gives credit for the building's construction to the Abbasid caliph al-Mamun in the year 72 AH (691 AD).
However, al-Mamun reigned from 813-33 AD, so the inscription clearly represents an Abbasid effort to claim credit for the achievement of the previous dynasty.
Op een bepaald moment kwam het christendom sterk opzetten, en werd het de dominante godsdienst. Maar er bestonden erg veel verschillende bewegingen, die het allemaal op hun eigen manier interpreteerden. Omdat de sektes niet allemaal even vredelievend waren, vlogen ze elkaar nog eens in de haren, wat tot veel onrust in de maatschappij leidde. Op een hoger niveau werden er van tijd tot concilies en synodes gehouden waarop werd vastgelegd wat iedereen diende te geloven.
Luxenberg en Wansbrough krijgen steun vanuit de archeologie. De Israëlische archeologen Yehuda Nevo en Judith Koren onderzochten religieuze inscripties van gewone mensen in rotsen en vergeleken die met officiële opschriften op gebouwen. Het blijkt dat pas ruim een eeuw nadat volgens de biografen Mohammed overleed, de officiële inscripties duidelijk islamitisch zijn. De rotsinscripties van gewone mensen volgen die ontwikkeling pas zo’n veertig jaar later.
Nevo overleed in 1992, Koren maakte het door hen samen begonnen boek Crossroads to Islam (zie de Trouwsite) af. Het kwam uit in 2003. Ze deden onderzoek in de Israëlische Negev-woestijn. In rotsinscripties zien ze langzaam de islam ontluiken. Dat gebeurt geleidelijk en, opmerkelijk genoeg, niet voor maar juist na de stichting van het Arabische rijk. Dat laatste is een complete omdraaiing van het beeld, dat orthodoxe moslims hebben.
Voor hen geldt dat Arabische rijk juist als een inlossing van Gods beloften in de Koran. De veronderstelde grote veroveringen na Mohammeds dood, waarin de moslimlegers het Perzische en Byzantijnse rijk vernietigend versloegen zijn voor gelovigen even nauw met de Koran verbonden als de biografieën van de profeet.
Maar Nevo en Koren vinden er weinig archeologisch bewijs voor. Ze denken dat de Byzantijnen hun Midden-Oosterse bezittingen vrijwillig hebben afgestoten, waarna Arabieren het vacuüm opvulden. Tot dezelfde conclusie komt de Duitse Iranist Volker Popp, via analyse van antieke munten.
Het nieuwe, Arabische rijk wilde een eigen godsdienst. De Arabische vorsten, die zich pas later kaliefen noemden, hadden een ruime keus.
Het Midden-Oosten moet een soort laboratorium zijn geweest van monotheïstische groepen. Vele, maar lang niet alle, kunnen worden ondergebracht onder de noemers van christendom en jodendom, orthodox of ketters.
Anderen zijn geen joden of christenen maar wel monotheïsten. Volgens Nevo en Koren hebben de kaliefen uit die groepjes de islam ’bijeen gesmeed’. Daarbij kunnen diverse profetische tradities zijn samengebracht. Dat alles gebeurde van bovenaf, vandaar dat de nieuwe religieuze concepten eerst verschijnen in officiële opschriften en pas tientallen jaren later in de rotsin-scripties. Via taalkundige analyse van de inscripties onderscheiden Nevo en Koren drie periodes. De eerste noemen ze ’onbepaald monotheïstisch’, de tweede ’Mohammedaans’ en de derde islamitisch. De Mohammedaanse periode is een tussenvorm, de inscripties missen dan nog veel theologische uitdrukkingen van de latere islam maar wel komt Mohammed erin voor.
De inscripties in de derde periode vertonen de trekken van een voldragen islam met het bijpassende jargon. Dat begint halverwege de achtste eeuw, 120 jaar na de ’dood van de profeet’.
Een belangrijk keerpunt naar ’Mohammedanisme’ vormt de lange inscriptie in de Rotskoepel in Jeruzalem, gebouwd in 692, waar voor het eerst de uitspraak ’Mohammed is de gezant van God’ voorkomt.
Of Mohammed in die inscriptie al een eigennaam is, is de vraag. Volgens Luxenberg luidt de vertaling: „Prijzenswaardig is de gezant van God”. Maar Nevo en Koren denken dat de Rotskoepel het startsein was voor een campagne, waarin Mohammed als eigennaam wordt gelanceerd. Die naam begint dan ook op munten te verschijnen.
De inscriptie gaat overigens volledig over Jezus. De theologie van de Koran is volgens Nevo en Koren afkomstig van de ook door Wansbrough genoemde ’joodse christenen’, een groep die wel in Jezus als de messias geloofde maar niet als zoon van God.
De Byzantijnen verbanden hen uit Jeruzalem, waarna ze in het noord-oosten van het huidige Syrië hun ideeën en ook hun bijbelkennis zouden hebben doorgegeven aan Arabieren. De inscriptie in de Rotskoepel is volgens Nevo en Koren een goede samenvatting van de joods-christelijke theologie.
Veel Arabieren in de zevende en achtste eeuw waren, zo denken Nevo en Koren, nog zo vertrouwd met bijbelverhalen, dat de Koran die bekend lijkt te veronderstellen. Bijbelse vertellingen vormden de context voor de Koran, althans een deel ervan. Want de Koran lijkt ook te refereren naar andere, onbekende, waarschijnlijk Arabische verteltradities. Later fungeren vooral de biografieën van de profeet en zijn overgeleverde uitspraken als context voor de Koran. Het Arabische rijk wil dan zijn eigen godsdienst en profeet en de kloof met christendom en jodendom wordt dieper.
Nevo en Koren constateren nog iets opmerkelijks. Het polytheïsme, zoals dat staat beschreven in de biografieën kwam wel voor in de Negev, terwijl archeologen in de Hidjaaz, het gebied waarin Mekka en Medina liggen, daarvan geen sporen hebben gevonden, althans niet uit de periode waarin Mohammed zou hebben geleefd. De biografieën kunnen zich dus niet hebben afgespeeld in Mekka en Medina.
Volgens Wansbrough, Nevo en Koren is de canonisatie van de Koran pas eind achtste eeuw voltooid. De ’Mohammed-campagne’ zou al een eeuw eerder zijn begonnen. Je zou dan haast verwachten dat de uiteindelijke korantekst vol met Mohammed zou staan, vanwege het belang dat de Arabische vorsten daarbij hadden. Dat is niet zo. Waren veel koranteksten eind zevende eeuw, al was de canonisatie nog niet voltooid, toch al te heilig om ze te veranderen? Zekerheid is er niet, omdat er geen kritische korantekst is, gebaseerd op de oudste handschriften. Het is zelfs onbekend of de oudste fragmenten de hele huidige tekst wel dekken.
Josephus Flavius schreef:Boek IV:42:299-300
299. Is een kamp eenmaal ingericht, dan moeten jullie oppassen dat jullie je in geen enkel opzicht schuldig maken aan misdadige acties. Wanneer jullie ene stad belegeren en gebrek hebben aan hout voor de vervaardiging van oorlogsmachines, mogen jullie geen kaalslag plegen en gecultiveerde bomen omhakken. Die moeten jullie sparen, in de gedachte dat die zijn ontwikkeld tot nut van de mensen en dat zij, als ze zouden kunnen spreken, zich tegenover jullie zouden hebben verdedigd door erop te wijzen dat zij op geen enkele manier verantwoordelijk waren voor de oorlog en nu onterecht werden mishandeld, en dat zijn als ze de mogelijkheid daartoe hadden gehad zeker waren verhuisd en vertrokken naar een ander land.
300. Wanneer jullie de strijd hebben gewonnen, moeten jullie degenen die verzet hebben geboden doden, maar de overige vijanden moeten jullie in leven laten om schatting aan jullie te betalen, met uitzondering van het volk van de Kanaänieten. Zij moeten geheel worden uitgeroeid.
Sahih Muslim schreef:Boek 19, nummer 4324:
Op autoriteit van de Abdullah wordt verteld dat de boodschapper van Allah beval dat de dadelpalmen van de Banu Nadir moesten worden verbrand en omgehakt. Deze palmbomen bevonden zich bij Buwaira. Qutaibah en Ibn Rumh voegden hier in hun versie van de traditie aan toe: Dus openbaarde Allah, de glorieuze en verheven, het vers: '. Welke palmbomen u ook hebt nedergehouwen of op hun wortels hebt laten staan, het was met Allah's toelating, opdat Hij de overtreders mocht vernederen.'
[59:5]
59
2. Hij is het Die de ongelovigen onder de mensen van het Boek, uit hun huizen zette bij de eerste verbanning. U dacht niet dat zij zouden weggaan en zij dachten dat hun vestingen hen zouden beschermen tegen Allah. Maar Allah kwam tot hen, vanwaar zij Hem niet verwachtten, en wierp schrik in hun hart, zodat zij hun huizen met hun eigen handen en met die van de gelovigen vernielden. Trekt er daarom een lering uit, o u die ogen heeft.
3. En indien Allah hun geen verbanning voorgeschreven had, zou Hij hen zeker in deze wereld (nog zwaarder) hebben bestraft. En voor hen is in het Hiernamaals de straf van het Vuur.
4. Dat is omdat zij Allah en Zijn boodschapper tegenwerkten - en hij die Allah tegenwerkt - waarlijk, Allah is streng in het straffen.
5. Welke palmbomen u ook hebt nedergehouwen of op hun wortels hebt laten staan, het was met Allah's toelating, opdat Hij de overtreders mocht vernederen.
Ibn Ishaq schreef:De joden hadden zich verschanst in hun forten. De profeet gaf bevel hun palmbomen om te hakken en te verbranden. Zij riepen hem toe: 'Mohammed, zulke vernielingen waren toch verboden? Het was toch zo erg als mensen dat deden? WAarom worden dan nu onze palmbomen omgehakt en in brand gestoken?'
Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen bij het traditionele verhaal over de begintijd van de islam. Deel 9 van een serie: van nomadenchristendom tot wereldreligie.
De geschiedenis van de islam kan vanuit veel invalshoeken worden verteld.
Een daarvan is het verhaal van een variant van het oudste christendom, die de theologische concurrentiestrijd verloor, vervolgens eeuwen een bestaan in de marge leidde als een stamgodsdienst voor nomaden, en ten slotte uitgroeide tot een wereldreligie, nadat die nomaden de macht hadden veroverd.
De kern van dat nomadenchristendom in de marge is terug te vinden in de Koran. Behalve de heilige schrift voor moslims is de Koran daardoor ook een unieke bron voor christelijke kerkgeschiedenis. Het boek bevat sporen van een christelijke theologie, die zich in de eerste eeuwen na Christus ontwikkelde in Syrië en later het onderspit dolf.
Die ’Syrische theologie’ wees, net als later de islam, radicaal de goddelijkheid van Jezus af en had een eigen, sterk afwijkende verlossingsleer. Daarin speelde navolging een hoofdrol, en ook in de islam staat dat begrip centraal.
Karl-Heinz Ohlig is hoogleraar godsdienstwetenschap en kerkgeschiedenis aan de Universiteit van Saarland. Samen met de islamoloog Gerd Puin redigeerde hij het boek ’Die dunklen Anfänge’, een meertalige bundel over de begintijd van de islam.
Ohlig, een gemoedelijke Rijnlander, beperkte zich niet tot de rol van begeleider. Hij schreef ook zelf een bijdrage, over wat hij Arabisch-Syrisch christendom noemt.
Het is de Arabische vorm, waarin het oude ’Syrische christendom’ en de ’Syrische theologie’ overleefden. De ’Syrische theologie’ legde het af tegen het hellenistische christendom, dat vanaf de vierde eeuw de steun had van de machtige Romeinse en later van Byzantijnse keizers.
Een reeks Syrische theologen werd wegens ketterij veroordeeld. Hun tegenstanders maakten verbeten jacht op hun geschriften, zodat hun ideeën voornamelijk nog fragmentarisch bekend zijn, meestal in de vorm van vijandige citaten.
De Syrische theologen kregen het vooral zwaar na het concilie van Nicea in 325. Ze konden toen niet langer openlijk zeggen dat ’Zoon van God’ een eretitel is, verdiend door een perfecte levenswandel. Via bloemrijke beeldspraak probeerden ze dat verbod te omzeilen.
Maar, om niet in aanvaring te komen met de Byzantijnse machthebbers, moesten ze in elk geval de hellenistische terminologie overnemen. In het kielzog daarvan veranderden langzaamaan ook de ideeën.
Op den duur geloofden daardoor Syrische christenen niet alleen in woord maar ook echt in de goddelijke Drie-eenheid en de hellenistische verlossingsleer. Ook bij hen werd Jezus ’Zoon van God’ in plaats van ’Knecht van God’ (Abdallah).
Maar de oude, Syrische theologie overleefde, zo vermoedt Ohlig, bij Arabische stammen in het grensgebied tussen cultuurland en woestijn – zij het in een primitieve vorm, want een geestelijkheid kenden de Arabieren waarschijnlijk niet.
Ze waren vaak nomaden of halfnomaden. Dat verklaart misschien waarom juist bij hen het Syrische oerchristendom kon overleven. Ze waren tamelijk ongrijpbaar voor de officiële geestelijkheid en de overheden.
De weerslag van die christelijke Arabische stamgodsdienst en daarmee van de oude, Syrische theologie, is terug te vinden in de Koran en vooral ook in de mozaïektekst aan de binnenkant van de Rotskoepel in Jeruzalem.
Daarin is Jezus ineens weer volop een mens, een profeet en een knecht en geen zoon van God. De Rotskoepel wijst compromisloos de hellenistische theologie af.
Het is gebruikelijk om de tekst in de Rotskoepel, waarvan de onderdelen verspreid in de Koran terug te vinden zijn, te lezen als een islamitische polemiek tegen het christendom. Het ligt ook voor de hand dat te doen, als je uitgaat van de klassieke islamitische geschiedschrijving en de diverse biografieën van de profeet Mohammed.
Volgens de biografieën kreeg Mohammed zijn openbaringen in een periode van 22 jaar, tussen 610 en zijn overlijden in 632. De Rotskoepel werd waarschijnlijk voltooid in 692, toen de moslims, volgens de latere geschiedschrijvers, al een (islamitisch) wereldrijk bijeen hadden veroverd.
Maar dissidente islamologen hebben sterke twijfels over die biografieën, die weinig steun krijgen vanuit de Koran. In de geschiedschrijvers hebben ze evenmin veel vertrouwen. Ze bestrijden dat Mekka en Medina in de ontstaansgeschiedenis van de islam de centrale rol hebben gespeeld die oude moslimhistorici deze steden toebedeelden.
Tegen de heersende opvatting in denken ze dat de islam is ontstaan in een geleidelijk proces dat pas in de negende eeuw zijn voltooiing bereikte, dus ruim een eeuw na de bouw van de Rotskoepel.
Pas toen kreeg het ’Arabische rijk’, dat al in de zevende eeuw tot wasdom kwam, een uitgesproken islamitisch karakter.
Maar in de tijd van de Rotskoepel zagen de Arabische vorsten zichzelf nog als christenen, zo denken dissidente islamologen, die zich onder andere op muntopschriften baseren.
Vandaar dat Ohlig en ook anderen, zoals de taalkundige Christoph Luxenberg, de tekst van de Rotskoepel niet zien als een polemiek van islam tegen christendom, maar als een polemiek van christenen tegen andere christenen, over de natuur van Jezus en de Drie-eenheid. Pas later ontwikkelde het ’christendom van de Rotskoepel’ zich tot de islam.
In de ’polemiek van de Rotskoepel’ treedt voor het eerst na een lange periode van onderdrukking de oude, Syrisch christelijke theologie weer op de voorgrond, in een ongezouten, Arabische vorm, in een opschrift van een prestigieus gebouw. Met als krachtige boodschap: God is één en Jezus is een mens.
De begrippen ’Arabisch’ en ’Syrisch’ kunnen in dit verband verwarring zaaien, omdat de antieke betekenis anders is dan de moderne.
Het antieke Syrië omvatte het grondgebied van de moderne staten Syrië, Libanon, Israël/Palestina, Jordanië en een deel van Irak.
In tegenstelling tot tegenwoordig hadden de Midden-Oosterse landen, dus ook Syrië, aan het begin van de christelijke jaartelling nog geen uitgesproken Arabisch karakter.
Het gebied was etnisch, godsdienstig en taalkundig een lappendeken. Alle mogelijke talen en volkeren leefden door elkaar. Er moet verder een wirwar zijn geweest van monotheïstische en polytheïstische geloofsgemeenschappen.
Het Midden-Oosten kende twee grote politieke invloedssferen. Het westen, Groot-Syrië, was verbonden met het Oost-Romeinse, Byzantijnse rijk, het oosten (waaronder een groot deel van Irak) met het Perzische keizerrijk. Sommige gebieden waren provincies, andere genoten de status van vazal.
Die vazalstaten (zowel Byzantijns als Perzisch) lagen in het steppengebied en droegen een sterk Arabisch stempel. Toch blijft het moeilijk om ze zonder meer Arabisch te noemen.
Want ook daar was Aramees de cultuurtaal en soms ook Grieks. Arabisch was nog geen schrijftaal maar een verzameling van dialecten. De Koran bevat de eerste, grote geschreven Arabische teksten. Naar gelang de situatie spraken mensen thuis een al dan niet Arabisch dialect, in de kerk Aramees en in ambtelijke situaties Grieks.
De verdeeldheid van de christenheid maakte de toestand nog onoverzichtelijker. De eerste eeuwen van het christendom stonden in het teken van heftige theologische debatten over de vraag of Jezus mens was of God of allebei. Volgens de in het concilie van Nicea ontwikkelde officiële, door de keizer ondersteunde theologie had Jezus zowel een menselijke als een goddelijke natuur. Anderen hielden het erop dat hij alleen een god was en de derde groep zag Jezus zuiver als mens.
Alle drie deze visies hadden aanhangers in het Syrische gebied, maar als Ohlig het heeft over Syrisch christendom bedoelt hij het geloof in de zuivere menselijkheid van Jezus.
Arabisch-Syrisch christendom is de vorm waarin de Syrische theologie overleefde in de steppen bij Arabische nomaden en halfnomaden.
Ohlig besteedt uitgebreid aandacht aan de disputen over de natuur van Jezus, maar hij vindt een andere controverse, over de verlossingsleer, minstens zo belangrijk.
Hij onderscheidt de Romeinse leer, die zegt dat het offer aan het kruis de verlossing is, en de hellenistische opvatting, die de menswording van God in Jezus centraal stelt.
Beide varianten gaan uit van de minstens gedeeltelijke goddelijkheid van Jezus.
Syrische theologen daarentegen zagen Jezus als een mens, die tot de uiterste consequentie van de kruisdood vasthield aan een deugdzame leefwijze, in dienstbaarheid aan God. In de navolging van dat voorbeeld is de verlossing te vinden.
Vanaf het concilie van Nicea in 325 kan de oude, Syrische theologie niet meer in onvermengde vorm worden uitgedragen. Daarom is het zo verrassend dat dat ruim drie eeuwen later wel gebeurt, in de Rotskoepel en de Koran.
Ohlig trekt twee conclusies. De eerste is dat het Arabische christendom al dateerde van voor het concilie van Nicea. Dat betekent dat er vier tot vijf eeuwen Arabisch christendom voorafgaan aan de tekst van de Rotskoepel.
Ohlig concludeert verder dat er, in tegenstelling tot wat wel wordt beweerd, geen relatie is tussen de islam en Syrische, christelijke ’ketters’, zoals Arius, veroordeeld in Nicea en Nestorius, veroordeeld in Efeze in 431. Arius benadrukte de menselijkheid van Jezus en in een mildere vorm deed Nestorius dat ook.
Maar beiden waren al veel sterker beïnvloed door de hellenistische theologie dan de koranteksten. Waarschijnlijker is daarom dat de Koran, in zijn teksten over Jezus, een Arabische variant van het oude, Syrische christendom verwoordt.
Onder de indruk is Ohlig niet van dat Arabisch-Syrische christendom: „Het is vooral Oude Testament, aangevuld met stamrechtspraak. Het doet denken aan het christendom van oude Germaanse stammen. Ik mis de mooie bijbelverhalen.”
Maar het blijft opwindend dat uitgerekend de Koran, als spreekbuis van de Arabisch-Syrische theologie, een lacune opvult in de kennis over het oudste christendom.
Met medewerking van Thomas Milo
Vanaf het concilie van Nicea in 325 kan de oude, Syrische theologie niet meer in onvermengde vorm worden uitgedragen. Daarom is het zo verrassend dat dat ruim drie eeuwen later wel gebeurt, in de Rotskoepel en de Koran.
Ohlig trekt twee conclusies. De eerste is dat het Arabische christendom al dateerde van voor het concilie van Nicea. Dat betekent dat er vier tot vijf eeuwen Arabisch christendom voorafgaan aan de tekst van de Rotskoepel.
Ohlig trekt twee conclusies. De eerste is dat het Arabische christendom al dateerde van voor het concilie van Nicea. Dat betekent dat er vier tot vijf eeuwen Arabisch christendom voorafgaan aan de tekst van de Rotskoepel.
Ohlig concludeert verder dat er, in tegenstelling tot wat wel wordt beweerd, geen relatie is tussen de islam en Syrische, christelijke ’ketters’, zoals Arius, veroordeeld in Nicea en Nestorius, veroordeeld in Efeze in 431. Arius benadrukte de menselijkheid van Jezus en in een mildere vorm deed Nestorius dat ook.
Maar beiden waren al veel sterker beïnvloed door de hellenistische theologie dan de koranteksten. Waarschijnlijker is daarom dat de Koran, in zijn teksten over Jezus, een Arabische variant van het oude, Syrische christendom verwoordt.
Iran en de Perzische cultuur hebben bij de vorming van de islam een veel grotere rol gespeeld dan meestal wordt aangenomen.
Het Arabische Rijk was er, in de visie van Popp, al voordat de islam zich als een aparte godsdienst had geprofileerd en de eerste Arabische vorsten waren christenen en geen islamitische kaliefen, zoals ze de geschiedenis zijn ingegaan.
De plaats van handeling lag ver ten noorden van Mekka en Medina: Irak, Iran, mogelijk zelfs Afghanistan, later in Jeruzalem en Damascus en ten slotte in Bagdad, maar nooit in Mekka en Medina.
Nevo bestudeerde inscripties in de rotsen, waarin mensen hun religieuze gevoelens weergaven.
Hij constateert een ontwikkeling van ongeveer anderhalve eeuw, waarin de rotsinscripties van strekking veranderen. Eerst zijn ze vaag monotheïstisch, pas op den duur nemen ze de trekken aan van de islam.
Enthousiast laat hij in een catalogus een munt zien uit de tijd van Muawiya, de stichter van de eerste kaliefendynastie van de Ummayaden. Detail: De Ummayaden noemden zichzelf, blijkens hun munten, aanvankelijk helemaal niet kaliefen, dat deden ze pas later.
Op de munt, die Popp laat zien, zijn het hoofd van Johannes de Doper, een duif en een kruis afgebeeld. Op een andere munt staan de Byzantijns-Griekse letters CION – geslagen in Zion, Jeruzalem dus. Er zijn munten waarop vissen zijn afgebeeld, een christelijk symbool bij uitstek, hoewel het ook bij de klassieke, polytheïstische godsdiensten voorkomt.
per zijn dood op 337 ad zou dan de Keizerlijke godheids titel van Dominus en DEUS afgeschaft moeten worden.
Overigens stierf Constantijn in 337 ad en niet 341 of vergis ik mij.?
Goodies schreef:hoi Blue Hue.. het is "Goodies".. dat is eigenlijk een software term, dat wil zeggen, kleine programmaatjes die jarenlang worden gebruikt voor handige doeleinden. Ik ben software ontwikkelaar, al jaren voer ik op internet het alias "Lx Goodies".
Romeinse volk hield zich helemaal niet bezig met dat vroege, elitaire christendom. Het was ook gevaarlijk. In de late derde eeuw (Tetrarchie-keizers) bestond het christendom in Rome als ondergrondse organisatie, er waren veel gegoede burgers en officieren lid. Het is geintroduceerd in de familie door Theodora, de levensgezellin van Constantius I, de vader van Constantijn. De Tetrarchie keizers waren tegen het christendom (Maxentius !)
Naar alle waarschijnlijkheid was er niet erg veel steun voor de bekering van de keizer in senaat-kringen, of zelfs in de rest van de keizerlijke familie. Op het herdenkingsmuntje voor Theodora is de godin Pietas te zien. Zij werd geen DIVA. De DIVVS-munt van Constantijn is traditioneel uitgevoerd. Er zijn dus geen DIVVS-munten bekend van Constantius II, Jovianus of Julianus.
.. geen enkele opvolging was vriendschappelijk, zoals bijvoorbeeld in de tijd van Trajanus en Marcus Aurelius gebruikelijk was.
Lex
BlueHue schreef:Dit hield ook in dat Nero, als kleinzoon van een gehaatte grootvader, zelf ook na zijn dood, geen Divus Julis-Nero wilde genoemd worden
BlueHue schreef:Arthur was rex-Romanorum en noemde zich ook "imperator-Britannicum(= het franse Brettagne.) Hoewel hij een heldenstatus had is hij geen Romeinse Godheid geworden, maar inplaats daarvan een Heilige. . .
BlueHue schreef:Julius en Augustus werden vereenigd in "Jezus-Christos"Rex Judaïca".( =de Generaal die Juda veroverde.)
Trouw schreef:Alle catalogi noemen het islamitische munten. Popp vindt dat onverenigbaar met het kruis op de voorkant. Volgens hem is het hoofd van Johannes de Doper en is de vogel een duif.
dat Johannes de Doper binnen de islam ook een heilige is
Bron:
door Eildert Mulder
Dissidente islamologen stellen spectaculaire vragen over de begintijd van de islam. Deel 11 van een serie: het Perzische rijk werd niet veroverd door moslimstrijders vanuit het Arabische schiereiland. Er was een omwenteling van binnenuit, waarbij de Arabische etnische minderheid in het imperium de macht overnam.
’Ik voel me als iemand, die een steen in de eendenvijver gooit. De eenden liggen op het droge te zonnen. Maar als ze de steen uit het water hebben opgedoken, zijn ze veranderd.”
Met de eenden bedoelt iranist en muntkundige Volker Popp westerse islamologen die de orthodoxe lezing over de begintijd van de islam op alle hoofdpunten vrijwel klakkeloos overnemen.
Hij wil ze wakker schudden, maar richt zijn kritiek tevens op andere wetenschappers die wél kritisch staan tegenover de traditie, maar ervoor terugschrikken om een stevige eigen theorie te ontwikkelen. Hij verwijt hen besluiteloosheid. „We moeten het initiatief niet weggeven aan fundamentalistische islamo-priesters.”
Popp zelf ontvouwt zijn vergaande visies zonder enige angst. Bijvoorbeeld over de vraag hoe de Arabieren het machtige Perzische Rijk hebben kunnen verslaan, een van de grote raadsels van de oudste islamitische geschiedenis. Zijn antwoord is even eenvoudig als verrassend: dat hebben ze nooit gedaan.
Vast staat, ook voor Popp, dat de Perzische dynastie van de Sassanieden begin zevende eeuw het Perzische wereldrijk regeerde. En dat de Sassanieden enige tientallen jaren later waren afgelost door Arabische heersers.
Maar wat gebeurde er in de tussentijd? De gangbare geschiedschrijving wil dat ongeregelde Arabische moslimkrijgers vanuit wat nu Saoedi-Arabië is, in een fameuze veldtocht de toenmalige supermacht vernietigend versloegen.
Met als belangrijkste wapens hun religieus geïnspireerde geestdrift en doodsverachting. Binnen de islamitische traditie is dat laatste bijna een geloofswaarheid. De vermeende overwinningen op Byzantium en Perzië, toentertijd supermachten, gelden als wonderen die de boodschap van de nieuwe godsdienst islam bekrachtigen.
Volker Popp vindt een ander scenario waarschijnlijker. Het Perzische leger leed inderdaad een vernietigende nederlaag. Alleen niet tegen Arabische moslimstrijders van het Arabische Schiereiland, maar tegen het leger van de andere supermacht uit die tijd: het Byzantijnse Rijk. Dat staat historisch vast.
Het gebeurde uitgerekend in het jaar 622, waarin volgens de traditionele geschiedschrijving de profeet Mohammed vanuit zijn geboortestad Mekka uitweek naar Medina. Om die reden geldt 622 als het begin van de moslimjaartelling. De ’vlucht’ van de profeet werd bekend als de hidjra.
Die Perzische nederlaag tegen de Byzantijnen in 622 leidde niet tot de ondergang van het Perzische Rijk, maar, volgens Popp, tot een wisseling van de wacht. Vanaf dat moment namen binnen het ontredderde Perzische imperium inheemse, christelijke Arabieren de macht over van de Perzen. Ze vulden een machtsvacuüm op. De nieuwe, aanvankelijk slechts lokale Arabische heersers zetten op hun manier de traditie van het Perzische Rijk voort. Pas veel later werd hun imperium, met terugwerkende kracht, bekend als het islamitische kaliefenrijk.
Mede als gevolg van de traditionele geschiedschrijving leeft nog wel eens de voorstelling dat Arabieren zich pas ná de komst van de islam massaal zouden hebben gevestigd in de gebieden waar nu landen als Irak en Syrië liggen. In werkelijkheid waren er in het Midden-Oosten al eeuwen eerder koninkrijken die helemaal of gedeeltelijk Arabisch waren. Vooral het – christelijke – koninkrijk Hira in het zuiden van het huidige Irak was een belangrijke vazal van het Perzische Rijk.
De zienswijze van Popp is een breuk met de gangbare geschiedschrijving. Die beschrijft wél een grote veroveringsveldtocht, uitgevoerd door Arabische moslimlegers vanuit Mekka en Medina, die de grondslag legden voor het wereldrijk van de kaliefen. Maar die lezing van de gebeurtenissen is gebaseerd op kroniekschrijvers van twee eeuwen later, die in opdracht van een nieuwe heersersdynastie een politiek en theologisch getinte heilsgeschiedenis ontwierpen, die geen archeologische ondersteuning kent.
Het Perzische imperium telde vele etniciteiten. Tot 622 hadden de Perzen over dat bonte geheel de leiding. Het vorstenhuis was Perzisch en de Perzische religie van Zarathoestra was staatsgodsdienst.
Het was niet de enige godsdienst: onder de bevolking waren christendom en boeddhisme populairder, het christendom in het Arabische westen en het boeddhisme in het oosten. Beide godsdiensten krijgen na de nederlaag van de Sassanieden tegen de Byzantijnen een grotere invloed binnen het Perzische Rijk.
Het Perzische Rijk was groter dan het huidige Iran. Ook aanzienlijke gedeelten van wat nu Irak is en Afghanistan en Tadzjikistan behoorden ertoe. De Arabieren vormden in dit geheel een belangrijke etnische groep. Ze woonden vooral in Irak maar ook oostelijker, deels door deportaties.
Want het Perzische Rijk hield er dezelfde onderdrukkingspraktijken op na als later de Sovjet-Unie tegen Tsjetsjenen, Wolgaduitsers, Krimtataren en andere niet-Russische minderheidsvolkeren.
Die deportatiepolitiek had de dynastie van de Sassanieden niet echt populair gemaakt, zeker niet bij de Arabieren.
Popp is geneigd een verband te leggen tussen de prominente aanwezigheid van Mozes in de Koran en die ballingschappen. Mozes is de held van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte.
Popp: „De Mozesgeschiedenis is een verhaal voor ballingen. Mensen in ballingschap hebben een verlosser nodig.”
Hij denkt dat de ergernis en wanhoop, maar ook de hoop op verlossing nog op een andere manier doorklinken in de Koran, in het hoofdstuk Al-Roem (de Byzantijnen).
Het is een van de zeldzame plaatsen, waarin de Koran het direct lijkt te hebben over historische gebeurtenissen. Er staat dat de Byzantijnen een nederlaag hebben geleden, maar dat ze binnen negen jaren weer zullen winnen en dat de gelovigen dan blij zullen zijn.
Begin zevende eeuw woedt er een grote oorlog tussen het Byzantijnse en het Perzische Rijk, met als belangrijkste frontgebieden Syrië, Palestina en Egypte.
De Koran lijkt daarop te doelen. De strijd verloopt eerst rampzalig voor de Byzantijnen. De diepste vernedering is de verwoesting van de kerk van het heilige graf in Jeruzalem. De keizer staat in zijn hemd; hij geldt namelijk als de beschermer van de heilige christelijke plaatsen maar de Perzen hebben aangetoond dat hij tegen die kerntaak niet is opgewassen.
En dan slaat hij ineens, totaal onverwacht, vernietigend terug. Het is echt de kleine David, die reus Goliath velt, en precies dat beeld gebruikt de keizer later ook in zijn propaganda, onder andere op de munten die hij laat slaan.
De genoegdoening is compleet als de keizer het belangrijkste heiligdom van de Zarathoestra-cultus verwoest, de vuurtempel in Gandak.
Popps visie dat inheemse, christelijke Arabieren in het Perzische Rijk de macht overnamen, heeft als voordeel dat er geen vergezochte verklaringen nodig zijn voor een spectaculaire veroveringstocht van ongeregelde woestijnnomaden, die militair zeer onwaarschijnlijk was.
Maar Popps belangrijkste argument is niet de logica. Hij heeft hardere bewijzen in handen, in de vorm van munten en inscripties.
Via de wetenschappelijke bestudering van Arabische munten uit de zevende eeuw, gevonden in Iran, doet Popp zijn ontdekkingen, die de gangbare geschiedschrijving tegenspreken.
Zo treft hij op de munten geen namen van grote clans uit het Arabische schiereiland aan, wat pleit tegen een grote veldtocht vanuit Mekka en Medina tegen het Perzische Rijk.
Daarmee ook moeilijk te combineren is dat de Arabische namen op de munten soms Perzische uitgangen hebben. Zoals je in Rusland en andere delen van het voormalige Russische keizerrijk en de Sovjet-Unie nog steeds van oorsprong Arabische namen hebt met Russische uitgangen, zoals als Rachmaninov, Achmatova of Noerejev.
Hun namen duiden erop dat ze afstammen van Turkse Tataren, die oorspronkelijk Abdarrahman, Ahmad en Noeri heetten en een Russische verfkwast over hun naam hebben gehaald.
Op een van de munten uit de zevende eeuw waarover Popp het heeft, heeft zich op soortgelijke wijze een Zoebairan vereeuwigd. Dat is de Arabische naam Zoebair met de Perzische uitgang -an.
Het lijkt niet aannemelijk dat een trotse, Arabische veroveraar van het Perzische wereldrijk meteen zijn naam veriraniseert. Dat lijkt eerder het gedrag van een onderworpene.
Op die zevende-eeuwse munten komt verder het woord hidjra helemaal niet voor.
Popp is niet verbaasd: volgens hem is de hidjra niet historisch maar een in de achtste eeuw door de politiek-theologisch gemotiveerde geschiedschrijvers verzonnen verhaal.
Een opgraving in Israël leverde een aanwijzing op dat ook Mu’aawia, de grondlegger van de vorstendynastie van de Ummajaden, kennelijk niet op de hoogte is geweest van de ’vlucht’ van de profeet Mohammed uit Mekka.
In de thermische baden van Gadara, gerestaureerd in de tijd van Mu’aawiya, staat een dubbele datering. Het aangegeven Byzantijnse fiscale jaar komt overeen met 664 na Christus. Het staat gelijk aan wat het monument ’het jaar 42 volgens de Arabieren’ noemt. De Arabische jaartelling begint dus inderdaad in 622.
Volgens Popp zou hier zeker de hidjra van de profeet zijn genoemd, als die inderdaad een historische gebeurtenis was geweest. Maar kennelijk is het beginpunt voor de ’jaartelling volgens de Arabieren’ de Byzantijnse zege op de Perzen en niet de hidjra.
Op de inscriptie in Gadara draagt Mu’aawia overigens niet de titel kalief maar ’abd-allah’, knecht van God. Dat laatste is een antwoord aan de van hun macht beroofde Sassaniedenvorsten die zichzelf als goddelijk beschouwden.
Maar vanaf dat moment gaat het debat vooral tussen de nieuwe, dan nog christelijke Arabische vorstendynastie en Byzantium, eveneens christelijk maar van een duidelijk andere signatuur.
Het debat wordt gevoerd in de vorm van oorlogen, maar ook door propaganda op munten, het massamedium bij uitstek dat de oudheid kende.
Inzet is de brandende vraag bij welke ’knecht van God’ het christelijke Zion in goede handen is: bij de Arabische ’abd-allah’ of de Byzantijnse ’servus dei’. De strijd gaat voorlopig tussen christenen en andere christenen; dat is eveneens te zien op de Arabische munten uit die tijd, want ook die staan nog vol met christelijke symbolen.
De halve maan en Mohammed komen pas veel later in beeld.
Met medewerking van Thomas Milo.
En ze zeiden dat de profeet was gekomen, met de Saracenen, en dat hij de komst van de gezalfde aankondigde, de Christus zou komen.
In the year 945 [634], indiction 7, on Friday 7 February (634) at the ninth hour, there was a battle between the Romans and the Arabs of Muhammad (tayyaye d-Mhmt) in Palestine twelve miles east of Gaza. The Romans fled, leaving behind the patrician bryrdn, whom the Arabs killed. Some 4000 poor villagers of Palestine were killed there, Christians, Jews and Samaritans. The Arabs ravaged the whole region. (Thomas the Presbyter, Chronicle, pp. 147-148 [p. 120])
Then God raised up against them the sons of Ishmael, [numerous] as the sand on the sea shore, whose leader (mdabbrana) was Muhammad (mhmd).
Secondly, though the coming of the Arabs is conceived of in Biblical terms and as part of God's dispensation, John does use a number of non-scriptural notions. For example, he presents Muhammad as a guide (mhaddyana) and instructor (tar'a), as a result of whose teaching the Arabs "held to the worship of the one God in accordance with the customs of ancient law." John also makes him out to be a legislator, observing of the Arabs that "they kept to the tradition of Muhammad . . . to such an extent that they inflicted the death penalty on anyone who was seen to act brazenly against his laws (namosawh)."
[From the book, regarding a chrnonicle by Jacob (p. 165):] "All we have regarding Islam are the notices that 'Muhammad (Mhmt) went down for trade to the lands of Palestine, Arabia and Syrian Phoenicia,' that 'the kingdom of the Arabians (arbaye), those whom we call Arabs (tayyaye), began when Heraclius, king of the Romans, was in his eleventh year and Khusrau, king of the Persians, was in his thirty-first year' (620-21), and that 'the Arabs began to carry out raids in the land of Palestine.'"
Blasfemist schreef:(zelf gecensureerde krachtterm), heb ik een hele avond zitten tikken op een reactie, op het moment dat ik hem overzend ben ik uitgelogd !!
Keer terug naar jodendom christendom islam
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers. en 6 gasten