DE HOLDA-MYTHEN

    

§ 2

bronnen

Deze inleidende beschouwingen hebben ons nog alleen hiervan overtuigd, dat onder de godinnen der oude Duitschers eene godin Holda voorkwam, liefelijk, welwillend, gelijk haar naam aangeeft; en dat trekken der Frigg- en Freya-mythen op haar over moeten zijn gegaan.

145

Veel meer evenwel kwamen wij tot nog toe niet te weten, en zoo ligt het dan thans voor de hand uit de bronnen te gaan putten die het Folklore ons aanwijst, en aldus het antwoord te geven op de eerste der beide in den aanvang van dit hoofdstuk gestelde vragen. Reeds de oppervlakkige beschouwer moet getroffen worden door de groote plaats die in dat gedeelte van het Germaansche Folklore, dat bestaat uit legenden, sagen en sprookjes de vrouw inneemt, hetzij als godin, fee, tooveres, witte vrouw, zwanejonkvrouw, hetzij als heks, wilde boschvrouw en dergelijke. Dit hangt samen met een der algemeen bekende hoofdkaraktertrekken van den Germaanschen stam. Reeds Tacitus en Caesar hebben er de aandacht op gevestigd. Het huwelijk werd heilig gehouden, in de raadsvergaderingen hadden de vrouwen stem, in den slag vergezelden zij het leger en vuurden den moed der strijders aan; haar was ook bij voorkeur de gave der profetie geschonken.

146

Van deze vereering der vrouw door de Duitschers getuigen vooral de middeleeuwen. De liederen van de minnezangers, de heldensagen en de ridderromans zijn vol van eerbied en hulde voor de vrouw en de vrouwelijke deugden en schoonheid.

147

Dat de godinnen de draagsters zijn geweest van de vrouwelijke deugden welke de Germanen het hoogste achtten is natuurlijk, en evenzoo mag als bekend worden aangenomen dat in de middeleeuwen na de prediking van het Christendom en de kennismaking met de Grieksche en Latijnsche letterkunde deze attributen, functiën, deugden enz. zijn overgegaan op de H. Maagd en sommige heiligen; op bijbelsche vrouwen, op godinnen en halfgodinnen der klassieke mythologie.

De geestelijken noemden Holda: Venus omdat zij de bevallige, aanminnige godin der heidenen was, Herodias omdat zij danste, Diana omdat zij veel in bosschen en bergen woonde. Van den Bergh blz. 282, Grimm D.M. s. 237.
Vandaar dat hij die het wezen der oude Duitsche godin Holda wil leeren kennen ook te zoeken heeft in Maria-legenden, in levens van heiligen, in wat het volk weet te verhalen van Herodias en Diana, bij al die vrouwelijke hogere wezens, die in elke streek van Duitschland andere namen dragen en andere functiën vervullen, maar bij wie allen toch overblijfselen van het oude volksgeloof zijn gebleven. Toovenaressen, heksen, ja de duivel zullen bij ons onderzoek niet mogen worden voobijgegaan, want door den invloed des Christendoms zijn de liefelijke, weldadige verschijningen, vaak veranderd in booze, den menschen kwaad brengende gestalten.
Het begrip duivel was den Duitschers oorspronkelijk vreemd; de christenzendelingen hebben het geloof aan hem ingang doen vinden o.a. door hem in een vrouwelijk wezen te veranderen. Nu lag het voor de hand de godin Holda tot dat doel te herscheppen in eene unholdâ en aan den anderen kant werd op haar overgedragen veel van wat men langzamerhand in den satan was gaan vrezen. Cf. Grimm, D.M. 827, 887, 888.
Dat Holda b.v. met de feeën in verband gedacht werd, wil ik uit één plaats aantoonen. Tusschen Hassloch en Grüneworth deelt de Main zich in twee armen en vormt een eiland. Aan den rechter arm bevindt zich een merkwaardige steen, Frau Hulda-steen genaamd. Daar vertoont zich soms bij maneschijn eene fee, Fra-Hulle, die haar gouden lokken kamt. Ook bij Velburg in den Bovenpfalz is een groot rotsblok, de Hollenstein, waarop drie in steenen veranderde jonkvrouwen.

148

Ons goed recht om te onderstellen dat op vele vrouwenfiguren van het Duitsche Folklore trekken der Holda-mythen zijn overgegaan, wensch ik beknopt bij ieder van deze toetelichten. Men vergete echter niet dat zij insgelijks tot heden toe voorkomt òf onveranderd òf onder verbasterde namen: Holle, Holde, Holla, Hulda, Holl, Wolle, Wolke, Herke, Harke en talloze andere variaties die van het onderscheiden dialect afhankelijk zijn geweest.

In Jessen, einem städtchen an der Elster unweit Wittenberg, erzält man von frau Herke was an andern Orten von frau Freke, Bertha und Holda gilt. Grimm. D.M. s. 210. In de verschillende sagen die Kuhn en Schwartz (Norddeutsche Sagen, Märchen und Gebräuche Leipzig 1848 sub. n 126 s 109 ff.) van frau Harke mededeelen herinnert zij meer aan Frigg dan aan Holda.
In gezelschap van Diana en Herodias zullen wij Holda vinden in de wilde jacht, en daar ons boven bleek dat Holda eertijds adjectief zal geweest zijn bij Frigg (Fricka) letten wij ook op namen als Frick, Freek, Freke, Frîa, Waud, Wode, Gwode. Berchta, Perchta, Brecht, de oud-Duitsche Perahta is eene afzonderlijke godin, maar in sommige opzichten zijn Holda en zij ineengevloeid.

149

In den erzählungen von frau Berchta herrscht die böse bedeutung vor, wie in denen von frau Hulda die gute, d.h. durch die christliche volksansicht ist Berchta tiefer als Holda herabgewürdigt. Grimm D.M., s.226
In den middeleeuwschen Venusberg en Kyfthäuser vinden wij Holda als witte vrouw, naast Venus en bij keizer Barbarossa. De Grieksche Demeter en Aphrodite, de Noorsche Freya (en Huldre uit het hedendaagsche Folklore), de Russische Baba Yaga en Rusalka's, de Lettische Laima of Lauma, de Angalapona op Madagascar, de Pontiànac onzer Oost-Indische archipel zullen alle in meer of mindere mate punten van vergelijking aanbieden, waardoor Holda wat beter begrepen wordt.
In frau Holda's wohnung, in frau Venus' berg ist gesang und tanz. Grimm D.M. s.389.
Dit tot verklaring in het algemeen; thans gaan wij het onderzoek naar Holda uit het verband dat tusschen haar en deze vrouwen bestaat gemakkelijk maken door bij sommige harer wat langer stil te staan.

De herinnering aan Holda bleef bewaard in boschvrouwen, Moosfräulein. In Tirol heten zij Saalinge Fräulein. Zij zijn eigenlijk kinderen van Adam vóór den val, zoodat ze nog geheel de onschuld van het paradijs bezitten en daarom afgezonderd van de bedorven menschenwereld op hooge bergen wonen. Holda heet soms hare koningin. (Of Hammerle?)

150

Locale varianten van Holda zijn in Zwitserland Strägele en Posterli. De eerste is eene menschenvleesch etende reuzin, met wie men kinderen en luie spinsters dreigt. De naam komt denkelijk van strega, Italiaans voor heks. Posterli is in nog hooger mate een karikatuur geworden.
Das Posterli en die Strägele gleichen aufs haar die frau Bertha und Holda. Grimm, D.M., s. 779 ss.
Ook die Waldgeister zullen een zekeren kant van Holda's wezen toelichten, voor zover zij, gelijk Holda, de menschen tot zich lokken.
Inzonderheid op witte vrouwen en elvinnen zijn vele trekken der Holda-mythen overgegaan. De witte vrouwen treden niet overal even veelvuldig op. In Oostenrijk zijn zij talrijk en daar komt juist Holda weinig voor. Doch ook in Duitschland en Engeland kent men haar en hier te lande bleven zij onder het weinige dat niet verdween nog het best in herinnering.
Das Kloster IX, 502. Een in vele landen voorkomend type dezer wilde boschgeesten is die rauhe Else, vooral bekend uit de Wolfdietrich-sage. Wolfdietrich wacht auf einem grünen Anger im Walde beim Feuer, indess seine Gefährten schlafen. Da kriecht auf allen vieren, wie ein Bär, ein ungeschlachtes behaartes Waldwieb, die rauhe Else, herbei und fordert ihn auf ihr zu minnen. Mannhardt, W.undF.kulte, 108.
Eene duivelin eischt van eenen daglooner in Neu-Gaarz hetzelfde als die rauhe Else. Op zijne weigering worstelt zij met hem. Hij overwint haar door wijwater, het teeken des kruises en Onze Vaders. Bartsch, Sagen etc. aus Mecklenburg, I, 112.
A man was in the unhabited region and at the time when every one was fast a sleep an angalapona came and desired him to be its husband. But as he would not agree to this it followed him about perpetually. Flkl. journals, vol I. 173 s.

151

Een doorgaande trek, die bij de meesten harer voorkomt, is de zucht naar verlossing van den vloek waaronder zij liggen.
Op den Vestenberg bij Altermarkt in Neder-Oostenrijk verscheen de witte vrouw aan een herdersknaap, die zijne kudde weidde. Zij bad hem haar te verlossen, door een bos sleutels uit den bek eener slang te trekken. Dit durft hij evenwel niet en den anderen dag zegt de witte vrouw, bitter wenende, dat zij nu weer 100 jaar moet wachten.
Voor de 100 jaar wordt vaak een ander tijdsverloop aangegeven; Een schaapherder op den Klingenhof, bij Altdorf in Middenfranken, weidt zijne schapen en ziet plotseling bij een rots eene jonkvrouw, die vraagt of hij haar verlossen wil. Als hij weigert, klinkt hare klagende stem: nu moet ik nog zóólang lijden tot een zaadkorrel hierheen waait, tot een grooten boom opgroeit, uit zijnen stam eene wieg wordt gemaakt en daarin een kind wordt gewiegd. Dat kind, tot man opgegroeid, kan mij weer verlossen.
Eene zwarte vrouw kan door een meisje verlost worden als het blijken van moed geeft door een zekere proef te ondergaan. Den eersten nacht is het meisje moedig, dan is de vrouw schon ein hübsches Stückschen weisser geworden; den tweeden nacht is de vrouw tot op het midden blank; den derden geheel wit als sneeuw. Meestal mislukt de proef evenwel den derden nacht. Parallellen nog bij: Panzer, II, 157; Sommer, Sagen und Märchen aus Thüringen.
Eene wonderschoone van een boschvrouw die verlost wordt als zij in eene zware bezoeking niet bezwijkt, bij Henne Am Rhijn, s. 426.

152

Dat deze witte vrouw dikwijls in het Folklore de plaats der vroegere Holda inneemt, blijkt uit de vergelijking der twee volgende sagen.

In de ruïnen van het klooster Charin laat zich dikwijls eene witte vrouw zien, met eenen grooten bos sleutels; daarom heet ze die Uutgebersche (Ausgeberin).
Zij heeft gele pantoffels aan, zooals een brouwersknecht zelf heeft gezien. Volgens de voorrede s. VIII is dit een remin. aan den zwanevoet van Bertha (pédauque). Grimm, Kuhn, Märk. Sagen.
Een knaap uit Frankenhausen vertelt dat hij eens in een boek heeft gelezen dat bij keizer Frederik in den Kyffhäuser zijne hofmeesteres (Ausgeberin) frau Holle zit, die zijne paarden voederen moet.
Kuhn und Schwarz, Simrock, D.M. s.386. De paarden staan in den Kyffhäuser gezadeld op stal en bijten ongeduldig op het gebit. Keizer Frederik Barbarossa zelf zit met zijne ridders en knapen aan een groote tafel, waarin zijn baard is vastgegroeid. (In de bergen wonen de verdoemden. Daarom ook Barbarossa, omdat hij onder pauselijken ban gestorven is. Das Kloster VII, 71 anm.) De keizer is Wuotan die in den berg (Walhall) met zijne helden aan tafel zit, wachtend op den jongsten dag (ondergang der wereld in de Edda). Daarom staan ook de paarden klaar. Frau Holle is dus hier nog geheel identiek aan Wodans gemalin, waarom dan ook in den berg de prachtige weide met de stroomende beek is, welke wij later nog zullen aantreffen. Zoo verklaart zich ook dat als muzikanten op den Kyffhäuser spelen (a.w. n. 247,5) zij een paardekop als loon ontvangen, die later in goud verandert. Cf. ook w.a. s. 494 ff.

153

Deze zucht naar verlossing is geen trek der oorspronkelijke sage, maar gevolg van den invloed des Christendoms, waardoor men zelfs deze witte vrouwen wilde voorstellen als het gemis van den doop gevoelend.

Voor Schwartz is de witte vrouw alleen Wolkengötting, Gewittergöttin (het rammelen van den sleutelbos is de donder (sic)). Zoo in zijn Der heutige Volksglaube und dat alte Heidentum, 2te Aufl., Berlin 1862, s. 103 ff.

In ons land zijn het geen sterk sprekende sagen meer die van de witte wijven verhaald worden, maar uit enkele verspreide berichten kan nog een vrijwel samenhangend geheel worden opgemaakt. Zij heeten witte vrouwen, -wijven, -juffers, ook wel eenvoudig witten, en huizen gewoonlijk ten getale van drie in éénen wivenbelter. Zulk een heuvel is er b.v. in de buurtschap Barchem ten oosten van Lochem. Over de witte juffer van Monferland handelt Dr. L.J.F. Janssen in zijne Herinneringen aan Monferland. Die heuvel is gelegen aan den weg van Doesborgh naar 's-Heerenberg. Hij is van nature rond en met oude linden begroeid. De witte juffer die daar woont liet de menschen ongemoeid, maar wie haar bespotte straft zij. Zoo heeft ze eens eenen boerenjongen dood gedanst. In hare heuvels eten zij aan gouden tafels en drinken het bier zoo maar bij de boeren uit den brouwketel.

De bekende predikant Jan Picardt geloofde nog vast aan haar. Zijne werken spiegelen in vele opzichten
Jan Picardt, predikant te Coevorden, 1600 - 1670, schreef: Eene korte beschrijving van eenige verborgen en vergeten antiquiteiten der Provinciën en Landen, gelegen tusschen de Noordzee, den IJsel, Eems en Lippe. Voorts: Annales Drenthiae. Eindelijk: Korte beschrijving van de stad, kasteel en heerlijkheid Coevorden.

154

het bijgeloof en de denkwijze van zijnen tijd helder af. Aan de witte wijven besteedt hij een afzonderlijk hoofdstuk zijner Antiquiteiten en spreekt plechtig het anathema uit over allen die door ignorantie van oude dingen voor fabletjes houden al wat van deze witte wijven verhaalt wert.
De Teutonist noemt de witte vrouwen belewitten en guede holden, van hold, propitius, bene cupiens, dat tot substantief werd in de algemeene beteekenis van assecla, waarom er tot onderscheiding guede bijgevoegd wordt. Men had des teufels holden en gottes holden.
Kiliaan neemt ze nog in zijn woordenboek op, en dat ze in Balthazar Bekkers tijd nog als werkelijk bestaande door ieder werden gedacht, bewijst wel de heftige bestrijding in het boek van deze moedigen Amsterdamschen predikant, die zijnen tijd te deze opzichte verre vooruit was.
Wit vrouwe, wite vrouwe, alve, alvinne, harva, venefica, sorcière. Kiliaan, t.p.
Van die gewoone en voornaame spokerij, zegt hij, "zijn ons de witte wijven aldernaast als d'oudste van degenen die ook hier te land thuis behooren... een geleerd arbeidsaam schrijver (wien ik niet wete of alsnoch genoemd wil sijn) heeft mij dit volgende van sijnen arbeid schriftelijk willen mededeelen: -witten, d'witten worden verhaald vrouwen te zijn geweest, die van oudsaf altoos noch ten tijde van keizer Lotherich bekend waren en verhoudende haar in het woud, in kleine heuveltjes, daar ze haare onderaartse hoolen hadden."

155

Van den Bergh verklaart het geloof aan haar bestaan euhemeristisch: "Ik stel mij de zaak aldus voor: op bepaalde plaatsen leefden oudtijds eenige heilige vrouwen afgezonderd, die zich op de kruid- en heelkunde, het verklaren van voorteekenen en dergelijke toelegden. Maar naderhand verlieten die vrouwen hare woonplaats of stierven en werden toen geacht als geesten om hare vorige verblijven te dwalen." Wij zullen later zien dat eene andere verklaring de voorkeur verdient.

Ook in Engeland leven witte vrouwen. Men vindt van haar de volgende mededeeling: bij Orchard is eene diepe vallei, waar een beek kabbelt onder dichten plantengroei. In donkere nachten komt daar eene in 't wit gekleede vrouw, die het water door hare vingers laat glijden en heur haren met een zilveren kam kamt. De bevolking noemt haar Madame Gould. Een boer heeft haar 's nachts op eenen ploeg zien zitten, en eens heeft zij eene vrouw die appelen uit den bongert stal op de vlucht gejaagd. I have not the smallest doubt, zegt de schrijver, in my own mind, that the history is in its essentials of very great antiquity, that the apparition is really an ancient white lady, who has suffered anthropomorphism and become Madame Gould. In menig opzicht doet zij denken aan Holda the ancient Teutonic Goddess.

156

I believe also Madame Gould unquestionably an ancient Saxon goddess, who was fallen from her pedestal.

Ook van de elven kan worden aangetoond dat zij een plaats in het onderzoek omtrent de godin Holda innemen. Over de elven zelve zal ik kort zijn. De inleiding op de Iersche elvensprookjes en het 17e hoofdstuk van Grimms mythologie geven uitvoerige mededeelingen.

Frau Holle wordt vaak konnigin der elven genoemd. Op de Faroë heeten de elven nu nog Huldevolk en de elvinnen in Noorwegen huldrer. Onze middelnederlandsche literatuur kent alven en alvinnen, doch alleen in ongunstige beteekenis van kwelgeesten, van bedriegelijke schijnbeelden (Alfsgedrochte nog bij Coornhert), van een zot of dwaas die zich zelven bedriegt, gelijk op het landjuweel te Antwerpen, de hoofdpersoon van de klucht de patroon der alven, het hoofd der zotten heette. Zoo b.v.:
Wat duvel heeft God die werelt gheplaecht
Met alven ende met elvinnen.
Sotternije van Lippijn 105

Wat! ben ic dronken van den biere
Ochte vlieghen dalve achter straten?

157

Eest alfsgedroch, dat mi quelt
Ende dit grote wonder telt
Ay hemelsche drochtijn
Wat node soude mi sijn
Te stelen? enz.
Deus, sprac hi
Eest alfsged was, dat ic hier ontmotende si?
Maerlant houdt het er voor dat de alven gevallen engelen zijn, die op hunne beurt den mensch ten val zoeken te brengen door hem bede wakende ende in drome te verleiden.
Alfpape is een nog thans, doch weinig meer gebruikelijke volksbenaming van de klmplant die gewoonlijk heggerank of wilde wijngaard wordt genoemd. Alfrank is volksbenaming voor de slingerplant tot de familie der nachtschaden behoorende, die gewoonlijk bitterzoet heet. Beide planten werden oudtijds met de alven in verband gebracht.

Nog een enkele maal zal ik uit Nederlansch Folklore kunnen putten, maar overigens is, zoo Holda hier al ooit is vereerd, de herinnering aan haar geheel uitegstorven.

Tusschen het dorp Elspeet en de buurtschap Uddel, nagenoeg halverwege, bevindt zich eene hoogte, algemeen bekend onder den naam van de hulde of hul, verdeeld in een kleine en groote hul. In den Geld. volksalm. van 1870, blz. 86 vlg. wordt deze naam verklaard als verbastering van hill, heuvel. Evenwel, daar de legende zich ook aan deze plaats heeft vastgeknoopt en zegt dat een reus daar eens het overtollige zand uit zijnen klompen heeft geschud; daar het bovendien vreemd zou zijn dat juist die ééne heuvel een Engelschen naam ontving, moet men aan eene andere afleiding denken. Zou hulde op Holde-verering wijzen?
Eene dergelijke vraag deed zich bij mij voor bij een anderen naam op de Veluwe: onder de gemeente Epe ligt een bosch, Freebosch genaamd, waarin de Dobbegelle. In dit bosch werden de vergaderingen der maalmannen en geërfden gehouden welk gebruik ouder is dan de geschiedenis reikt, en ongetwijfeld was dit oord voor de heidensche bewoners dezer landen, eer de Saksers tot het Christendom bekeerd werden, een heilige plaats. Is Freebosch wellicht Freyabosch? Free komt herhaaldelijk als verbastering van Freya voor.

158

Ook Huldra uit het Noorsche Folklore noemde ik als een punt van vergelijking met onze godin. "Holle kan uit Hulda komen, gelijk Folle uit Fulda", zegt Grimm, en wat de ingeschoven R aangaat, denkt hij aan een overblijfsel van den pluralis (hulder = boni genii) of aan eene samenstelling.
Overal in Noorwegen worden sagen omtrent haar persoon aangetroffen, de meeste doen haar kennen als goed gezind en liefelijk, in enkele verschijnt ze als booze tooverheks. Zij wordt gedacht als eene schoone vrouw (Qvinde) met witten mantel en sluier gekleed, men har derhos en lang Ko-eller Reve Rumpe som hun dog efter Behag kan lade hoenge ned og troekke op." Die valt echter af als zij zich laat doopen, hetgeen ze in ettelijke verhalen uit liefde tot een man doet.

159

""Huldren", zegt Asbjörnsen, "er det Principale i den norske Folkedigtnings Natursymbolik: hun boer paa Fjeldet og i Dalen; hun eier al den norske Naturs Rigdom, Pragt og Herlighed, men hun eier ogsaa dens dybe Melankoll." Dat deze Huldre in nauw verband staat met onze Holda wijst reeds de naam aan. Zij zal in ons onderzoek dus met recht nog dikwijls voorkomen.
Op Maria en vrouweljke heiligen gingen attributen en functiën van godinnen, ook van Holda, over. Ik zal gelegenheid hebben dit later telkens aantetoonen.
Holda und Berchta sind nicht selten in Maria übergegangen. Grimm D.M., s.345. "Dass auf Maria eine fülle lieblicher sagen von Holda und Frouwa angewandt werden. Maria ist göttliche mutter, spinnerin und erscheint als hilfreiche jungfrau (vierge secourable) allen sie anrufenden, a.w. Vorr. s. XXVIII. F.C. Dom. Nieuwenhuis, Kal. voor Prot. 1863, blz.214.

Thans diene als voorbeeld één opmerkelijk feit. De drie eerste dagen der week van Dinsdag af zijn, gelijk bekend is, den drie hoogsten goden gewijd; voor de godinnen bleven toen nog twee dagen over, en het is niet te denken, zegt Simrock, dat men na eenmaal den Vrijdag aan Freya geheiligd te hebben, nu weêr den Zaterdag eenen god zou wijden. Die bleef dus voor Frouwa over.

160

Nu is in den Harz de Zaterdagavond bekend als frau-Hollen-Abend; zij heeft dan het recht in witte kleederen zich te vertoonen, en in de streken van het Rhöngebergte wordt op den Samstag der Hulla geen landelijke arbeid verricht. Zij maakt spinrokkens vuil die op Sonn- of frau-Hollen-Abend niet afgesponnen zijn. In het tegenwoordig volksgeloof en dat der middeleeuwen was de Zaterdag ook aan de heilige maagd geheiligd. Men gelooft dat geen Zaterdag zonder zonneschijn is, omdat Maria dan "haar was te drogen hangt". De Zaterdag heet Onzer Vrouwen Sabbath.
Simrock, a.w., s.338. In einigen Gegenden Mittel-Deutschlands heisst der Sonnabend nach altbayerischen Glauben heilig, denn am Sonnabend ist die Mutter Gottes geboren. Reeds Bonifacius drong er op aan dat op dien avond voor Maria eene mis zou gelezen worden. Pfannenschmidt, s. 442.
In Horschdorf in Oberfranken had zich bij eenen boer eene meid verhuurd, maar zich voorbehouden elken Zaterdagmiddag twee uren vrijaf te zullen hebben: denn der vorabend sei heilig und sie müsse ihn im dienste der h. Maria zubringen. Van deze dingen vindt men nog eene merkwaardige bevestiging in een oude Maria-legende uit het eerste boek van het passionaal. De legende verhaalt: hoe in een vrouwenklooster te Constantinopel zich een Madonna-beeld bevindt, achter een gordijn verborgen. Doch elken Vrijdagavond trekt het doek vanzelf weg en staat het beeld daar, voor elk zichtbaar. Zoodra des Zaterdags de vesper begint te luiden, valt het gordijn weêr dicht en bedekt het beeld.

161

Hic sol man schouwen inn
Zoo voegt de legende er bij:
Wie die kuninginne
Durch daz selbe wunder
Den sunnabent besunder
Von uns wil geêret wesen.
Dat deze aan eene godin gewijde dag ook ongunstige beteekenis kreeg en, in plaats van met Maria, met de heksen in verbinding werd gebracht, is geheel overeenkomstig den gewonen gang der sage.
Het boek van prof. Karl. Benrath, Zur Geschichte der Mariënverehrung (Separat Abdruck aus Theol. Studiën 1886, Heft 1) maakt met geen woord melding, indien ik goed gezien heb, van den invloed van Germaanschen godinnencultus op den Mariadienst der Middeleeuwen. Dit is des te opmerkelijker, daar hij s. 120 ff bepaaldelijk over Mariën-Anecdoten, -Mirakel, -legenden handelt.
Dat de stelling overigens ook voor ons land opgaat, leert het volgende: Frouwa's eerenaam onze lieve Frouwe is op Maria overgegaan, vandaar nog het lieve Frouwe-straatje te Heteren tusschen den Olden- en Hoogenhof in, waarop eene witte juffer verschijnt, die men voor een priesteres van Frouwe mag houden. Voor Maria-legenden verwijs ik verder nog naar het artikel van Honigh in de Gids van 1879 blz. 457 vlg: Middel-nederlandsche Maria-legenden, en van Alberdingk Thym in de Dietsche Warande V, 1860 blz. 266 vlg. blz 385 vlg. Voorts zijn eenige Maria-legenden opgenomen in eene verzameling van Nederl. prozastukken 1229-1476 in 1851 te Leiden uitgekomen, blz. 301 vlg. Belangrijk is voor ons doel ook cap. II van de verhandeling van F.C. Domela Nieuwenhuis, Kal. voor Prot. 1863, blz.212 vlg.

162

Te Lier (in België, aan den Nethe) houden de heksen elken Zaterdagnacht eenen dans op de groote markt. Den heksensabbath kent ieder.

S. Catharina gaat in Engeland door voor patrones der spinster en heeft grooten invloed op het weder, naar vele rijmpjes nog leeren. Beide deze functiën werden, gelijk wij zien zullen, bij de oude Duitschers aan Holda toegekend.

Sinte Cathalijne,
Laet de zonne maar schijnen,
Dat de regen overgaet,
Dat de kinderen te schoole gaen
of
Lieber Herrgottschäferli
Flüg über de Rhî
Bring dem Herrgottsmüeterli
Es glas vol wî
Chäferli flüg, flüg, flüg über de Rhî
Säg der heilig Sant Chäteri,
Es sött morn schön wetter si.

Ik heb thans aangetoond en met redenen toegelicht, dat men recht heeft in het nog bestaande volksgeloof onder meer ook overblijfselen te zien eener Holda-vereering, en kan dus thans overgaan tot de behandeling van die zijde van haar wezen, waarin zij blijkt te zijn.

DE HOLDA-MYTHEN