DE HOLDA-MYTHEN

    

§ 3

vruchtbaarheid

163

In deze functie is haar woonplaats onder de aarde of in de bergen. Dit verklaart haar verband met dwergen, aardmannetjes of elven, wier woonplaats ook onder den grond is of in de bergen, en wij treffen dus hier dezelfde gedachte aan als bij de Grieksche Kore, die, onder den grond, den planten wasdom geeft.

Mannh. Germ. M. s.267, die Holda voor de Wasserfrau houdt, die in de wolken troont, verklaart de bergen, bronnen en wouden, waarin Holda wordt gezegd te wonen, voor de wolken. Van eene andere verklaring zal blijken dat zij de voorkeur verdient.
Van Holda's woning onder de aarde verhalen verscheidene sprookjes. Het meest bekende zal wel zijn Frau Holle uit Grimms verzameling. De trekken waarop de aandacht dient gevestigd, zijn de volgende: het meisje komt door een bron op eene schoone weide met duizende bloemen. De oven, de appelboom zijn overvol. Frau Holle, bij wie het meisje komt, laat haar het bed goed schudden, dan sneeuwt het op aarde. Wanneer het kind vertrekt, valt een goudregen op haar neêr, en de haan aan de bron begroet haar bij haar terugkomst.
De tegenstelling die het luie meisje met het eerste vormt, doet hiet niet ter zake. Zien wij eenige varianten.
Asbjörnsen vertelt aldus: Het goede meisje (flink og villig) daalt insgelijks door de bron af, komt ook op eene bloeiende weide en melkt een koe, die door overvloedige melk geplaagd wordt (Yveret stod saa fuldt og trindt); zij knipt een ram met tot op den grond neêrhangende wol, over wiens ééne hoorn een schaar hangt, de wol af en neemt wat mede; Resten virrede hun om Halsen paa Bukken. Dan plukt zij van een appelboom dien onder den zwaren last bijna bezwijkt de appels af.

164

Eindelijk komt zij aan den tuin der toovergodin, 'Troldkjoerring', onze Holda. Daar moet zij water halen in een zeef, wilde koeien melken, wol wasschen; zij volbrengt alles, door een vogeltje met goeden raad geholpen, en krijgt op haar verlangen een blauwe doos ten geschenke. Dan gaat zij heen, maar de vrouw werpt haar nog een gloeiende ijzeren stang na, die haar evenwel niet treft.
Deze ijzeren stang is de bliksem door de wolkengodin geslingerd, zoo verklaart op zijn standpunt Mannh., G.M. 434, anm. 2
Zij komt behouden thuis en de doos is vol goud. De andere dochter ondervindt alles omgekeerd en krijgt eene roode doos met padden.
Ralston verhaalt de Russische variant, waarin de Baba Yaga als Holda optreedt.
Baba Yaga is een bovennatuurlijk wezen, voorgesteld als eene leelijke oude vrouw, met langen neus (denk aan frau Precht mit der lange Nase). Zij heeft macht over de elementen en kan de menschen in steenen veranderen. Ralston, Songs of the Russian people, p.161, 162, 168 ss.
De stiefdochter wordt naar de Baba Yaga gezonden, wier jongste kind zij wiegen moet, water in een zeef halen en de andere kinderen (padden en kikvorschen) in de badkamer helpen. Zij volbrengt alles goed en vlug en krijgt eene blauwe doos ten geschenke, die bij hare thuiskomst vol goud is. De stiefmoeder zendt nu hare eigene dochter, die alles juist verkeerd doet. Zij ontvangt een roode doos; daaruit springt vuur, dat haar en haar moeder verslindt.

165

In Beieren luidt ééne variant geheel als Grimms sprookje. Een andere is eenigszins gewijzigd. Na door de bron te zijn neêrgedaald komt het goede meisje op de weide eenen dwerg tegen; een ander verwelkomt haar met de viool; zij melkt de koe, komt aan eene stad, is zeer bescheiden en wordt met goud beloond, ook zij wordt door een gelen haan verwelkomt. Bij de booze zuster gaat alles juist omgekeerd.
Doch ook buiten Europa vindt men dezelfde voorstelling; Eene vrouw heeft eene eigene dochter en eene stiefdochter. Deze laatste wordt uit huis verjaagd en ontmoet drie oude vrouwen, die zij vriendelijk behandelt. De laatste geeft haar drie eieren, welke alle een vorstelijk geschenk bevatten. Als haar stiefmoeder haar zóó ziet terugkeeren, zendt zij ook hare eigene dochter, deze behandelt de drie oude vrouwen onbeleefd en de drie eieren bevatten slangen.
Ook de Angalapona op Madagascar leeft onder den grond.

Met wat deze sprookjes omtrent Holda's woning mededelen, stemmen sagen en legenden overeen: Holda vertoeft bij Barbarossa in de Kyffhäusser als hofmeesteres, of als Venus in den Hörselberg, waar ook prachtige weiden zijn en alles van goud blinkt.

Aan Holda's woning herinnert ook een sage uit Mecklenburg: Op den weg van Klütz naar Wismar aan deze zijde van de brug aan den Wohlenberger oever ligt een heuveltje van 12-16 voet hoog. Eens wandelde hier eene vrouw langs, die iemand in den heuvel zag verdwijnen. Zij volgt, komt in eene gang en eindelijk in eenen grooten tuin, vol prachtige boomen en vruchten, bloemen en kruiden, zoo wonderbaar als zij het nog nooit had gezien.

166

Na een korten tijd daar gewandeld te hebben, keert ze terug en vindt in haar dorp alles veranderd. Nu bemerkt zij, dat ze verscheiden honderden jaren weg is geweest, en valt dood neêr.
Dit zijn van "één dag van duizend jaar" keert vele malen terug. Tot in Japan vindt men deze trek, die later behandeld zal worden, terug: Een jonge visscher komt in een onderzeesch paleis en huwt er de bewoonster van. Na eenigen tijd krijgt hij heimwee naar de aarde, keert terug, maar vindt in zijn dorp vreemde gezichten en alles veranderd. Hij is 300 jaar weggeweest. Japanische Märchen und Sagen von D. Brauns, s. 59
Een variant dezer sage heeft minder scherpe trekken en schijnt locale beteekenis te hebben: Aan het Karkmeer op het eiland Poël staat nog een oud slot, waarin eene gang omlaag voert. Zij is thans dicht gemetseld. Eens waren een jongen en een meisje daarin doorgedrongen en gekomen in een gewelf, door eene lamp verlicht. Eene oude vrouw zat daar met een gouden kam in de hand, een poedel aan hare voeten. De jongen laat zich kammen en wordt ook een poedel. Het meisje vlucht en sterft spoedig daarna. Toen heeft men de gang dichtgemetseld.
Uitgezonderd deze laatste sage, waarin een plaatselijke gebeurtenis zich met de overlevering heeft gemengd en de trekken heeft veranderd, geven de andere medegedeelde legenden en sprookjes ons eene duidelijke voorstelling van de woning waarin men zich Holda dacht.
Op nog enkele bijzonderheden vestige men de aandacht: Gelijk in den frau Venus-berg gezang en muziek worden vernomen, gelijk de elven in hunnen onderaardsche woning hartstochtelijke beminnaars van zang en spel zijn, zoo loopen ook bij Holda in hare velden dwergen met de viool en verwelkomen die binnentreden.

167

In Noorwegen hooren de menschen muziek in Huldres woning onder den grond, maar ook vaak het geblaat van schapen en het geknor van varkens.
Onder de oppervlakte der aarde strekken Holda's verblijven zich uit. Prachtige weilanden vol bloemen en heerlijk gras; vruchtboomen volgeladen met appels; koeien die overvloedig melk geven en wol die tot op de grond bij de schapen neêrhangt.
Appels, symbolen van groeikracht en vruchtbaarheid. Iduna's appelen enz.
Ten overvloede vergelijke men nog deze sage: Een schaapherder weidt zijne schapen. Plotseling staat een prachtige Königsfräulein voor hem, voert hem in een nabijgelegen berg en laat hem daar een deur met den springwurzel openen (cf. over deze plant Grimm, D.M., 812 ff). Midden in den berg zitten twee jonkvrouwen ijverig te spinnen. De "booze geest" zit onder tafel vastgebonden. Op verzoek der jonkvrouw vult de herder zijne zakken met goud, dat daar bij hoopen ligt, doch laat bij zijn vertrek den wortel liggen. Nu verdwijnt alles achter hem.
Vernaleken 140 -141. Zou de booze geest de derde der nornen zijn, en is het Königsfräulein frau Holde?, vraagt V. Wat hij van dit Königsfräulein verhaalt, deelen Kuhn en Schw. mede van die Prinzessin Ilse van den Ilsenstein bij Ilseburg. (Nordd. Sagen s. 178 n 200, 2). Goud is overigens een gewoon symbool van overvloed en vruchtbaarheid. Ook Wodan schenkt goud, zooals nog herhaaldelijk voorkomt in sagen van den wilden jager. Wodan vraagt aan een boer zijn wagen te willen herstellen. De spaanders, door den gewilligen man in den zak gestoken, blijken later goud te wezen. (of "Zwei Drittel" Bartsch I, 3, 7. Schwartz Präh. Studiën s. 28 ff.) Soms ook fru Gode, Bartsch I, 19-22. Schwartz verklaart nog in zijn jongste werk (1884, Berlin) deze cyclus aldus: Als fru Gwode rondrijdt, rolt de donder onder het gehuil der haar begeleidende stormhonden; als de wagen vastraakt (= als de donder zwijgt) dan schieten de goudspaanders (= de bliksem).

168

De gouden poort waardoor men dit land verlaat, de doos waarin zich goud bevindt, zij getuigen alle van overvloed. Daar men er koeien ziet en het vee hoort loeien, zoo raken hier reeds de anmale en vegetale begrippen aan elkander. Holda, die de vruchtbaarheid schonk, bood in eigen woning van haar macht het heerlijkste voorbeeld: van dit onderaardsche rijk (wij zullen het later zien) kwam de groeikracht ook over de aarde.
Dat men dit rijk werkelijk in de onderwereld plaatsen moet, gelijk dat van Persephone, blijkt uit de wijze waarop men tot Holda komt, (door een bron) blijkt ook uit de tallooze sagen der middeleeuwen van Barbarossa, Tannhäuser, Thomas van Ercildoune, en uit de vergelijking met de dwergen die in de bergen werken en daar schatten bezitten; met de elven, die insgelijks in onderaardsche paleizen wonen. Dat de tijd er omvliegt en zij die terugkeeren honderden jaaren ouder zijn geworden, houd ik voor eenen trek uit eene andere Holda-mythe, die wij straks zullen leeren kennen, en waar zij ons zal voorkomen als godin van dood en leven. Immers bij de bron en den oorsprong van het leven moesten de krachten blijven en de jaren schijnen als zooveel dagen. De twee meisjes die dit rijk der godin bezoeken zijn geen essentieel bestanddeel van deze mythe. Wel staan zij met Holda's wezen in verband, maar niet met de toestand van hare woning. Zij behooren tot de klasse van sprookjes waarin de booze stiefmoeder optreedt.

169

Ik geloof dat op deze wijze beschouwd Holda's woning geen verklaring meer behoeft. De vruchtbaarheid der aarde, de groeikracht in de natuur kwamen uit het rijk van frau Holda, die zelve te midden van al de heerlijkheden woonde, die zij ook der aarde schonk. Deze opvatting is eenvoudig, ja schijnt nuchter, maar het komt mij voor dat men zóó de denkbeelden der oude Duitschers het meest nabij komt, die gewis, in de oorspronkelijk mythe althans, geen wijsgeerige speculaties gelegd hebben.
Mannhardt, die, nog op zijn oud standpunt staande, eene uitvoerige monografie schreef over "Holda en de Noren", geeft van de woning der godin deze verklaring: Der Brunnen in welchem frau Holles Schneebett gemacht wird, kann nur das Wolkengewässer sein, das Goldthor stellt die sich öffnende Wolkenschicht dar, welche der goldene Sonne ihre Strahlen herauszuergiessen gestattet, das Pechthor Unwetter und Hagel, welche aus der Wolke niederregnet. Het ontstaan der sneeuw is het eenige natuurlijke in deze verklaring en juist de sneeuw behoort in deze mythe niet tehuis; maar overigens, als Holda's rijk onder de oppervlakte der aarde is, kan het niet tevens zich in de wolken bevinden.

Dit wat betreft de woning van de godin der vruchtbaarheid; thans onderzoeken wij hoe hare werkzaamheid zich openbaart.

170

In Holda's woning komt men door de bron. Door de bron verlaat de godine zelve ook haar rijk, als zij zal gaan omwandelen onder de menschen, daarin baadt zij zich, van hier, vooral, neemt het menschenleven een aanvang aan. Geen wonder dan ook dat men zich zulke bronnen, die den toegang gaven tot het geheimzinnig rijk van vruchbaarheid en wasdom, voorstelde als zelve ook begaafd met vernieuwende kracht. Zoo begrijpt men de mededeelingen omtrent al die bronnen wier water heilzaam is.
In eene Engelsche ballade drinkt een reus uit een bron, die hem de kracht van 16 mannen geeft. Een heks drinkt er uit en wordt weder jong en schoon. In Zweedsche sprookjes heerscht ook het geloof aan verjongingsbronnen. Het land der jeugd heeft een tooverwater en kostbare appelen. Die van dit water drinkt of eet van de appelen wordt opnieuw jong, alsof hij nooit oud geweest ware. In Schotland hebben de fair-wells een dergelijke kracht. Op de westkust van het eiland Tiree is een rots met een hol, waarin kinderen gedragen worden when suffering from whooping cough or other complaints.
Nu zijn er onder deze vele met in waarheid geneeskrachtig water, doch dit was den ouden Duitschers niet bekend. Deze dachten aan Holda's invloed op hare bronnen.
De stad Heilbronn (heilacprunno) b.v. ontleent haren naam aan hare bron. Das Kloster IX, 480. Overigens weet men dat de kracht van het water van vele der tegenwoordige badplaatsen eerst laat werd ontdekt.
Nork zegt dat bij de oude Israëlieten de bron reeds symbool der animale vruchtbaarheid was. Immers Izaäk, Jacob, Mozes vinden hunne vrouwen aan de bron. (Gen. 23: 13-20, 26: 2-9; Exod 2:15). Het feit zelf is zoo algemeen dat ook de Hebreërs aan hunne bronnen die kracht hebben kunnen toekennen, maar de argumentatie is vreemd, want Rebekka kwam elken dag aan de bron om water te putten en die haar spreken wilde, begaf zich dus daarheen.

171

Ik kan hier dus niet over den bronnencultus spreken en ontken ook niet dat er behalve Holda vele bronnymphen, nixen, watervrouwen bestonden.
Daartoe behoort, niettegenstaande de gelijkheid der namen, deze sage: In een bosch bij Oberschönbach in de nabijheid van Landshut aan de Isar ligt eene boerenhofstede, die het water ontvangt uit de Höllebron. Eens werd een meid van den boer des nachts door dorst gekweld en ging met een kruik naar de bron. Eerst echter besprengde zij zich met wijwater (hat 'n weihbrunne g'nome) en nam uit voorzorg den hond en de kat mede. Toen zij nu water schepte, klonk uit de bron eene stem: wenn du nur 's geweiht net hest, 's beisset (de hond) und 's gleisset (de kat) färcht i net. Panzer II, 151. Hier zien wij alleen een brongeest, zonder vermelding van een enkele eigenschap dan de gewone vrees voor wijwater.
Onze aandacht valt thans slechts op die bronnen welke met den korenoogst in verband staan.
In de Dauphiné is eene bron waarin de fee Melusine zich eertijds baadde. Deze bron profeteert van den uitslag van den korenoogst. Stijgt het water tot aan den rand, dan komt er overvloedig koren; blijft het halverwegen, dan mag men slechts een middelmatigen oogst verwachten; ligt de bron droog, dan komt er misgewas. In Halle op de markt bij den rooden toren is een bron uit welker waterstand men dure of goedkoope jaren voorspellen kan.

172

Grumpy verschilt niet veel van zijn voorouders, de aardmannetjes uit Holda's rijk.Dergelijke bronnen bevinden zich nog in Oldenburg, Schweinfurt en Baden. Op den slotberg te Freiburg in Breisgau is de Geisbrunnen met heerlijk water. Wie daar op den Nieuwjaarsnacht te twaalf uren heengaat, vindt er een klein mannetje. Zal het een goed korenjaar zijn, dan houdt hij in de hand drie aren en drie druiven en knikt vriendelijk met het hoofd; komt er misgewas, dan zet hij ein saures Gesicht en zijne handen zijn leeg.
Ik vind in al deze sagen eene herinnering aan het geloof dat Holda hetzij door hare bronnen zelve, hetzij door een harer trawanten (want de aardmannetjes behooren tot haar rijk) aankondigt welken oogst zij schenken zal.
In deutschen landen hat man die kleinen mendling geheissen: Wichtlichen, Erdmennerchen, gutten hulden. Agricaol, Sprichw. 2,1 3 bij Vernaleken, s. 160. Op Wieringen heeten zij sommeltjes en staan ook met de idee der vruchtbaarheid in verband. Want als zij eene vroedvrouw noodig gehad hebben, schenken zij haar eene mand stof, dat later in goud verandert. Brief van O.G. Heldring in de G. volskalm. 1845, blz. 80.
Want de gegevens zijn vele waaruit ontwijfelbaar valt op te maken dat zij de vruchtbaarheid in het algemeen maar in het bijzonder den korenwasdom schonk. Van deze zijde van Holda's karakter heeft Maria veel overgenomen.
Midden in den winter heeft Maria ('t was in het jaar 1694) op de plaats waar zij wenschte dat haar eene kerk zou gesticht worden uit de mulle sneeuw drie korenaren doen opschieten. Om het Mariabeeld in Kalterbrunn (Tirol) zijn, niemand weet hoe, roggen- en korenaren heen gegroeid.

173

Christus wilde eens, om de menschen voor hunne zonden te straffen, de korenaren doen uitroeien. Doch Maria bad haren zoon ze toch niet geheel aan de aarde te ontnemen. Christus gaf toe en thans zijn ze alleen wat schraler dan eertijds, want dit kon Maria niet verhinderen.

In dit verband vestig ik ook de aandacht op het wapen onzer provincie Drenthe: Maria, zittende op eenen leuningstoel met het kindeke Jezus op haren schoot; boven haar hoofd een koninklijke kroon, aan beide zijn met korenaren versierd.
Doch men kan nog meer directe berichten aanvoeren. In vele streken van Duitschland noemt men de laatste schoof, die op het veld blijft staan: Vergodedendêl, d.i. frau Godens Antheil; een oud offer dus aan Wodans gemalin Frigg. Handelde ik over oogstgebruiken, dan zou ik hierbij blijven staan, thans verwijs ik slechts naar enkele plaatsen, waar men het nadere vindt en vestig dan de aandacht op de variant door Pfannenschmidt meêgedeeld. In Kerstlingerode, in het Göttingsche, laat men de laatste armvol aren ongemaaid staan en wel, zooals men zegt: vor fru Holle. Om de gunst te blijven behouden van de godin, die den wasdom schonk, liet men voor haar een offer staan.

174

Hiermede in overeenstemming is de meening dat Holda tijdens de vlasoogst rondgaat en deze doet gedijen; zooals men ook van Freyr, als deze met zjin priesteres rondtrok door het land, rijken oogst verwachtte en insgelijks als Nerthus op haren wagen haren omgang deed.
1) Pfannens, a.w.s. 63 - Het ghesciede op een tijt, dat die brueders van St. Bernardus oerde in den velde waren maeyen. Doe ghingen daer twie brueder uutten cloester om die ander brueders te visenteren ende in horen arbeit te troesten ende te helpen. Ende doe si bi die andere quamen, doe saghen si een scoen suverlike vrouw met twie ander maechden na volghen ende sie saghen dat dese scone vrouwe enen witten doeck in hoor hant hadde ende ghine van brueder tot brueder en veechden hem dat sweet van horen aensicht. (Dat zijn Maria, Katherina ende Magdalena.) Uit De Warande V. 388: "Hoe Maria die brueders dat sweet of droghede".
2) Tac. Germ. cap 40. Deze dingen bewijzen nader de boven behandelde stelling dat Holda oorspr. adj. van Frigg was. In Spornitz gelooft men dat het omwoelen van den akker door de handen van frau Gau een tienvoudigen oogst geeft. Bartsch I, 24.

Zoo kan men ook bij vele andere bovennatuurlijke vrouwen die in het Folklore van andere volken voorkomen, en van wie ik de overeenkomst met Holda boven aanwees, verband met den korenoogst zien. Madame Gould rust bij voorkeur op een ploeg.

De Slavische Rusalka's, die in vele andere opzichten correspondeeren met de feeën en elven van West-Europa, have much to do with the harvest, sometimes making it plenteous and at other time ruining it by rain and wind. The peasants in White-Russia say, that the Rusalka's dwell amid the standing corn; and in Little Russia it is believed that on WHite-Sunday Eve they go out to the cornfields and there with joyous singing and clapping of hands they scampter through the age or hang on it to its stalks and wing to and fro, so that the corn underlates as if beneath a strong wind.

175

gouden haartooi van de korenmoeder.Zoo schrijft de inboorling van Yucatan (schiereiland in de golf van Mexico) den korenwasdom toe aan de Balams, die de graanvelden beschermen en wien men in den zaaitijd offers brengen moet, anders gedijt de vrucht niet.
Men ziet dat men Holda in deze mythe vergelijken mag met Demeter, die ook de voortbrengster van het koren is. Demeters koren eten, zegt men in de Ilias en bij Hesiodus. Pausanias heeft op zijne reizen een tempel gezien gewijd aan Demeter, die de gaven doet voortspruiten. Terecht ziet Nork dan ook in Demeters epitheton Xanthe eene zinspeling op de gouden korenaren, gelijk Sifs gouden haartooi en Holda's vlashaar.

176

Deze invloed van Holda op den korengroei strekte zich uit tot den plantenwasdom in het algemeen en hierin is de verklaring te zoeken van het feest dat in eenige streken van Duitschland op den dag van Maria hemelvaart (15 augustus) gevierd wordt en Mariën-kräuterweihe of ook wel Unser-Frauen-Wurzweihe heet. In het midden dezer maand gaan de planten door de hitte verdorren en riep men Maria's hulpin, evenals in Italië en Griekenland van Minerva Medica en Athene Hygeia.
In Holetau noemt men dien feestdag ook Büschelfrauentag.. De meisjes verzamelen dan kruiden van allerlei aard, (een echte kräuterbüschel moet uit 77 verschillende gebonden worden) brengen dien bundel op het altaar der Madonna, en de priester zegent hem met wijwater.
Een ander bericht luidt: Mariën hemmelfartes doch nömet men Mariën Krudt, wyhung, dewyle denn dat Krudt mit Wyhewater gewyhet wert. Das och solck gewyhedes Krudt vorhanden, hefft man gelövet, ijdt vermochte alleley Spökerye thovordrijvende und were vor velem bosen övel sehr gudt. De beteekenis van dit feest is duidelijk. Behalve Maria en haar altaar is de gansche handeling heidensch. Alle kruiden (waarom juist 77 heb ik niet kunnen ontdekken) waarover Holda heerschappij voert en die dreigen te verdorren, worden wederom opnieuw in hare hoede aanbevolen.
Merkwaardig is ook, en wij komen er nog op terug, dat ziekten door de zomerhitte ontstaan volgens het volksgeloof door deze gewijde kruiden konden genezen worden.

177

Thans begrijpt men ook waarom onder Holda's voeten gras en bloemen niet worden plat gedrukt, maar des te heerlijker bloeien. Zij doet hier denken aan Aphrodite Antheia, voor wier voeten de bloemen opgroeien. Holda, die de planten doet groeien, verspreidt dien bloei reeds door de aanraking van hare persoon. De elven hebben deze functie in het hedendaagsche volksgeloof van onze godin overgenomen, hetgeen licht verklaarbaar is, daar Holda, zooals wij zagen, als koningin der elven verschijnt. Wederom blijkt hier de overeenkomst onzer mythe met de slavische Rusalka-mythen, waar Ralstond verhaalt: After St. Petersday, 29 june, the Rusalka's dance by night beneath the moon and in Little-Russia and Galicia, where Rusalka's have danced, circles of darker and riches grass are found in the fields.
Belangrijk wordt dit nader opgehelderd door eene mededeeling van den predikant H.Q. Janssen, die van zijn dorp Vrouwenpolder op Walcheren verhaalt: Een koejongen, die met mij over eene weide liep, wees mij twee groote kringen, ieder van een voet breed, waar het gras weliger groeide dan binnen of buiten die cirkels. Hier komen, zei de jongen, 's nachts de elven dansen, hand aan hand, en dit gebeurt op die groene ringen, daarom is het gras er zoo groen, en heet het hier de tooveressenweide'

178

Zoo verklaren wij ook den groenen sluier die aan Holda wordt toegeschreven, uit hare betrekking tot het groen worden van boom en plant en niet uit hare verwantschap met watergeesten, gelijk Grimm wil. Want Holda, in wier rijk men door een bron komt, is zelve oorspronkelijk geene watervrouw. Als ene overblijfsel van dezen groenen sluier beschouwe men den groenen hoed, gedragen door eene schoone vrouw van koninklijke gestalte, die in Tirol op den berg tusschen de dalen Brautenberg en Hiersee leeft en de gemzen beschermt. Ook de Noorsche Huldre, die geen watergeest is, maar landbouw en veeteelt beschermt, is groen gekleed.

Bij deze verklaring van Holda's wezen als vruchtbaarheid schenkende komt ook de sleutelbos tot zijn recht, welken wij zagen dat Holda als hofmeesteres van Barbarossa in den Kyffhäuser draagt. Mannhardt spreekt er niet in het bijzonder van, waar hij over Barbarossa handelt, maar elders lezen wij van den sleutel: zum kinderbergenden Wolkentels. Voor Schwartz was, gelijk wij zagen, het rammelen van den sleutelbos het rollen van den donder.

179

Dat men zich Holda als Ausgeberin bij den keizer dacht, vond zijne aanleiding in den sleutelbos, waarmede zij werd voorgesteld. Deze is echter in hare hand om de schatkamer der aarde open te sluiten, waarvan zij de gebiedster is, waaruit zij, als eene Duitsche Ops hare schatten over de aarde verspreidt.
Deze mythe deed ons alzoo tot dusverre zien dat Holda de godin is die van hare onderaardsche paleizen uit, welke zelve prototypen van vruchtbaarheid, rijkdom en groeikracht zijn, op aarde den vegetalen wasdom bevordert, den korenoogst doet gedijen en alle planten doet groeien en bloeien. Reeds is zij ons iets minder zwevend en nevelachtig geworden dan volgens veler meening de Duitsche godheden zijn en blijven.
Dat Holda eveneens de animale vruchtbaarheid schonk, treedt niet overal even sterk op den voorgrond, maar is toch nog duidelijk te herkennen. Haar was de haas heilig, die van oude tijden af het symbool van animale vruchtbaarheid geweest is. Mannhardt zegt van hem: Der Hase ist ein durchaus elbischer Thier, en hij licht dit met vele voorbeelden toe. Nu wordt wat, gelijk wij later zullen zien, aan Holda's bron wordt toegekend, in Hessen en den Harz gezegd van de Hasenbron te komen, het kinderbezit;: uit den Hasenteich, de Hasengasse, het Hazennest. Ik houd het niet voor onmogelijk dat het ook hier oorspronkelijk Holda-bronnen geldt, gelijk wel meermalen, vooral omdat Holda bij uitstek in Hessen werd vereerd; in elk geval blijkt hier het nauwe verband tusschen Holda en dit dier. Dit komt nog helderder uit, als wij zien, hoe hazen voor Holda lichten dragen, en dat frau Herke in een hol eene kudde wilde zwijnen, herten en hazen heeft, die zij overdag op de weide drijft, maar 's nachts naar haar hol terugvoert.
1) De haas is bij de Grieken aan Aphrodite gewijd, maar ook wel aan Artemis. 2) M. in Wolfs Zetischr. f. D.M.III, 85. Zelve licht zij (en het is een vriendelijke trek te meer in haar karakter) verdwaalden voor. Henne am Rhyn, s.417.
De ijsvrouw, die te Ichstedt in Thüringen dicht bij den Kyffhäusser woont in den slottuin, heeft een zilvergrauwen haas tot gezelschap, en in het Spitalwoud bij Wemding in Zwaben, waar zich de witte vrouw laat zien, loopen driebeenige hazen rond. Dat in het later bijgeloof de hazen met heksen in verband worden gebracht, kan onze stelling slechts bevestigen. Dit is immers het lot van alle dieren geweest die aan de oude godinnen en goden geheiligd waren, een enkele misschien uitgezonderd.

180

In Hagenow (Mecklenburg) gelooft men dat heksen het vermogen hebben zich in hazen te veranderen, en wanneer Harrys in zijne Saksische sagen verhaalt dat in Bösinghausen zich een haas laat zien zoo dikwijls iemand sterven zal, dan trekke men daar niet, gelijk M. doet, de gevolgtrekking uit dat de haas is een seelengeleitender, todverkündender Geist, maar zie er eene degradatie in van het dier, dat eertijds wegens zijne sterke voortplanting aan de godin geheiligd was die de animale vruchtbaarheid schonk.
Bartsch, II, 38. Omgekeerd: Werpt men over den kop van een haas een stuk ijzer, dan staat plotseling een oud wijf voor u, die als haas over den weg liep. Grimm, aberglaube, s. 47 n. 886
Uit dezelfde oorzaken is het te verklaren dat een haas over den weg als een slecht voorteken geldt. Van dit overal heerschende bijgeloof getuigen de volgende plaatsen. In Mecklenburg. Bij de Litthauwen. De Ehsten noemen den naam van den haas niet gaarne; hij mocht eens komen en schade brengen.
Qui dum venationi insistens leporem insequitur ex improviso sibi appartentem, equus cui insidebat se super ipsum praecipitem dedit, ipsumque vita et regno privavit. Unterwegs lief ihnen von ungefehr ein hase über den weg; der kutscher ward betrübt und sprach: "dises bedeutet nichts gutes".

182

In Stendel bestaat dezelfde meening en ook in Oostenrijk heerscht dit bijgeloof.

En zooals het met den haas is gegaan, ging het ook met de eieren. Zij staan nu met heksen in verband. De eieren zijn insgelijks symbolen van animale vruchtbaarheid; men kent ze algemeen als zoodanig als paaseieren; niet alleen aan Ostara, ook aan Holda waren ze heilig. Dit schijnt mij o.a. te blijken uit een bijgeloof dat in Rauen heerscht: Wanneer de boeren daar vlas zaaien (dat onder bijzondere bescherming van onze godin stond) laten zij niet na veel eieren te eten en de schalen in de voren te werpen, dan groeit het gras voordeelig op.

Van eieren bedient men zich insgelijks wanneer de elven, wat zij dikwijls doen, kinderen stelen en hunne eigene daarvoor in de plaats leggen. Ziet de moeder zulk een Wechselbalg in de wieg liggen, dan neemt ze een eierschaal met een gaatje erin, doet die in het sponsgat van een vat bier en laat het vocht er doorloopen. Dan roept het ondergeschoven kind:
Ik bün so olt
As Böhmer gold
Doch dat seih ik taum irsten Mal,
Dat man Bier brugt in Eierschaal!
Te middernacht ligt dan het echte kind weêr in de wieg.
Ditzelfde middel geldt als een der honden van de wilde jacht een huis is binnen geloopen. Eens kwam te Semmerin op Sylvester-avond een hondje binnenloopen, dat altijd door huilde. Het beest was afgedwaald van de wilde jacht. Eene wijze vrouw schreef, om het weg te krijgen, hetzelfde middel voor. Toen dit toegepast werd, sprak fru Gaudens hündlein
Ik bin so olt
As Böhmer gold
Oewerst dat heww ik minleder nich tru't,
Wenn man 't Bier dorch 'n Eierdopp bru't.

183

Na dit gezegd te hebben verdween het dier, en sedert heeft men daar noch fru Gauden noch haar hondje gezien.
Ik ben niet in staat te verklaren waarom juist een vat bier noodig is, maar het gebruik der eierschalen herinnert aan de heilzame kracht die men er, evenals bij het vlas zaaien, aan toeschreef. Algemeen is het bijgeloof (en vanwaar anders dan uit het vroeger heilig zijn der eieren) dat in ledige eierdoppen de heksen komen, en men ze dus breken moet. Eierschalen muss man zerknicken, sonst kann die hexe den menschen die daraus gegessen haben schaden. Of: Die eierschalen darf man nicht ganz lassen, sondern muss sie zerbrechen, sonst kann allerleid unheil entstehen.
V.d.Bergh, blz.5. Of een tooverheks vaart erin over de zee (mondelinge mededeeling).
Ook in ons land betaat of bestond het; in Brabant zegt men: wanneer ledige eierschalen op het water drijven, varen de alven erin rond. Op de Veluwe drukt men de eierschalen fijn, omdat anders de heksen erin huisvesten.

184

In de Ommelanden zegt men dat de heksen in ledige eierschalen naar Engeland varen. Dit wist Waermond ook al: Herderinnetje, zeijde Waermond, men heeft de menschen hier (de reizigers te Katwijk) te vooren veel wijs gemaekt van kollen, die in mosselschelpen en eyerschalen van hier tot in Engelant over(voeren) terwijlse die aardige schuitjes met de punten van naelden door de woedende baeren van de wilde zee heen roeyden.

Toonde ik aan hoe de symbolen der animale vruchtbaaheid aan Holda gewijd waren, de invloed dien men haar op den animalen wasdom toekende schijnt mij voorts te blijken uit de lichaamsziekten die zij als straffen toezendt aan de menschen. Daartoe moet reeds nu herinnerd worden aan iets dat wij later uitvoeriger zullen behandelen, dat Holda als godin van den huiselijken arbeid eenige nachten des jaars het spinnen verbiedt. En nu is het merkwaardige dat men in Questenberg gelooft dat frau Holle bij overtreding van dit gebod krom gegroeide runderen doet geboren worden. Elder straft zij ongehoorzaamheid te dezen opzichte met het ziek maken der jonge kalveren of met schapeschurft. Duidelijk is hier haar macht op het animale leven, die zich niet alleen over dieren, maar ook over de menschen uitstrekt. Reeds boven herinnerde ik hoe de gewijde kruiden van Unser Frauen Wurzweihe hielpen tegen ziekten; dezelfde macht bezit het koren, dat, gelijk wij zagen, van Holda komt.

185

Blauwe korenbloemen bewaren voor oogziekten. Wie de drie eerste korenaren welke hij bloeien ziet opeet, blijft dat jaar vrij van koorts, zegt men in Ansbach (Beieren) en in Osterode im Harz dient er nog bijgevoegd: Gott behüte mich vor fieber und gelbsucht. Die voor de eerste maal langs een in bloei staand korenveld gaat en van drie aren de bloemen opeet, zal geen pijn in den hals hebben.
Vernaleken s. 345. Duister bleef mij de betekeekenis van het volgend versje uit Rauen, waarvan het opzeggen helpen moet tegen bloeden uit neus of wonden:
Es kamen drei Jungfern
.......................................
Die eine, die hiess Hille,
Die andre sprach: Blut steh stille.
K.u.Sch. s. 437 n. 310
Mag men hier al bij Hille denken, dan blijft nog de moeielijkheid dat niet deze Hille, maar 'die andre' het bloed stelpt.
Ik geloof niet dat korenbloemen in waarheid baat zullen geven bij oogziekten, koorts, geelzucht en pijn in den hals; de nadruk moet dus vallen op het middel, en de zin hiervan schijnt mij duidelijk dat aan Holda's korenbloemen genezende kracht ook voor lichaamskwalen werd toegeschreven. In dit verband is merkwaardig het in de Altmarkt heerschend gebruik dat de bruid naar de kerk gaande in haren schoen eenige graankorrels legt, daar dit de vruchtbaarheid van het veld bevorderen zal. Reeds Nork vraagt wat de bruid met den korenoogst heeft te maken, en zijnen oplossing schijnt mij de juiste: slechts animale vruchtbaarheid kan hier bedoeld zijn; de graankorrel is het symbool van de menschenkiem.

186

Bij de Noorsche Huldre treedt het animale sterk op den voorgrond; zij trekt rond met hare kudden en draagt zelve een koestaart; in hare onderaardsche woning hoort men geiten, schapen en varkens.
Deze koestaart bij de godin is zeer oud, overblijfsel uit de ruwere periode; de koe zelve als symbool van vruchtbaarheid is zeer gewoon. Men denke aan de heilige koe van Isis (Herodotus II,41). Deze Isis met de koeiekop, of althans eene andere godin van deze zelfde natuur, werd gewis nog herdacht in voorstellingen uit later eeuwen, door de kerkvaders te vergeefs bestreden. Zoo zijn er drie preeken, die aan Augustinus worden toegeschreven (maar in waarheid uit de 6e of 7e eeuw zijn) waarvan twee de kalendis januariis (de derde: de christiano nomine cum operibus non christianis) in welke de schrijver met verontwaardiging spreekt van de menschen die zich dien dag in koehuiden kleeden of koeiekoppen opzetten.
Uitgestorven is het nog altijd niet. In Holzberndorf in Middentranken stellen de jongelieden van het dorp Eisenbertha voor (de oude Perahta). Eén steekt zich in een koehuid met de hoornen op het hoofd, heeft appelen en noten bij zich en een bezem in de hand. Eens heeft de werkelijke Eisenbertha hen overvallen, die over dit nabootsen vertoornd was. (Panzer II, 117)

187

Ik heb getracht met de middelen die mij ten dienste stonden aan te tonen dat Holda is godin van vegetale en animale vruchtbaarheid. Dit is natuur-mythisch als men wil, maar naar het mij voorkomt nadert men zoo het dichtst tot de denkbeelden der oude Germanen, die zich den oorsprong van alle leven uit den grond dachten, gelijk zij trouwens zagen dat de plant uit de aarde opgroeide. Men zal hebben bespeurd dat deze opvatting sterk afwijkt van die van Mannhardt op zijn vroeger standpunt, van Schwartz, Kuhn e.a. Hier is geen gedachte aan wolkenbronnen, bliksemschichten of een rijk van Holda boven het uitspansel.

Aan eene basse Mythologie geloof ik bij deze mythe niet. Alles wat ik vond en mededeelde blijkt duidelijk overblijfsel, bezinking der oude mythe, waaruit zij te reconstrueeren is en niet een product uit eene periode van mythenvorming, voorafgaand aan die welke wij thans leerden kennen.
De natuur en hare verschijnselen maakten op den mensch den sterksten indruk en deden wel niet de godsdienstige idee geboren worden, maar riepen haar toch wakker en brachten haar tot ontwikkeling. En dit kan men nog altijd niet aantoonen van een custom of women, waarvan hoogstens te zeggen valt dat men dit gebruik heeft willen sanctioneren door ook eenen god eraan te onderwerpen. Mar het onstaan der godsdienstige gedachte verklaart het niet. De overdrijving heeft Max Müllers opvatting zoo veele vijanden bezorgd; de heidenen toch deden natuurlijk nog andere zaken dan het bewonderen van zonsopgangen of het staren naar het avondrood; er waren nog andere dingen in het leven die indruk op hun gemoed maakten, als alleen het rollen van den donder of het schieten van den bliksem, en het gaat niet aan alle trekken in alle mythen alleen op het onweder te doen slaan.

188

Behalve de natuur hebben maatschappelijke toestanden, gebruiken door de noodzakelijkheid voorgeschreven locale indrukken tot de mythenvorming bijgedragen, en het is de groote verdienste der Folkloristen en hun school daarop de aandacht te hebben gevestigd. Doch al wederom, ook hier zij een modus in rebus, en om terug te keeren tot de mythe die wij thans behandelden: het is licht in te zien dat de Germaan werd aangegrepen en tot nadenken gestemd door de ieder jaar terugkeerende groeikracht in de natuur om zich heen en niet anders kon denken of een goddelijk wezen, eene godin onder de aarde wonende, moest hem al deze zegeningen schenken.
Van de vruchtbaarheid in het algemeen gaan wij thans over tot een meer beperkt gebied, dat met het eerste nauw samenhangt.

DE HOLDA-MYTHEN