DE HOLDA-MYTHEN

    

§ 4

Holda, godin van geboorte en dood

Het is bekend dat de oudheid het als eene der grootste zegeningen des hemels beschouwde op eene talrijke nakomelingenschap te kunnen wijzen. De oud-Testamentische vrouwen zijn hiervan de algemeen bekende voorbeelden. In de tijden van het Romeinsche keizerrijk, zooals in elke periode van overmatige weelde, overdaad en langzaam naderend verval, is men begonnen (althans meer algemeen en stelselmatig) het kinderbezit tegentegaan.

189

Geen wonder dat Tacitus toen hij Germanië bezocht getroffen werd door de gezonde, menschelijke en natuurlijke meeningen die ook te dezen opzichte onder de 'barbaren' heerschten, en hij, denkende aan de tegennatuurlijke kunstgrepen zijner stadgenooten, uitroept: "numerum liberorum finire aut quemquam ex adgnatis necare flagitium habetur!" en er bij voegt: "plusque ibi boni mores valent, quam alibi bonae leges."
Zonder deze denkbeelden der Germanen te kennen, is het niet wel mogelijk zich het bestaan eener Holda-mythe te denken als die welke wij thans gaan behandelen. De vriendelijke, weldadige godin, wier bronnen aan de vrouwen vruchtbaarheid schonken, of uit welke de kinderen geacht werden te komen, die in barensnood haren bijstand verleende, zij kan alleen dàn de holde zijn indien waarlijk een onvruchtbare echt als straf van de goden werd beschouwd. In deze mythe staat Holda het duidelijkst voor ons, schoone trekken bleven daarin bewaard, en het valt niet moeielijk zich Holda even klaar voor oogen te stellen als men het zich Freya of Aphrodite doen kan. Want als liefdesgodin treedt zij hier op, als holda Freya.

Dat van Holda de kinderen kwamen is in het hedendaagsche Folklore algemeen bewaard gebleven. Twee zijden vallen hierbij op te merken. De, als ik het zoo mag uitdrukken, meer naïeve kant van het volksgeloof en die welke der godin invloed toeschreef op de conceptio.

190

Wat dit eerste punt aangaat: het is moeielijk zich ook maar enigszins in deze voorstellingen in te denken en, daar wij dit gedeelte van het Holda-Folklore gewoon zijn als bakersprookjes te beschouwen, is het uiterst moeielijk in te zien dat het éénmaal wel degelijk een bestanddeel der Holda-myte was.
Uit Holda's bron komen de kinderen. "Am Meissner in Hessen liegt ein grosser Pfuhl oder See, mehrentheils trüb von Wasser, den man frau Hollenbad nennt. Nach alter Leute Erzählung wird frau Holle zuweilen badend um die Mittagstunde darin gesehen." Onder die bron ligt een groot weideveld, en daar vertoeven de nog ongeboren kinderzielen. Een schoone vrouw zit in hun midden. De naam van Holda is in het Folklore vaak veranderd, maar het wezen der mythe bleef.
Bij Schulenberg zit in den Teutoburgerteich de groote watervrouw, die de kinderen bij zich heeft. De Silezische Spilla-Holda neemt de kinderen met zich in de bron waaruit zij kwamen, en brengt hen, opnieuw geboren, aan kinderlooze ouders. Te Keulen worden de kinderen uit de Kuniberts Pütz gehaald, daar zitten zij rondom de moeder Gods, die hun brij voert en met hen speelt. Maria treedt hier in de plaats der Duitsche godin. Ook in Beieren treedt zij in Holda's plaats. Daar is zij de moeder der ongeboren kinderen in den hemel en gaat in den kersttijd met hen in de hemelsche tuinen aardbeien plukken.

191

Daarom mag eene moeder van wie reeds kinderen gestorven zijn vóór Johannesdag geen aardbeien eten, want op dien dag brengt de lieve hemelmoeder Maria de kleinen in het paradijs bij de aardbeien. Heeft de moeder op aarde dan al aardbeien gegeten, dan blijft het paradijs voor hare kinderen gesloten. Op de Havermarkt in Flensburg staat een oude steenen bron, waaruit de kinderen worden opgevischt.
M:ullenhof n. 124. Das Kloster IX, 501. De bijvoeging dat de vrouwen dan koude vatten en daarom te bed moeten blijven, is gewis van later dagteekening.
Elders heeft de kinderbron Schwarzenbron (Bettengrund bij Bergheim in Bovenhessen), Katzenbrun (Reichelsheim); in Jugendheim haalt men ze uit een bron in het Balkhäuser dal, waarin ze bij de H. Maagd en Johannes zitten, in Darmstadt uit de melk- of kinderbron.
Ook op Madagascar leeft de vrouw van wie men de kinderen verwacht in een put. Zij is schoon en heeft, gelijk Holda, fraai, lang haar. Zij heet Rasoalavavolo. Elders spreekt men van den Hollenbaum, op welks takken de ongeboren kinderen zitten.
Men lette nog op de volgende rijmpjes:
Sonn, sonn, scheine
Fahr über Rheine,
Fahr über's Glockenhaus
Gucken drei schöne Puppen aus:
Eine die spinnt Seide;
Die and're wickelt Weide;
Die dritte geht an's Brünnchen;
Findt ein goldig Kindchen, etc.
En de variant:
Die dritte sitzt am Brunnen
Hat ein Kindlein g'funnen.
Simmrock, Kinderbuch s. 39 n. 404. Panzer II, 546.

192

De gedachte die in deze sagen ligt opgesloten is dus deze: uit de bron die toegang verleende tot Holda's rijk, de weide, den tuin (later met het paradijs vereenzelvigd) kwam het jonge leven. Wat gold van plant en dier dacht men zich ook van den mensch. Bij Holda wachten de ongeboren kinderen het tijdstip hunner geboorte. Tot Holda keeren zij terug na hunnen dood. Zoo reiken begin en einde, geboorte en dood elkander in het wezen van onze godin de hand.
Dit is beter bewaard in de mythe van Perahta of Berchta, die als aanvoerster voorkomt der heimchen, de gestorven kinderen met wie zij rondtrekt. Dikwijls hebben schippers haar met haren stoet de Saale overgezet. Eens kon een kind niet verder en bleef achter, omdat de kruik die het droeg overvol was van de tranen die zijne moeder schreide.
Panzer II, 381. Cf. Grimm D.M. s. 778. K.H.M. 109 das Totenhemdchen: in zijn schoonsten vorm bij Andersen, het kind in het graf.
Om dit met verwante begrippen op te helderen, lette men vooreerst op Freya's Folkvângâr, de velden waarop de gestorvenen zich verzamelen, dan ook op de eilanden der zaligen, de Elyseesche velden der Grieken of de onderwereld.

193

In dit opzicht heeft Holda nu zeker groote overeenkomst met Hel; in beider rijk toch komen de afgestorvenen. Nog meer doet zij denken aan de Noorsche godin Rân, die alle verdronkenen met een net tot zich trekt; want ook naar frau Holda's woning komen de verdronkenen. Deze gedachte aan Holda's onderaadsche, groene weiden, waar de kinderen hun geboorte wachten, maar ook de zielen der afgestorvenen verwijlen, is in de middeleeuwsche literatuur algemeen bewaard. Daar slechts een enkel voorbeeld:
Ic sal varen int ghebloide velt, daer Blancefloeren sielen jeghen die mine gadert ende leset bloemekine.
Nu bidden wi alle, cleine ende groet,
Die dese miracle horen lesen,
Dat Maria moet wesen
Ons voorsprake int soete dal
Daar God die werelt doemen sal
Amen
Beatrys, 1034 - 1038. 't Is evenwel niet onmogelijk dat te dezer plaatse onder bijbelschen invloed met het soete dal het dal Jozaphats, des gerichts bedoeld wordt.
Mannhardt stelt zich deze woning van Holda wederom voor zur Himmelshöhe, im Wolkenbrunnen. Wij hebben boven aangetoond waarom wij integendeel aan een onderaardsch rijk hebben te denken, waaruit men door de bron aan de oppervlakte der aarde komt. Doch wèl volgen wij Mannhardt als deze zegt dat men onder de kinderen kinderzielen heeft te verstaan. Dat de lichamen zelve uit de bron kwamen, kan natuurlijk nooit den inhoud der mythe hebben uitgemaakt, maar het onverklaarbare vanwaar de ziel ìn het lichaam kwam, dát toonde de mythe aan.

194

De zielen der kinderen werden uit Holda's rijk aan de barende vrouw gebracht. Hieruit ontstond door localiseering van de hemelsche bron op aarde (dit is niet noodig, zagen wij) en door verruiming van het begrip ziel, in ziel én lichaam beide tezamen, die Ammenrede, dat de kinderen zelven uit de bron kwamen. De zielen der dooden wachten daar bij Holda, totdat zij wederom in een nieuw lichaam zullen gebracht worden. Daarom behoeven zij vernieuwing.
Mannh. t.a.p. Belangrijk is de sage van de witte vrouw van Tegernfelden, die Mannh. s. 273 3 uit Rocholz' verzameling mededeelt. In den berg aldaar, waar de witte jonkvrouw woont, zijn vele schoone zalen. Rondom aan de wanden zitten de zielen van stokoude mannen. In een tweede slapen die van jonge mannen en meisjes. In een derde een groot aantal kleine kinderen. In elke zaal staan troggen, waarin de tot wedergeboorte bestemde zielen worden gereinigd.
Deze voorstelling der zaak is zeker al zeer plastisch.
Zoo zal men zich de zaak ook werkelijk hebben gedacht; de verklaring van Mannhardt, ook van de wijze waarop men aan het denkbeeld van de ziel dat van het lichaam verbond, schijnt mij de juiste.

Holda brengt de kinderen niet altijd zelve uit haar rijk. Twee dieren, van ouds aan Freya, de godin der lente gewijd, voeren de kinderzielen mede, de ooievaar en de meikever.

Over den meikever zal later worden gehandeld, waar hij in eene andere functie optreedt. Dat hij kinderen brengt, ziet met b.v. uit dit rijmpje:
Heergottsmoggela flieg auf
Flie mir in den himmel auf,
Bring a goldis schüssela runder
Und a goldis wickelkindla drunder
Rocholz bij Mannh. G.M. 225, of ook (daar de meikever ook Maikatt heet, Müllenhoff s. 508. Mannh. G.M. 245.)
Hop, hop, Heserlman!
Unsa katt hat Stiefeln an
Rennt damit nach Hollabrun
Findt a Kindla in da Sunn
Uit Oostenrijk, Cornh. Mag. May 1872 p. 608
Ik houd het ervoor dat dit laatste echter op de gewone kat, Freya's heilige dier, slaat; blz. 191 vonden wij een Katzenbrunn.

195

Tot op heden toe is de ooievaar een heilige vogel. Waar hij op het huis zetelt, woont geluk; de boer doet moeite hem op zijne hofstede te doen nestelen; het uithalen van een ooievaarsnest is een misdaad. In de Drentsche volkstaal heet hij heilleuver. Wie den ooievaar het eerst in de lente ziet komen en hem het welkom toeroept, heeft het gansche jaar geen tandpijn. In Pforzheim gelooft men dat als een ooievaar zijne eieren niet uitbroedt, een van de hooggeplaasten in den lande sterft.
Niet alleen kondigt zijn komst de lente aan, waarin Holda's macht wordt bespeurd, maar hij brengt ook de kinderen. In Dömitzh haalt hij ze uit de Kinderkühle, in Camnium van een groot granietblok in de Diwenow. In Mecklenburg klinkt het liedje:

196

Adobar du Goder
Bring mi'n lütten Broder
Adobar du Bester
Bring mi'n lütten Schwester.
In Arendsee:
Hailebaet du bester
Breng mi 'ne klene swester
Sett se mi innen gaeren
Ick will se flitich waeren.
In Hassleben bij Prenzlau
Albaer du nester,
Breng mi'n klene swester
Albaer du roder,
Breng mi 'n klenen bröder
In Jeimke bij Brome:
Halebott du klapperbott
Wo heste dine kinder?
Uppen Möllendik.
In Nordheim:
Äbar ester
Bring mi 'n lutte swester
Will ok flitig wëigen
Will di nich bedrëigen
In Mecklenburg:
Storch, storch steine
Mit de langen beine
Mit de kurzen knie
Jungfrauen Marie
War ein kind gefunden
War in gold gebunden etc.

197


Hier te lande:
Ooievaar
Lepelaar
Takkedief
Ooievaar heeft de kindertjes lief.

Blind zegt: as the typification of the spark of heaven the stork was connected with sunworship. Daarom wordt een rad voor hem op het dak gelegd, dat in den zonnecultus de zonneschijf voorstelt, zooals bij de Sonnewendsfeure blijkt. Als bij de boeren in Opperbeieren nu hunne brandende wielen van den berg afrollen, zingen zij liederen ter eere hunner bruiden. Zoo gaan zonne- en Freyacultus samen.
Elders verklaart men: Dat de ooievaar de kinderen uit de bron brengt, is te verklaren uit de zachtheid van dezen vogel voor zijne jongen. Doch het eenvoudigste schijnt mij toe dat de ooievaar deze functie verricht omdat bij zijn komst in het land de groei- en teelkracht in de natuur zich gaat openbaren en men dan ook de geboorte van het jonge menschenleven verwacht.

198

De andere zijde dezer mythe was, gelijk werd opgemerkt, dat vrouwen uit Holda's bron vruchtbaarheid verkrijgen. Bij den naar haar genoemden Hollenteich op den Meissnerberg, vier uren van Cassel, gelooft men dit nog. Vrouwen die in die bron afdalen en zich baden, worden door de godin vruchtbaar gemaakt. Deze sage van het Hollenbad vereischt geen nadere commentaar, de invloed der godin is hier direct en dadelijk. Bevestiging ontleent zij nog aan een bericht uit het jaar 1512. In dat jaar bouwde bisschop Johann von Saalhausen eene kapel voor de Heilige Maagd over een bron heen, die de bevolking voor heilig hield, en daarheen kwamen de vrouwen uit den omtrek om kindervreugde bidden. Op den toren der kapel plaatste de bisschop een ooievaar met een kind in den snavel. Klaarblijkelijk was dit ook een Holda-bron, waarvan de vrouwen vruchtbaarheid verwachtten, terwijl de bisschop, door haar aan Maria te wijden, haar een christelijk karakter gaf.

Tot deze vruchtbaarmakende bronnen behoort ook die te Rulle, een uur van Osnabrück verwijderd. Vroeger stond daar een klooster, waarvan de kerk in wezen bleef. Daarin bevindt zich een wonderdoend Maria-beeld en in de omgeving een zoogenaamde wonderbron. De bedevaarten daarheen zijn thans sterk verminderd. Bij de processie wordt een Maria-beeld omgedragen.
Men denke aan den beroemden ommegang van O.L. Vrouwe op 't staeksken, Zondag na Maria-hemelvaart te Antwerpen, waar een wonderdoend Maria-beeld wordt omgedragen.
Thans wordt ook een gebruik duidelijk dat anders onverklaarbaar wezen zou. In Bellin (Meckl.) gelooft men dat als de predikant in de kerk den zegen over een jonggetrouwd paar uitspreekt, en een man neemt een hangslot, sluit het dicht en werpt het in een bron, de echt van dat paar dan kinderloos blijft. Dit was eens geschied; men haalde de bron uit, vond het slot, waaruit bij het openmaken drie bloeddruppelen vielen, en daarop werd de vrouw zwanger en kreeg nog vele kinderen.

199

Wat men er heden ten dage nog van denkt, is niet meer nategaan. Doch het is m.i. duidelijk dat van deze Holda-bron kinderbezit werd verwacht, en men het ervoor hield dat een vijandig mensch die kracht kon afsluiten, door in de bron een slot (als symbool) te werpen. De drie bloeddroppels die bij het ophouden der bezwering uit het slot vloeien, zijn dan ook gemakkelijk te verklaren.
Al duidelijker wordt ons deze zaak door twee Zweedsche sprookjes, die tot den Danaë-typus behooren. Eene jonkvrouw en hare hofdame worden zwanger, in het eerste sprookje door het eten van een appel, in het tweede door het drinken uit een bron met heerlijk, helder water.

In deze kracht, aan Holda's bron toegeschreven, ligt ook de beteekenis van het geloof dat men in het water van zulk een bron den toekomstige echtgenoot ziet. In den St. Thomasnacht moeten ongetrouwde meisjes aan den höllhafen luisteren en ieder zal den handwerksman hooren arbeiden dien zij tot echtgenoot zal bekomen. In den Bovenpfalz gaan op een zekeren nacht van het jaar de meisjes naar de dorpsbron, die haar bij het licht der maan haren aanstaanden man toont.

200

Nog op andere wijze blijkt het verband tusschen onze godin en het huwelijk, waardoor zij in dezelfde functie optreedt als Freya, die den minnezang liefheeft en die het goed is in liefdeszaken aan te roepen. Vooreerst uit een sage van frau Holla bij Pröhle, waar zij een meisje van den Rehberg im Harz de bruiloft mogelijk maakt en op het feest verschijnt. Dan uit het verband waarin nog heden katten tot een bruiloft staan, en uit de verbinding der katten met de heksen. De oorsprong daarvan is te zoeken in het feit dat de kat aan Freya heilig was, en het dus ook aan Holda geweest kan zijn. Freya ontvangt de halsketting Brisingamen van een dwerg, in ruil voor seksuele gunsten. Katten trekken haar wagen.
De katten trekken haar wagen. Gylf. 24, 49. De plant waaruit een minnedrank getrokken wordt (herba conjugalis bij Linn.) heet het Friggs-gras. Later Mariën-gras, daar de H. Maagd ook den echt beschermde. Bij ons Venushaar.
Wanneer de meisjes de katten altijd goed voederen, doen zij een rijk huwelijk of krijgen een zonnigen, vroolijken trouwdag; is het op dien dag slecht weêr, dan leden de dieren gewis dikwijls honger. Een kat dooden brengt onheil, en het spreekwoord zegt: die van katten houdt, krijgt een goede vrouw, of een braven man. In een huis waarin een zieke is, sterft deze als de katten elkander bijten. Waarschijnlijk schuilt het slechte voorteken hierin, dat deze dieren, symbolen der liefde, elkander vijandig blijken te zijn.
De katten profeteeren ook van den oogst: Eten ze haar voedsel op, dan wordt het koren duur; laten ze kruimels liggen, dan slaat het af of blijft vast. (Grimm, Abergl. s. 446, n. 382). Een nieuw bewijs dat Holda den (vegetalen) wasdom schenkt.

201

Van het verband tusschen katten en heksen zal ik alleen uit ons eigen vaderland een tweetal merkwaardige voorbeelden noemen; de zaak zelve is genoegzaam bekend.
Zelfs de duivel verandert zich in een kat.
Ende hi sach die duvelen, in catten ghelijc, om des riken mans bedde staan. Ende hi riep dat men die catten uut iaghen soude, want si wouden soren (hem verscheuren) en die ziel was in groter wrezen. Van enen Prochiepaep. D. Warand, V, 393. Cf kalender voor Protest. 1863, blz. 232.
C. van der Schaick, predikant te Dwingeloo, verhaalt: Iemand vroeg mij: "Hast wal es heurd van den Hillensteen? As mien olde beppe doa bilangs kwam was je 't 'n gerop en gereer, dat it oe duzelde in oe koppe. Wal 50 en nog meer katten runden poot oan poot up um oan. De olle boas kon niet wieder. Gelukkig, dat ie "in noame des Voaders, des Zeuns en 's Heiligen Geestes" inne koppe krieg, uitsprak en 't op 'n loopen zette!" Mag men hier aan den naam Hillensteen eenig gewicht hechten?
Uit het gesprek van twee Geldersche boeren neem ik eenige woorden over: Ze neemt en gloeiende spekpannekoek en smeit um die oaver de kop hen. Weg was de kater! - En wat nou? - Wel, nou onderzukt men wie bij ons in de buurt oan brandwonden lijdt en vindt men die, dan is 't kloar.
Deze laatste plaats getuigt van een overoud en algemeen verspreid bijgeloof: Bij Thurso wordt een man 's nachts door katten geplaagd; ééne houwt hij een poot af; den volgende morgen mist eene vrouw in het dorp een been.

202

Bij Dargun liep een driebeenige haas. Een herder slaat het beest: toen liep een oude vrouw in het dorp kreupel. Drie heksen veranderen zich in even zoovele torenhooge golven om een schip te bedelven. Een scheepsjongen met een "rein zwaard" stiess seine Waffen in die Welle und sie glitt unschädlich vorüber, nur ein Blutspur zurücklassend. In dien zelfden nacht zijn drie vrouwen op het eiland met een wonde in de zijde gestorven. Een man werpt met zijn mes naar een heks, die hem 's nachts aanvalt. Later komt hij in Amsterdam in een herberg, waar eine alte lahme Frau ihm bewirthete. Jedoch, ehe er zu speisen begann, betrachtete er mit Verwunderung das ihm vorgelegte Messer. Het blijkt dat dit hetzelfde wapen is, dat hij eens naar de heks geslingerd had; daarom was de waardin lam.
Vooral bij weêrwolven komt dit dikwijls voor, daar deze zich menigmaal nachten achtereen in wolven veranderen; menigmaal schieten jagers op zulke wolven, den anderen morgen heeft dan iemand in het dorp een kogelwond.

Wij verlaten dezen zijweg, waarop de katten ons een oogenblik gelokt hebben, om tot Holda terug te keeren. Dat zij het huwelijk voorstaat, blijkt ten overvloede nog uit een, in vele streken nog heerschend gebruik, van geen huwelijk te sluiten tusschen Kerstmis en Driekoningen (Die Zwölften). Wanneer men bedenkt dat (gelijk in de volgende paragraaf zal worden aangetoond) Holda in die dagen door het land trekt en niet wil dat er dan gesponnen wordt, dan ziet men in dat zij eveneens verbiedt een huwelijk te sluiten, een nieuw leven te wekken, wanneer zij zelve de groeikracht der natuur rusten laat.

203

Ook het welbekende plaatsen van een strooman of pinksterpop op boom, dak of hooiberg bij een meisje dat hare vrijers afwijst of te veel van vrijers verandert, schijnt mij oorspronkelijk de wraakneming te zijn der vertoornde godin, die zich door ongehuwden beleedigd voelt.
Zie een voorbeeld van het plaatsen van den pinksterpop in den Geld. volksalm 1872, blz. 37. Elders spant men ongehuwde meisjes voor den ploeg, waarvan Grimm D.M. s. 219 zegt: Die nöthigung der unverheirateten jungfrauen (om in het ploeggareel te loopen) scheint anzudeuten, dass die umziehende göttermutter zugleich dem band der liebe und ehe hold war und versäumnisse strafte; in diesem sinn konnte sie mit recht für frau Venus, Holda und Frecke gelten.
Doet Holda alzoo de kinderen uit hare bron voortkomen, verleent ze aan de vrouwen vruchtbaarheid en beschermt ze daarom ook het huwelijk, hare bemoeiingen als geboortegodin houden daarmede niet op, want als eene andere Juno Lucina staat zij de vrouwen in barensnood bij.
Als zoodanig heet zij in de Mark Schanholden (schöne Holda), F. Woeste in Wolf's Zeitschr. II, 90. Over het verband tusschen de godinnen der vruchtbaarheid en het spinrokken zie men das Kloster, IX, 452-454 (het gesternte Friggrocken; Artemis werd door barenden aangeroepen; Juno Pronuba werd met een spinrokken afgebeeld, zoo ook de Syrische Aphrodite. Het betoog komt hierop neer, vrij gezocht en overbodig dat de spoel symbool is van ta aidonia gunaikeia)

204

Zeker huldigde men haar als zoodanig ook buiten de Mark, want witte vrouwen die bij de geboorte hulp verleenen, komen overal voor en thans roept men nog Maria aan. Pikart melt, zegt Bekker op de reeds vermelde plaats, datse (de witte juffers) den kraamvrouwen zeer behulpig waren ook in de alverlegenste nood. En Picardt zelf: Datse bij dagh en nacht dickwijls van barenden en noodlijdende vrouwen zijn ghehaelt en hebben die geholpen, ook dan wanneer alles disparaet was.
Ook de drie Beiersche heiligen S. Anibett, S. Wollbett, S. Viebett schenken moedervreugde en helpen barende vrouwen. Van de H. Maagd is de zaak genoegzaam bekend.
Hiermede in strijd schijnt dat de elvinnen, die zeker met Holda in verband staan, juist van sterfelijke vrouwen hulp noodig hebben bij de geboorte van hare kinderen. Herhaaldelijk lezen zij hoe 's nachts een elf komt aankloppen en de vrouw des huizes verzoekt hem te willen vergezellen en hulp te verleenen aan zijn vrouw. Rijk is altijd de belooning.
Cf. Kal voor Protest. 1863, blz. 238. In sommige Belgische steden staan op de hoeken der straten in nissen Maria-beelden, in de volkstaal: Maryken in 't Schaprayken. Later stelde men in ons land deze utidrukking gelijk met de inheemsche Hansken in den Kelder, den naam van eenen eigenaardig gevormden beker, dien men ledigen moest op de aanstaande bevalling der huisvrouw. Beschrijving en afbeelding Oude Tijd, 1869, blz. 86 en 1872, blz. 99
Ik leg dan ook op dit gedeelte onzer mythe niet te sterken nadruk, omdat ik niet genoeg directe bewijzen kan aanvoeren, doch ik houd het ervoor, dat ze wel bestaan en slechts op dit oogenblik nog niet bekend zijn.

205

Holda, en dit werpt wederom meer licht op haar wezen, is kleinen kinderen genegen en houdt zich gaarne met hen op: Aan den voet van den Einzelberg bij Hirschau ligt de Hollerwiese. Eens ging in de lijdensweek eene vrouw met haar kind op den arm den berg op en zag een bak vol goud staan, waarnaast een zwarte poedel. Een oogenblik zet zij haar kin neêr en nam zooveel goud als zij dragen kon. Daarna zich omkeerende zag ze het kind niet meer en keerde weenende naar huis terug. Op raad van den pastoor keert zij een jaar later terug en vindt haar kind gezond en vroolijk zitten op dezelfde plaats. Het vertelde dat binnen in den berg eene dame hem elken dag vruchten en melk had gebracht.

Eene vrouw heeft haar kind in het bosch achtergelaten. Als zij het terugindt, heeft het gebak in de handjes en vertelt dat eene witte vrouw hem dit gebracht heeft. Het volk gelooft dat die witte vrouw de moeder Gods geweest is. De opmerking moge hier een plaats vinden, dat telkens opnieuw blijkt dat Holda vriendelijk en hulpvaardig is en dat, waar b.v. Luther haar een oude heks noemt, dit de onder invloed van het Christendom verbasterde mythe is: Aan den voet van een berg dicht bij den Mainoever ligt een vlak rotsblok, genaamd frau Hullistein. Op deze steen rustte frau Holda telkens uit als zij meisjes die te zwaar met hooi of gras beladen waren (men weet hoe de Duitsche boerinnen soms onder dien last zwoegen) het pak afgenomen en een eindweegs voor haar gedragen had.

206

De vermenging van mythe en sage ziet men nog duidelijk in het verhaal van eene oude vrouw, Klara Behringer: Frau Holle had ook haar willen helpen, maar ze had gezegd: Mit hexen will ich nichts zu tun haben. Toen was Holda natuurlijk boos geworden en had haar een ganschen dag in de bosschen laten omdwalen.
De zorg die men dragen moet dat kleine kinderen niet door de elven worden medegenomen, staat met de Holda-mythe in nauw verband. Kleine kinderen staan aan veel bloot: Soms komen heksen bij de wieg en zuigen het kind den adem uit den mond. Tot het bijwonen der nachtelijke feesten ontvangen de heksen van den Satan eene zalf, gemaakt uit het vet der door hem gedoode, ongedoopte kinderen. In Doornspijk meent of meende men dat dieven en moordenaars trachten handjes van ongeboren kinderen te bekomen, welke hun des nachts tot lantaarnen dienen, en alleen door zoetemelk kunnen worden uitgebluscht.
Onwillekeurig denkt men bij deze mededeeling (Geld. volksalm. 1842, blz 94) aan het verhaal van de koomenijvrouw, bij wie Suzette Noiret boven woonde: Maar toen brakken ze in bij de lui en kwammen voor de lui der bed staan, met een armpie van een ongeboren kind... en dan stakken ze zoo'n armpie in brand etc.

Dit komt overeen met verhalen over de Hebreeuwse Lilith en de lilim, de Griekse Lamia etc. Ook is er verwantschap met de nixen of undines uit onze contreien, vrouwelijke watergeesten die hun slachtoffers mee de diepte in sleuren.

Het ergste evenwel wat kinderen overkomen kan, is door de elven te worden medegenomen naar hunne onderaarsche woningen. Daarvoor leggen zij hun eigen kinderen in de plaats. Men zegt dat zij dezen roof plegen om hun geslacht te verbeteren.

207

Een Engelsch schrijver der 17e eeuw spreekt er in dezer voege van: That the Fairies would steale away young children and putt others in their places, is verily believed by the old woemen of those dayes and by some yet living. And in Germany old woemen tell the like stories, received from their ancestors, that a watermonster, called the nickard, does enter by night the chamber, where a woman is brougth to bed and stealeth, when they all are sleeping, the new born child and supposeth another in its place, which child growing up is like a monster and commonly dump. Which they call Wexelbalg.
Om kinderen voor al deze onheilen te bewaren, laat men in de kamer der kraamvrouw het licht branden, dan durven de elven niet komen. So lange ein kind nicht getauft is, muss ein nachtlicht brennen, sünst kommen die Ünnerirdschen ("wat dei Swarten sünd") und halen das kind weg und leggen ein von er kinner dorhen. Van deze vrees voor de elven is nog een overblijfsel m.i. een gebruik in Chemnitz, waar de moeder de wieg nooit open zal laten staan.
Het zijn alle overblijfselen van het geloof dat de kinderen, gekomen uit Holda's rijk, ook nog na hun geboorte in betrekking blijven staan tot de bewoners van die oorden, die hen nog gaarne zouden terug ontvangen. Aan het Christendom ontleend is natuurlijk de meening dat het licht van gewijde kaarsen, zooals ook het besprenkelen van wijwater of het opzeggen van een Onze Vader, de macht der Ünnerirdschen onschadelijk maakt.

208

Door deze beschouwingen over Holda valt ook licht op een bijgeloof dat men aantreft in Noord-Engeland, ons land, Mecklenburg en Oostenrijk, en dat gewis ook elders zal voorkomen: men mag niet aan de wieg wiegen als het kind er niet in ligt. Anders wordt het kind ziek, of men beneemt het de nachtrust of het sterft spoedig.
Oh, rock not the cradle when the babie's not in
For this by old women is counted a sin
It's a crime so inhuman it may na' be forgi'en
And they that wi' do it ha'e lost sight of heaven
Henderson a.w. p.18 s.
In onzen tijd is dit een geheel onbegrepen bijgeloof geworden, zooals bij zoovele dergelijke voorzorgsmaatregelen het geval is, maar de algemeenheid ervan eischt toch dat wij er de aandacht op vestigen; juist die algemeenheid wijst op hoogen ouderdom. Ik gis dat de oude beteekenis deze is: de slapeloosheid, ziekte of dood waren straffen der godin, als men haar door het ijdel vertoon van het schudden van een ledige wieg in den waan zocht te brengen dat hier haar werk overbodig was.

De locale afwijking in West-Sussex is eene uitzondering, die den regel bevestigt: Those women, who would avoid becoming mothers of an overwhelming progeny, must not allow any one to rock their cradles when they are empty:
If you rock the cradle empty,
Then you shall have babies plenty
A schoolmistress was always rating her scholars if they touched her cradle and exclaiming: "There, leave that alone can 't ye? I have children enough already!"
(Het oude geloof dat men de goden moet voordoen wat men gaarne heeft.) West-Sussex Superstition, Flkl. Rec. I, 11.

209

Een der ruwste, meest barbaarsche onder de kleinere trekken in deze mythe van Holda als geboortegodin, en tot heden onverklaard, is wel deze: frau Holt were von forn her wie ein fein weibsmensch, aber hinden her wie ein holer baum von rauhen rinden. Ter verklaring lette men op een bijgeloof in onzen O.I. Archipel: Vrouwen die vóór de bevalling in het kraambed bezwijken, zijn te kort gekomen in de vervulling van haren plicht en veranderen in spoken. Deze heeten in het Maleisch Pontyanaq of Puntyanac. Men stelt zich haar voor, soms als eene vrouw met een holte in den rug of met eene opening vóór in de borst. Zij zijn vooral gevaarlijk voor zwangere vrouwen. En elders leest men: De Buntiana of Pontyanaq rangschikt men onder de booze geesten. Zij neemt de gedaante aan van een witten vogel met een vrouwenhoofd. Het haar is zeer lang en op den rug treft men eene opening aan om de geroofde kinderen in te bergen.

1) Het animisme bij de volken van den Indischen Archipel, door prof. Dr. G.A.Wilken, Leiden 1885. blz. 198, v.
2) De sluik- en kroesharige rassen tusschen Celebes en Papua, door J.G.T.Riedel. 's-Gravenhage 118. blz 58.
Vgl ook de Griekse harpijen of sirenen. Zij worden voorgesteld als vogels met het hoofd van een vrouw, die ook kinderen roofden. In het algemeen waren zij zielengeleiders, die de zielen van de overledenen naar het dodenrijk overbrachten.

210

De vrouwen die zelven de moedervreugde moesten missen, willen die ook anderen doen ontberen; dit is, dunkt mij, de verklaring van dit geloof. Daarom rooven zij de pasgeboren kinderen, daarom ook verstikken zij andere vrouwen in de moeielijke ure. Deze opvatting van het wezen der Pontyanaq is algemeen; op de westkust van Borneo worden zij somtijds aangemerkt als de zielen der doodgeboren kinderen. Haar rondzwerven als spoken is natuurlijk ook een straf voor het niet vervullen van hare bestemming.

De Slavische Rusialka's zijn de zielen van meisjes die ongedoopt stierven. Slavonic Folklore by the rev. W.S.Lach-Szyrma (Flkl. rec vol. IV p 55.) Ralston, wij zagen het reeds, noemt ze Rusalka's, maar verhaalt er hetzelfde van: There are also little Rusalka's having the appearance of seven year old girls. These are supposed by the Russian peasants to be the ghosts of still born children, or such as have died before there was time to baptise them. Such children the Rusalka's are in the habit of stealing after death. Ralston, songs etc. P. 144.

Wat leert dit nu voor de verklaring onzer Holda-mythe? Dit, dat toen de Germaan op een standpunt van ontwikkeling stond als waarop zich thans nog een Papoea of inwoner van Borneo bevindt, hij zich eveneens dacht dat doodgeboren kinderen door de godin die het leven gaf wederom werden medegevoerd in haar rijk, als een straf voor de moeders die hare plichten niet hadden vervuld. Vandaar de holte in de rug.

211

Ik beweer niet dat Holda en de Pontyanaq parallellen zijn, verre van dien; maar deze ééne barbaarsche trek vindt verklaring in een analogie van een der religions des peuples non civilisés en blijkt een overblijfsel te zijn, hoewel langzamerhand onbegrepen, toch bewaard, uit eene praehistorische periode der mythenvorming van dit volk. Deze zelfde taaiheid veroorzaakt ook dat wij het nog in het Folklore terugvinden, waar het tevens de strekking kan hebben verkregen de godin in een leelijk en afgrijselijk licht te stellen.

Bovendien toonden wij aan dat Holda de dooden brengt naar haar rijk, het Folkvângâr van Freya. Doch reeds vóór den dood betoont zij hare macht als doodsgodin, door den dood aantekondigen.

Reeds op zich zelf beschouwd is dit niet vreemd. Holda, die den levensdraad spint, snijdt dien ook af, geheel als de Nornen, de Moiren en de Parcen, die der menschen levensdraad met het weefgetouw afspinnen, hunne dagen tellen en de toekomst voorzeggen.

212

Over Holda en de nornen evenwel spreek ik thans niet afzonderlijk, waarvan ik de reden boven aangaf, en verwijs alleen naar Mannhardts uitvoerige studie over dit onderwerp.
Als doodsbode is Holda bekend. In het volksgeloof kondigen witte vrouwen den dood aan: Sy laat sich sien (verhaalt Erasmus Francissi van de Rozenbergsche witte vrouw) wanneer de dood aan groote en beroemde vorstelike palleysen aankloppen wil. Deze geest of dit gespook is de gedaante of liever selv de zielen van vrouw Berchta, anders Berka of Brechta, die het adelik slot tot Neuhaus door den onvermoeiden, trouwen arbeid harer ondersaten hebbende gesticht, doemaals aan hen gegeven en voorts jaarlijx heeft beloofd een gastmaal op Witten Donderdag vóór Paschen.
Deze Rozenbergsche witte vrouw doet denken aan de Fransche Melusine, die den dood van Frankrijks koningen voorspelde. Ook op het slot Enghien verscheen Melusine telken keere als een lid der familie sterven moest.

213

Geheel analoog aan haar is de Iersche Baushi of witte vrouw. Het is een vrouwelijke geest die oude en adelijke familiën den dood van een harer leden aankondigt. Zij is gekleed met witten mantel en sluier. Toen Jan van Wassenaer in 1528 Sloten in Friesland belegerde, kondigde eene witte vrouw hem den dood aan.

Wordt de godin aldus met den naderende dood in verband gebracht, ook de doodelijke ziekten komen van haar. Dat zij ook soms de geneesmiddelen geeft, is hiermede niet in strijd; de plaag en het middel daartegen rusten in dezelfde hand.

Toen in Staffelbach (Oberfranken) eens de pest woedde, kwamen de Holzfräulein uit het woud en riepen de menschen toe:
Esst Bimellenund Baldrian
So geht euch die Pest nicht an.
Panzer, II, 161.
Deze functie vervult later de Heilige Rosalie. In 1624 woedde in Palermo de pest, toen de Heilige Rosalie aan eenen boer verscheen en hem beval haar gebeente, dat in eene grot van den Monte Pellegrino begraven lag, naar de stad te brengen. Daarvoor week de ziekte. -Norks Festkalender op 11 juli.
In Rome deed Maria zelve de pest wijken, toen men haar portret in processie ronddroeg. -Kal. voor Prot. 1863, blz. 215.
Deze zelfde gedachte, in meer heidensche gedaante, vindt men in eenen Noorsche sage, medegedeeld sub Norway Folklore in het Flkl. Journ. vol. I, 363: In the 4th century the Black Death after having decimated a certain village on the fjord was proceeding northward in his fatal career. To do so he had to cross a certain hill and so up he went. Now it chanced, that a Troll lived in this hill, who had no idea of having trepassers on his property be he Black Death or any other man. So he rolled down stones on the head of the invader and killed him. En dit moet waar zijn, voegt de verhaler erbij, want de ziekte kwam niet verder dan dit dorp, en de steenen zijn bij dien heuvel nog te zien.

214

Dat wij recht hebben hierbij aan Holda te denken en aantenemen dat zij in de Rosenbergsche witte vrouw overging, blijkt uit den schotel brij, welken deze laatste heeft voorgeschreven, en die ook voor de godin Holda werd gereed gezet, als zij hare omwandelingen deed. Voor Berchta moesten er haringen bij zijn. Daar deze wandelingen in de Zwölften werden gedaan, als de natuur in doodslaap is, kan men met Nork aan een dodenmaal denken, wat nog ten overvloede bevestigd wordt door de opmerking dat de doode vrouw van Rosenberg eveneens haringen wilde gebruikt zien; hierdoor wordt men herinnerd aan een gebruik dat nog heden in Neustadt en Parchim voorkomt, en wèl dat bij een begrafenismaal noodzakelijk haringen moeten voorgediend worden.
Dezen samenhang in Holda's wezen tusschen geboorte en dood kan men nog in andere verschijnselen opmerken. In het noordelijk gedeelte van Hongarije plaatst men naast het hoofd van den doode een olielamp, een glas wijwater en daarin zes of zeven korenaren.
Ik geef gaarne de mogelijkheid toe dat hierin de hooge christelijke idee der onsterfelijkheid ligt opgesloten; gelijk 't gezaaide graan lijdt onder de aarde last om op te kunnen staan tot nieuw leven, zoo zou men de korenaren naast het bed van den doode als symbool der opstanding kunnen denken.

215

Doch men heeft eveneens recht te denken aan Holda, die de korenaren gaf, maar ook de dooden medenam naar haar rijk. Vooral omdat nog op andere wijze dit verband tusschen oogst- en doodsgodin blijkt. Ik maak, tot staving dezer bewering, nog melding van eene andere gewoonte bij sterfgevallen: van den dood van den huisheer moeten de bijen worden in kennis gesteld. Men vindt dit gebruik in West-Sussex, Ketton (in Rutland), in Hagenow, Gammelin en Mummendorf, in Rauen, in Gernsbach bij Spiers en in Boheme. En gewis bestaat het nog op vele andere plaatsen, ook in ons land. Bij verzuim vliegen de bijenzwermen weg of geven geen honig meer.

Tylor, die dit gebruik met een enkel woord vermeldt, geeft er deze uitlegging van: Het is een overblijfsel van animisme onder de Europeanen. De bijen, als bezielde wezens gedacht, moeten weten wat geschied is. Dit verklaart alleen waarom men dieren in het algemeen of ook voorwerpen iets meedeelt of straft enz., niet evenwel waarom juist de bijen van een sterfgeval in kennis worden gebracht.

216

De bij, zegt Grimm, is het eenige tamme bij de mensen wonende insect en men kan dus verwachten dat ze met mythen in betrekking staan moet. Met een enkel woord spreekt hij van de aankondiging van het overlijden van den huisheer, zonder er eene uitlegging aan te geven.
Zooals bekend is bestaat er samenhang tusschen de bijen en den cultus der chtonische goden bij de Grieken. Zij waren aan Demeter heilig. Heilige bijen bewaken op Kreta de grot waarin Zeus werd geboren.
In de Edda eten de bijen van den dauw die van Yggdrasil afdruipt. Gylfag. 16 in fine.
De honig vervulde vroeger de plaats van suiker, vandaar de samenhang tusschen bijen en het koren der chthonische goden, zegt Panzer, II, 386.

217

Blijkt uit de hieronder afgeschrevene plaatsen ten duidelijkste het verband tusschen bijen en chthonische goden, zien wij dat honig een doodenoffer was, dan ligt het, daar ook Holda's karakter chthonisch is en zij een doodsgodin, voor de hand in bovengenoemd gebruik eene herinnering te zien aan onze godin als beheerscheres van het doodenrijk: de bijen, zoo dacht men, moesten Holda gaan mededeelen dat een ziel van het lichaam gescheiden was; daarom moest men een sterfgeval den bijen meedeelen; bij verzuim hiervan strafte de vertoornde godin den overtreder met het verlies der zwermen of althans van den honig.

Eene tweede Holda-mythe heb ik dus getracht te reconstrueeren. Zij hangt nauw samen met de eerste, van welke zij eigenlijk eene nadere bepaling uitmaakt. In beide is onze godin de zegenverspreidster, de genadige geefster van vruchtbaarheid en rijkdom in elk opzicht. Het is waar, in levendigheid van voorstelling, in begrensdheid van lijnen, in helderheid van coloriet moet de mythe nog altijd verre onderdoen voor die van Demeter en Kore, van Aphrodite of van Freya.

218

Doch dit was niet anders te verwachten, waar de gesteldheid der bronnen zoo eigenaardig is en deze nagenoeg alleen bestaan in wat het Folklore heeft bewaard van wat eens algemeen goed was. Men ziet evenwel hoeveel de beoefening van dit Folklore ons heeft geschonken. Niet alleen heeft zij ons stof verschaft, maar door te handelen naar hare methode en voorschriften zijn vele moeielijkheden opgelost, vele duistere trekken opgehelderd. Hoeveel dankbaarheid wij haar dus ook verschuldigd zijn, het bleek m.i. wederom dat de paden door haar bewandeld niet voeren tot den oorsprong van het godsdienstig geloof zelven.
Het Folklore moge veel verklaren van een mythe die eenmaal bestaat; de natuur alleen, de natuur en hare werkingen en krachten, bezield gedacht en met eerbied en vrees aangezien, zíj heeft den grond tot mythenvorming gelegd.
En zou dit niet de richting wezen die ontspruiten zal uit eene verzoening der thans elkander nog zoo vijandige scholen?....
Thans roept Holda onze aandacht als:

§ 5

Godin van den huiselijken arbeid




DE HOLDA-MYTHEN