De dochters van Minyas, die aan het Bacchus-feest geen deel willen nemen, sluiten zich op in huis:
Solae Minyeïdes intus
Intempestiva turbantes festa Minerva,
Aut ducunt lanas, aut stamine pollice versant,
Aut haerent telae, famulasque laboribus urgent.
Ovidius, Metamorfosen IV
Gelijk Athene bij de Grieken vrouwelijke arbeid beschermde, zoo Holda bij de stammen van het oude Duitschland, zooals wij zullen trachten aan te toonen. Reeds a priori beschouwd kan het niet vreemd schijnen dat de godin die vruchtbaarheid schenkt, tevens over den huiselijken arbeid waakt. Want het spinnen geschiedt veelal in den winter, als de natuur slaapt; wat wonder dat men zich de godin ook hier dacht als de mensch, en bovendien een zo integreerend deel van den dagelijkschen arbeid heiligde, daaraan wijding gaf door zich ook Holda als met spinnen bezig voor te stellen.
Houdt men, zooals Mannhardt en andere mythologen Holda voor de himmlische Wasserfrau, dan kan men wel niet anders dan in dit goud den bliksem zien of den vruchtbaren regen op den vlasoogst. Doch is er, gelijk wij trachten aan te toonen, tot op heden alle grond om in haar eene zuiver chtonische godin te zien, dan bewijzen deze sagen dat volgens het geloof der Duitschers Holda zich met spinnen onledig hield en den arbeid zegende. Het veranderen in goud wijst dan op het geldwinnen met den arbeid, op de macht en den zegenenden invloed van het werken.
De herfstdraden noemt het volk het werk van elven en dwergen. Elders Mariënfaden, waarbij de Heilige Maagd dus weêr in de plaats der godinnen trad. Grimm, Deutsche Mythen s. 345, 361, 390.
Alle sagen en sprookjes mede te deelen die voorkomen van spinnende vrouwen, elvinnen, koninginnen en als vertakkingen en uitvloeisels in het latere Folklore van de oorsrponkelijke Holda-mythe te beschouwen zijn, zou niet mogelijk wezen. Enkele mogen volstaan.
Van de Mariënfaden spraken wij reeds. Ik haal hier nog een strofe uit een middeleeuwsch lied aan:
Maria, die conde spinnen
dat vrouwelijn,
Jozef, die conde timmeren
si gheneerden sich doe.
O.a. afgedrukt in den Gelderschen volksalmanak 1841, blz. 49. Van tercien tot noenen was sy te werke ende arbeidde aendachtelike met haren handen; of si wrachte purpurlaken van siden, of si naeyde mette naelden alsoe die vrouwen pleghen; want vrouwenconste conde si alder best, van vlasse ende wolle ende siden, alsoe haer bethaemde.
Uit Hoe Maria haer hielt eer si den sone Gods ontfinck. (Verzameling van Nederlandse prozastukken, v. 1229-1476. Leiden 1851) blz. 117. Cf. Kal voor Prot. 1863, blz. 220.
Een scheldnaam voor heks is o.a. kol, Latijn colus, ook wel konkel (konkelleen = spilleleen) van den Bergh, blz. 272.Dat de elvinnen veel van spinnen houden, weten nog in Schotland de vrouwen wel. Wanneer daar eene vrouw uitgaat of zich te bed begeeft, neemt ze eerst den drijfriem van haar spinnewiel af. If the band had not been taken off, a fairy sett to work and spin with might and main the whole night.
Geheel analoog is het Duitsche bijgeloof: Steht man von spinnrad auf ohne die schurz los zu drehen, so kommt das erdmännchen und spinnt darauf; man sieht es nicht, hört aber die sich imdrehende spule schnurren.
Vatten wij thans al deze trekken tezamen, dan verschijnt Holda voor ons met het spinrokken in der arm, de huizen binnentredende en helpende waar zij kan. Men hoort haar in het bosch of bij rivieren, en waar zij komt brengt ze zegen. En zij blijkt wederom, ofschoon van eene andere zijde beschouwd, identiek te wezen met de Holda die wij in andere functiën leerden kennen. Doch haar macht wordt vooral openbaar in de dagen van Kerstmis tot Driekoningen, den winterzonnestilstand, die Zwölften.
In 't Siegensche heeten de XII hilligen Tage. December heet ten tijde van Karel den Groote heilagmanôth. Simrock, D.M. s. 566. Men mag bij 'hillig' niet aan hilde, holde denken.
Holda, Bertha und ähnliche wesen halten zu bestimmter Jahreszeit ihren umgang, den heiden zur freude, den Christen zum schrecken, zegt Grimm. Toch ook tot schrik der eersten, gelijk wij zien zullen. In Mecklenburg zegt men, als het vlas in de XII niet van het rokken afgesponnen is: Fru Wod kömmt, oder fru Gaue; in de Preignitz frau Gode; in den Untermark de Frick. In den Harz in eenige streken duikt de oorspronkelijke naam op, fru Frien of fru Freke. Fru Gode ook in Neu-Sietow bij Röbel; fru Wauer in Rostock; fru Gor, Gaur in Eldena.
Al deze namen zijn verbasteringen van den naam van Frick, Wodans gemalin, of van een vrouwelijken uitgang van Wuotan. Het is niet meer uit te maken in hoevele oorspronkelijke Holda's naam zal gestaan hebben. Doch ook deze komt alleen voor: Er ist mit der Hölle gefahren, zegt men van eenen man wiens haren in wanorde zijn, dien een Hollenzopf, (Wichtelzopf, Trutenkopf) heeft, omdat Holda, gelijk men wist in de XII ook het vlas verwarde.
Benjamin Thorpe, Northern Mythologie, Londen 1852, vol. III, 99. Grimm, D.M. 277. Bedoeld is: fra yuledag til nytaarsdag maa man ikke sätte nogen ting som löber rundt, i gan, altsaa hverken spinde eller vinde. Uit Thieles danske Folkesagn III, geciteerd naar Grimm, Aberglauben s. 483, nr. 134.
Sterk op den voorgrond treedt Holda's naam in die sagen welke het spinnen ook op andere avonden verbieden. Dit is natuurlijk, als men bedenkt dat b.v. de Zaterdagavond aan Holda en later aan Maria gewijd was.
Zie boven blz. 159 vv. Christelijk gemaakt schijnt mij een gebruik in de streken van de Ems, dat de kraamvrouw in de eerste zes weken niet spinnen mag, door de bijvoeging dat O.L.Vrouwe toen ook niet gesponnen heeft (Grimm Aberglauben s.460 nr 733), want in Beieren is het gebod algemeen: Wenn eine wöchnerinn spinnt, es seie was es wolle, so wirdt ihr kind gehengt. Panzer I, 257.Op den linkeroever der Saale in Questenberg zegt men dat de meisjes Vrijdags vóór de vasten het spinrokken moeten afspinnen, want Zaterdag gaat frau Wulle rond en verontreinigt het vlas dat zij daarop nog vindt.
De avond heet daar ook Frau Hollenabend. Twee vrouwen sponnen op Zaterdagavond door. Doch de eene stierf en verscheen aan de andere met een roodgloeiende hand en zeide:
Sieh, was ich in der Hölle gewann,
Weil ich am Sonnabend spann!
Das Kloster IX, 404, 405
In Ansbach gelooft men wer Wamstag abends spinnt spukt nach seinem Tod; en in Chemnitz: spinnt eine magd sonnabends den rocken nicht ab, so wird aus dem übrigen flachs oder werg kein gut garn und bleicht nimmermehr..
De slotsom dezer beschouwingen is dat de godin op een bepaalden tijd van het jaar den aan haar gewijden arbeid verbiedt. Dat deze tijd de XII zijn, staat vast, ondanks de enkele varianten die van Maria-lichtmis of Driekoningendag spreken. Den avond vóór Kerstmis wordt het vlas van het wiel afgenomen, en gedurende de volgende twaalf dagen staat het rad stil. De godin gaat zelve rond om te zien of men haar verbod eerbiedigt, en waar men haar ongehoorzaam is bederft hij het vlas. Dit is de toedracht, maar waaróm is dit alles zoo?
Om de verklaring die ik meen te kunnen geven toetelichten, maak ik melding van twee, trouwens zeer bekende zaken: het taboe der Polynesiërs en het begrip [? Hebreeuws] bij de oude Hebreërs.
Tot dusver het taboe, waarvan nog veel is te zeggen, maar het is mij hier slechts om de definitie van het begrip te doen.
Bevestigd wordt dit nog nader door een gebruik in Litthauwen. Als men in den vastennacht spint, gelukt het werk niet; gaat men evenwel uit rijden, dan krijgt men heerlijk vlas. Door heel Litthauwen ziet men dan ook de wagens rijden. Thut es die herrschaft selbst nicht, so lässt man die dienstboten fahren. Grimm, Abergl. s. 492 nr. 5.
Overtreding strafte ze gestreng, maar beloonde die haar eerden door het spinnewiel in den hoek te laten staan. Dit alzoo is de kern van het thans nog zoo algemeene, hoewel onbegrepen gebruik; de tijd heeft er een en ander bijgevoegd en somtijds de namen veranderd, maar de taaiheid van het Folklore stelt ons in staat om ook hier een zeer oud gedeelte der mythe aan het licht te brengen.
Grimm geeft er geene verklaring van, maar er pleit niets tegen om aan te nemen dat men er eenvoudig de zegeningen in heeft willen uitspreken welke men op den arbeid van de holde godin verwachtte. Bleek ons de waarheid hiervan reeds uit de nog levende sage op Duitsch grondgebied in den aanvang dezer §, zij wordt nader bevestigd als men bij die herinneringen er nog uit andere landen, door Germanen bewoond, voegt. En hoewel deze overblijfselen kunnen wezen van de mythe eener andere godin dan Holda, heeft men wellicht recht er het bewijs in te vinden dat Holda oudtijds in alle landen der Germanen gelijkelijk werd vereerd.
Dit verhaal is uiterst merkwaardig. Is het al niet de reminiscens eener Holda-mythe, in elk geval van een veelzeggenden parallel. Hier vinden wij de godin bij hare bron, die zich bevindt boven hare onderaardsche woning; zelve draait zij het spinnewiel en draagt de kenteekenen van drukken arbeid aan de lippen. Zoo voegen zich hier bij de nieuwe, de trekken der andere mythen, die wij reeds leerden kennen. Hare hulpvaardigheid blijkt; zij maakt het huwelijk gemakkelijk; de wijze, waarop zij den echtgenoot van zijnen eisch afstand laat doen, komt elders eveneens voor.
Oberleitner 214 ff. Das Kloster IX, 868. In Ostermiething (im Salzburgischen) glaubt man, dass alle Weiber, welche Plattfüsse haben, Druden seien, oder wenn sie älter sind, Druden werden. Die Druden haben statt der gewöhnlichen Füsse Drudenfüsse, das sind solche Füsse, welche drei lange Zehen haben, von denen wezie nach vorn gekehrt sind und eine nach rückwärts. Vernaleken 272, 268.
Legt men deze verhalen naast elkander, dan blijkt vooreerst hun algemeene verbreiding. In alle zien wij één vrouw of meer optreden als patrones van den vrouwelijken arbeid; in het Engelsche verhaal heeft ze hare woning onder de oppervlakte der aarde. Van drukken arbeid dragen zij aan het lichaam de sporen, haar werk is fraai en spoedig gereed, soms verrichten zij zelfs de moeielijkste kunsttukken. Uit al deze dingen mag men besluiten tot eene godin, die gelijk Athene, bepaaldelijk spinnen en weven beschermde, en dat dit Holda voor de Duitsche stammen was, bleek uit de zuiver Duitsche sagen die wij in den aanvang dezer § leerden kennen.
In de middeleeuwen heeten zij ook naar heldinnen, b.v. uit de Nibelungen: Auf der Mitte des Feldbergs bei Frankfurt staat een Brunehildestein (uit een oorkonde van 1221); lapis qui volgo dicitur lectulus Brunnihilde (van 1043); ...hin gen Sarbrücken biss an den stein den man spricht Criemildespil (van 1354). Wilh. Grimm, D. Heldensagen s. 155 anm.Dat men nu bij deze steenen niet alleen aan une bonne fée, maar bepaald aan onze godin dacht, blijkt uit een grenssteen bij Spich, die de Hollenstein heet, en waar een bloemenoffer gebracht wordt.
Van de grenssteenen op de grensboomen: In de buurt van Wertheim staat ein frau Hollenbaum en elders leest men: an frau Hollenbaum da stehet ein Mark. Nog heden verzamelen de heksen zich gaarne onder zulke boomen. Grimm, D.M. s. 878
Deutsche Rechtsalterthümer von Jac. Grimm. Göttingen in der Dietrichschen Buchhandlung 1828, aldaar s. 794 ff. Gericht unter bäumen komen vele plaatsen voor dat men onder zulke grensboomen, gewoonlijk linden, recht sprak. Der abt zu Prune besass sin gerichte zu sent Gewere bi der kirche under der linden, da man zu gericht daselgst pleget zu sitzen. (s. 796)
Sonne, Monde und Sterne, s. 243: Athene Ergane heeft voor Hera een gewaad geweven dat zijn analogon vindt in de [?], d.i. de wolkenmassa die bij een onweder den hemel bedekt.
Drie zijden van Holda's karakter in de Duitsche mythologie hielden ons tot nu toe bezig, en hoe verschillend vaak in de schakeringen, overal bleek ons dat men zich haar in de oudheid voorstelde, niet als den alles omspannenden hemel, of de maan, of de in de wolken zetelende watervrouw, maar als de geefster der vruchtbaarheid aan dieren- en plantenwereld, als de godin van geboorte en dood, als de patrones van den handenarbeid der vrouwen. En dit alles niet verwijderd; maar in een rijk onder de aarde, waarheen holen, bronnen en afgronden toegang verleenen en waaruit het leven der natuur ontkiemt, daar woont ook Holda te midden van groen, bloemen, vruchten en allerlei kostbaarheden, van daaruit bezoekt zij de menschen, neemt deel aan hunne wederwaardigheden, beloont of straft, en is overal de zegenende weldadige, maar ook eerbied inboezemende godin, in één woord de Holde!
Reeds a priori zou men, lettende op den Olympus der Grieksche goden en Valhöll der Scandinavische, kunnen vermoeden dat ook de Duitschers een godenverblijf boven de aarde gekend hebben. Bovendien echter hebben sprookjes als die van Grimm, Mariënkind en Der Schneider im Himmel de herinnering aan zulk een godenwoning bewaard.